afdeling ruimtelijke en economische ontwikkeling, I. Feenstra, telefoonnummer (0521) ;

Transcriptie

1 Raadsvoorstel nr. : 2002/180 Aan de gemeenteraad. Raadsvergadering : 17 december 2002 Agendapunt : 19 Steenwijk, 3 december Onderwerp: Rijstelling bestemmingsplan Giethoorn 1994 Voorstel besluit Vrijstelling van het bestemmingsplan ingevolge artikel 19, eerste lid van de WRO ten behoeve van het plaatsen van een tuinhuis op de hoek Zuiderpad/ Frensensteeg te Giethoorn, weigeren. Toelichting Op 19 september 2001 werd door de heer Van Dijk een aanvraag om bouwvergunning ten behoeve van het plaatsen van een tuinhuisje op de hoek van Zuiderpad en Frensensteeg te Giethoorn ingediend. Het plaatsen van een tuinhuis op deze locatie is in strijd met het geldende bestemmingsplan. Omdat ingevolge artikel 46, derde lid van de Woningwet een aanvraag om bouwvergunning tevens dient te worden gezien als een verzoek om vrijstelling van het bestemmingsplan, worden de mogelijkheden hiervoor in het hiernavolgende tekstgedeelte nauwkeurig tegen elkaar afgewogen. Het te plaatsen tuinhuis is zoals reeds aangegeven strijdig met het bestemmingsplan Giethoorn 1994 omdat de gronden waarop het tuinhuis is geprojecteerd, bestemd zijn als agrarisch gebied met landschappelijk waarde. Bovendien mogen volgens de bouwvoorschriften op deze gronden uitsluitend andere bouwwerken (met uitzondering van oeverbeschoeiingen), ten dienste van de bestemming worden gebouwd. Een ander bouwwerk is een bouwwerk geen gebouw zijnde. Een gebouw is elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. Het te bouwen tuinhuisje is dus geen ander bouwwerk maar een gebouw en is dus ook in dit opzicht niet passend binnen het bestemmingsplan. Een vrijstellingsprocedure ingevolge artikel 19, lid 3 is ingevolge artikel 20 van het Besluit op de Ruimtelijke Ordening slechts voor bepaalde uitbreidingen van- of bijgebouwen bij een woongebouw of een ander gebouw mogelijk. Omdat het tuinhuis op een onbebouwd perceel is gelegen en daardoor geen sprake kan zijn van een uitbreiding van - dan wel een bijgebouw bij, is vrijstelling ingevolge artikel 19, lid 3 van de WRO niet mogelijk. Dit betekent dat het tuinhuis alleen kan worden gerealiseerd met toepassing van een vrijstelling ingevolge artikel 19, eerste lid van de WRO. Een plan waarvoor een vrijstellingsprocedure als bedoeld in artikel 19, eerste lid van de WRO moet worden gevoerd, dient te zijn voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Dit betekent dat ingegaan dient te worden op de relatie met het bestemmingsplan, dan wel dat wordt gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van dat gebied. De gronden waarop het tuinhuis is geprojecteerd hebben de bestemming agrarisch gebied met landschappelijk waarde. Deze gronden zijn bestemd voor: - de uitoefening van het agrarisch bedrijf; - het behoud, de bescherming en/of het herstel van de landschappelijk waarde, tot uitdrukking komend in:

2 - a het verkavelingspatroon; b de aanwezigheid van bomen, singels, riet, slootvegetatie en onland; met daarbij behorende bebouwing en voorzieningen, niet zijnde voorzieningen ten behoeve van de opslag van mest. Naar aanleiding van het bovenstaande wordt een vrijstellingsprocedure als bedoeld in artikel 19, eerste lid van de WRO niet wenselijk geacht omdat geen relatie met het bestemmingsplan Giethoorn 1994 kan worden gelegd. Het tuinhuis wordt niet ten dienste van de bestemming agrarisch gebied met landschappelijke waarde opgericht. Bovendien is het tuinhuis geprojecteerd in een Beschermd Stads - en Dorpsgezicht. Uitgangspunt van het onderhavige bestemmingsplan is daarom het voorkomen van wijzigingen die het huidige dorpsgezicht schaden waardoor de eenheid die het gebied in meerdere opzichten vertoont, wordt aangetast. Voorgenoemd uitgangspunt werd op 13 november 2001 door uw college uitgewerkt tot beleidsregel. Deze beleidsregel bepaalt dat in beschermde stads en dorpsgezichten, geen gebruik mag worden gemaakt van de vrijstellingsmogelijkheid ingevolge artikel 19, derde lid van de WRO. Hoewel deze beleidsregel niet van toepassing is op een vrijstellingsprocedure ingevolge artikel 19, eerste lid van de WRO, dient ook bij de overweging om deze procedure toe te passen, het uitgangspunt van onderhavig bestemmingsplan en de beleidsregels in ogenschouw te worden genomen. In dit kader dient ons inziens geen medewerking te worden verleend aan een vrijstellingsprocedure ingevolge artikel 19, eerste lid van de WRO. Immers, door een tuinhuis op een ander perceel dan de woning te plaatsen, vindt versnippering van bebouwing plaats. Hierdoor wordt afbreuk gedaan aan de zojuist aan de orde gekomen visuele eenheid en herkenbaarheid van het desbetreffend gebied. Het toestaan van een dergelijke planologische ontwikkeling werkt bovendien precedentwerking in de hand; een ontwikkeling die naar aanleiding van het voorgaande juist ten allen tijde dient te worden voorkomen. Ook provincie onderschrijft dit standpunt. In de provinciale beleidsregels zoals omschreven in Handreiking Beoordeling Ruimtelijke Plannen, wordt vermeld dat een beschermd stads- en dorpsgezicht één van de aspecten is die wordt meegewogen bij toetsing. Voor behoud van het van cultuurhistorisch erfgoed en kwaliteit van de ruimtelijke omgeving wordt nadrukkelijk aandacht gevraagd. Naar aanleiding van het voorgaande en het gegeven dat uw college op 13 november 2002 eveneens heeft vastgesteld dat geen strijdigheid mag ontstaan met eventueel aanwezig rijksbeleid dan wel provinciaal beleid, adviseren wij uw college de raad voor te stellen een vrijstelling van het bestemmingsplan ten behoeve van het plaatsen van een tuinhuis, te weigeren. Conclusie Het bouwplan van de heer van Dijk is in strijd met de bestemming agrarisch gebied met landschappelijke waarde zoals omschreven in het bestemmingsplan Giethoorn 1994 enerzijds en met het gemeentelijk beleid ten aanzien van beschermde stads- en dorpsgezichten anderzijds.

3 Naar aanleiding van het voorgaande wordt u geadviseerd een vrijstelling van het bestemmingsplan ten behoeve van het plaatsen van een tuinhuis op het perceel aan Zuiderpad/Frensensteeg (zie bijlage) te weigeren. Burgemeester en wethouders van Steenwijk, de secretaris, de burgemeester, drs. A.W. van der Spek. drs. H.H. Apotheker. Informant: afdeling ruimtelijke en economische ontwikkeling, I. Feenstra, telefoonnummer (0521) ; irene.feenstra@steenwijk.nl Behandeld in commissie II.

4 Nummer: 2002/180 Steenwijk, 17 december 2002 Onderwerp: Uitgegaan: Weigering vrijstelling artikel 19, lid 1 van de WRO De raad van de gemeente Steenwijk; Gezien de bouwaanvraag van de heer J van Dijk, gedagtekend op 18 september 2001 en ingekomen op 19 september 2001, voor het bouwen van een tuinhuis op het perceel kadastraal bekend gemeente Brederwiede, sectie B, nummer 145, plaatselijk bekend hoek Zuiderpad/Frensensteeg te Giethoorn; Overwegende, dat het perceel waarop het bouwpan is geprojecteerd, in het bestemmingsplan Giethoorn 1994 is gelegen en de bestemming agrarisch gebied met landschappelijke waarde heeft; dat het bouwplan in strijd is met de bij die bestemming behorende voorschriften omdat een tuinhuis niet kan worden aangemerkt als bebouwing behorende bij de uitoefening van een agrarisch bedrijf of behorende bij het behoud, de bescherming en / of het herstel van de landschappelijke waarde; Dat het bouwplan tevens in strijd is met de voorschriften van het geldende bestemmingspan omdat op de percelen met deze bestemming alleen andere bouwwerken mogen worden opgericht die ten dienste van de bestemming st aan; onderhavig tuinhuis kan niet als zodanig worden aangemerkt; dat de bouwaanvraag derhalve strijdig is met het geldende bestemmingsplan; dat op basis van artikel 44 van de Woningwet de bouwvergunning derhalve moet worden geweigerd; dat ingevolge artikel 46, lid 3 van de Woningwet een bouwaanvraag die in strijd is met het bestemmingsplan tevens als een verzoek om vrijstelling van het bestemmingsplan ingevolge artikel 19 van de WRO moet worden aangemerkt; dat het ingediende bouwplan niet aan te merken is als een van de gevallen genoemd in artikel 20 BRO c.q. artikel 19.3 WRO en dat deze procedure derhalve niet aan de orde is; dat vrijstelling ingevolge artikel 19, eerste lid van de WRO is overwogen; dat het tuinhuis op onderhavige locatie, bedoeld voor de opslag van gereedschap, niet ten dienste van de bestemming agrarische doeleinden met landschappelijke waarde zal worden opgericht; dat een tuinhuis op onderhavige locatie ingevolge onderhavig bestemmingsplan, vanuit ruimtelijk oogpunt niet gewenst is omdat het is geprojecteerd in een beschermd stads en dorpsgezicht; dat voor wat betreft het tuinhuis naar aanleiding van het voorgaande geen relatie met het bestemmingsplan kan worden gelegd; dat daardoor een goede ruimtelijke onderbouwing ontbreekt;

5 dat provincie, zoals aangegeven in de provinciale beleidsregels, inzet op een groter gewicht van het cultuurhistorisch belang in de ruimtelijke afwegingen en een beschermd stads - en dorpsgezicht bij toetsing daarom in belangrijke mate meeweegt; dat provincie naar aanleiding van het voorgaande ten behoeve van de te verlenen vrijstelling naar alle waarschijnlijkheid geen verklaring van geen bezwaar zal afgeven; dat het college op 13 november 2001 een nieuwe beleidsregel vaststelde waarin wordt bepaald dat geen strijdigheid mag ontstaan met eventueel aanwezig rijksbeleid dan wel provinciaal beleid; dat dit beleid op 11 december 2001 werd gepubliceerd in de Steenwijker Express; dat er, door medewerking te verlenen aan dit bouwplan, tevens sprake zou zijn van ongewenste precedentwerking; dat naar aanleiding van het voorgaande het opstarten van een vrijstellingsprocedure ingevolge artikel 19, eerste lid van de WRO, dient te worden geweigerd; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 3 december 2002, nummer 2002/180; b e s l u i t: de gevraagde vrijstelling van het bestemmingsplan Giethoorn 1994 ten behoeve van het plaatsen van onderhavig tuinhuis, weigeren. De raad voornoemd, De secretaris, de voorzitter, Bezwaarmogelijkheid: Tegen dit besluit kunt u op grond van het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht binnen zes weken na de verzenddatum van dit besluit een bezwaarschrift indienen bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen. Het bezwaarschrift moet ondertekend zijn en moet ten minste bevatten: - de naam en het adres van de indiener; - de dagtekening; - een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar is gericht; - de gronden van het bezwaar. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht kan de president van de Arrondissementsrechtbank te Zwolle - indien ook bezwaar is gemaakt tegen het besluit - op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het verzoek om een voorlopige voorziening moet worden gericht aan: de president van de Arrondissementsrechtbank Zwolle, sector bestuursrecht, Postbus 10067, 8000 GB Zwolle.