woorden met drie medeklinkers

Transcriptie

1 Groep 4 Blok 1 Woordpakket 1 woorden met drie medeklinkers Er zit een strik om zijn borst. 1 Hak het woord in klanken. 2 Schrijf voor elke klank de goede letter of letters op. Let op de volgorde. s-t-r-i-k b-o-r-s-t strik borst

2 Groep 4 Blok 1 Woordpakket 2 eu en ui In die beuk zie ik een trui. 1 Hak het woord in klanken. 2 Schrijf voor elke klank de goede letter of letters op. Let op eu en ui. b-eu-k t-r-ui beuk trui Let op! Thuis: je hoort /t/ aan het begin van het woord. Maar je schrijft thuis. Hulpje: bij jouw huis met een t ervoor ben je weer thuis.

3 Groep 4 5 Blok 1 1 Woordpakket 3 1 sch-en schr- Dat schip ligt scheef. Ik schrik. 1 Hoor je /sg/? Schrijf dan sch. schip scheef 2 Hoor je /sgr/? Schrijf dan schr. schrik sch en schr zijn ook-zo-stukjes. Je schrijft ze altijd hetzelfde.

4 Groep 4 Blok 1 Woordpakket 4 de /u/ die je hoort, maar niet schrijft In de film zag ik een wolf in een jurk. 1 Hoor je /u/ tussen lm, lf, rk? Schrijf de u dan niet. film wolf jurk 2 Dit is zo bij: rf rg rk rm rp lf lg lk lm lp Deze letters horen bij elkaar. Het zijn ook-zo stukjes. Je schrijft ze altijd hetzelfde.

5 Groep 4 5 Blok 2 3 Woordpakket 5 12 ng de ring 1 Hak het woord in klanken. 2 Schrijf voor elke klank de goede letter of letters op. Hoor je /ng/? Schrijf dan ng. r-i-ng ring

6 Groep 4 5 Blok 1 3 Woordpakket 6 12 nk de bank De n en de k zitten te kussen, en de g past er niet tussen. 1 Hak het woord in klanken. 2 Schrijf voor elke klank de goede letter of letters op. Hoor je /ngk/? Schrijf dan nk. b-a-nk bank

7 Groep 4 5 Blok 2 1 Woordpakket 7 2 f en v Er zit een vlieg op de fiets. 1 Hoor je /fff/ alsof je een kaars uitblaast? Schrijf dan f. 2 Hoor je /vvv/ en trilt je keel? Schrijf dan v. fiets vlieg Soms hoor je het verschil tussen f en v niet goed. Onthoud dan hoe je het woord schrijft.

8 Groep 4 5 Blok 2 1 Woordpakket 8 3 eer, oor en eur De beer valt door de deur. 1 Hoor je /ir/? Schrijf dan eer. 2 Hoor je /or/? Schrijf dan oor. 3 Hoor je /ur/? Schrijf dan eur. beer door deur eer, oor en eur zijn ook-zo-stukjes. Je schrijft ze altijd hetzelfde.

9 Groep Blok 3/ Woordpakket 9/ ei en ij De geit is blij. 1 Hoor je /ij/? Denk na of je het woord met ei of ij schrijft. Dat kun je niet horen. Dat moet je onthouden. geit blij 2 Maak een foto van het woord in je hoofd.

10 Groep 4 Blok 3/6 Woordpakket 12/22 -d de hond 1 Hoor je /t/ aan het eind van het woord? Maak het woord langer. 2 Je hoort /d/ in het lange woord. Schrijf dan d. honden hond

11 Groep 4 5 Blok 4 4 Woordpakket samenstellingen de soepkom 1 Hoor je twee woorden? Knip ze los. 2 - Schrijf het eerste woord op. - Schrijf het tweede woord op. 3 Schrijf de twee woorden aan elkaar. /soep/ + /kom/ soep kom soepkom

12 Groep 4 Blok 4 Woordpakket 14 -je en -tje Het blokje ligt op het stoeltje. 1 Knip het woord en het verkleinstukje los. 2 Schrijf eerst het woord op. 3 Schrijf er dan het verkleinstukje je of tje achter. blok + je stoel + tje blok stoel blokje stoeltje

13 Groep 4 5 Blok 4 3 Woordpakket el, -er, -en en -te Mijn moeder en mijn tante sluipen door de tempel. 1 Hoor je /ul/ zonder klemtoon aan het einde van het woord? Schrijf dan el. 2 Hoor je /ur/ zonder klemtoon aan het einde van het woord? Schrijf dan er. 3 Hoor je /un/ zonder klemtoon aan het einde van het woord? Schrijf dan en. 4 Hoor je /tu/ zonder klemtoon aan het einde van het woord? Schrijf dan te. tempel moeder sluipen tante el, er, en en te zijn ook-zo-stukjes. Je schrijft ze altijd hetzelfde.

14 Groep Blok Woordpakket 17/ au, auw, ou en ouw Brr, ik ben blauw van de kou! 1 Hoor je /au/? Denk na of je het woord met au(w) of ou(w) schrijft. Dat kun je niet horen. Dat moet je onthouden. blauw kou 2 Maak een foto van het woord in je hoofd.

15 Groep Blok Woordpakket ch en cht Ik lach in de nacht. 1 Hoor je /g/ of /gt/? Denk na of je het woord met ch of cht schrijft. Dat kun je niet horen. Dat moet je onthouden. lach nacht 2 Maak een foto van het woord in je hoofd.

16 Groep 4 5 Blok 6 4 Woordpakket a, -o en -u De pinda ligt nu in het stro. 1 Hoor je /aa/ aan het eind van het woord? Schrijf dan a. 2 Hoor je /oo/ aan het eind van het woord? Schrijf dan o. 3 Hoor je /uu/ aan het eind van het woord? Schrijf dan u. pinda stro nu a, o en u zijn ook-zo-stukjes. Je schrijft ze altijd hetzelfde.

17 Groep 4 5 Blok 6 4 Woordpakket eeuw, ieuw en uw De leeuw is sluw. 1 Hoor je /eew/ aan het eind van het woord? Schrijf dan eeuw. 2 Hoor je /iew/ aan het eind van het woord? Schrijf dan ieuw. 3 Hoor je /uuw/ aan het eind van het woord? Schrijf dan uw. leeuw nieuw sluw eeuw, ieuw en uw zijn ook-zo-stukjes. Je schrijft ze altijd hetzelfde.

18 Groep Blok Woordpakket ig en -lijk Ik ben jarig. Daarom ben ik vrolijk. 1 Hoor je /ug/ zonder klemtoon aan het eind van het woord? Schrijf dan ig. jarig jar ig 2 Hoor je /luk/ zonder klemtoon aan het eind van het woord? Schrijf dan lijk. vrolijk vro lijk ig en lijk zijn ook-zo-stukjes. Je schrijft ze altijd hetzelfde.

19 Groep Blok Woordpakket d De schildpad loopt op de handdoek. 1 Hoor je /t/ aan het eind van het woord of woordstukje? Maak het woord langer. 2 Hoor je /d/ in het lange woord. Schrijf dan d. schilden padden handen schildpad handdoek

20 Groep 5 6 Blok 5 1 Woordpakket 19 2 v en z Sportieve boeven met vieze neuzen. 1 Hak het woord in klankgroepen. 2 Hoor je /vvv/ aan het begin van een woord of klankgroep? Schrijf dan v. 3 Hoor je /zzz/ aan het begin van een woord of klankgroep? Schrijf dan z. spor tie ve boe ven sportieve boeven vieze neuzen Meestal wordt in het meervoud de f een v. Maar er zijn uitzonderingen. fotograaf fotografen Meestal wordt in het meervoud de s een z. Maar er zijn uitzonderingen. kruis kruisen

21 Groep 5 Blok 6 Woordpakket 22 stomme e De kinderen wandelen met een bezem. 1 Hoor je /um/ zonder klemtoon aan het eind van het woord? Schrijf dan em. 2 Hoor je /ulun/ zonder klemtoon aan het eind van het woord? Schrijf dan elen. 3 Hoor je /unun/ zonder klemtoon aan het eind van het woord? Schrijf dan enen. 4 Hoor je /urun/ zonder klemtoon aan het eind van het woord? Schrijf dan eren. bezem wandelen oefenen kinderen em, elen, enen en eren zijn ook-zostukjes. Je schrijft ze altijd hetzelfde.

22 Groep 5 6 Blok 6 3/4 Woordpakket 23 12/16 -je, -pje en -etje Het paardje stond in het karretje voor het boompje. 1 Knip het woord en het verkleinstukje los. 2 Schrijf eerst het woord op. 3 Schrijf er dan het verkleinstukje je, pje of etje achter. paard + je karr + etje boom + pje paard kar boom paardje karretje boompje Let op! Bij woorden die op d of t eindigen voeg je alleen je toe en nooit tje. paard = paard + je staart = staart + je Let op! Bij verkleinwoorden die eindigen op etje, zet de letterzetter er vaak een letter (medeklinker) bij. karretje

23 Groep 6 7 Blok 2 3 Woordpakket 6 10 je hoort /s/, maar je schrijft c de narcis 1 Bedenk of je het woord met s of c schrijft. Dat kun je niet horen. Dat moet je onthouden. narcis 2 Maak een foto van het woord in je hoofd.

24 Groep 6 7 Blok 2 3 Woordpakket 7 11 je hoort /k/, maar je schrijft c de cactus 1 Bedenk of je het woord met k of c schrijft. Dat kun je niet horen. Dat moet je onthouden. cactus 2 Maak een foto van het woord in je hoofd.

25 , (apostrof) Groep Blok Woordpakket M n hond wil s maandags s morgens altijd naar A dam. Een (apostrof) staat op de plek waar één of meer letters van het woord zijn weggelaten. 1 Bedenk of je het woord schrijft met. Dat kun je niet horen, dat moet je onthouden. M n A dam s maandags s morgens 2 Maak een foto van het woord in je hoofd.

26 je hoort /zj/ of /zju/, maar je schrijft g of ge Groep 6 8 Blok 5 6 Woordpakket de bagage 1 Hoor je /zj/? Schrijf dan g. 2 Hoor je /zju/ aan het eind van het woord? Schrijf dan ge. logeren bagage ge en ge zijn ook-zo-stukjes. Je schrijft ze altijd hetzelfde.

27 Groep 6 7 Blok 5 2 Woordpakket 19 6 je hoort /ie/, maar je schrijft i de olifant 1 Bedenk of je het woord met ie of i schrijft. Dat kun je niet horen. Dat moet je onthouden. olifant 2 Maak een foto van het woord in je hoofd. Let op! Soms hoor je na de /ie/ een /j/ die je niet schrijft. Je hoort: /indiejaan/. Je schrijft: indiaan.

28 Groep 6 7 Blok 5 6 Woordpakket tie de politie 1 Hoor je /tsie/ aan het eind van het woord? Schrijf dan tie. politie tie is een ook-zo-stukje. Je schrijft het altijd hetzelfde. Let op! Soms zeggen mensen niet /tsie/, maar /sie/. Je hoort: /vaakansie/ Je schrijft: vakantie.

29 Groep 6 Blok 6 Woordpakket 23 -heid De majesteit was in zijn kindertijd al een beroemdheid. 1 Hoor je /hijt/ aan het eind van het woord? Dan schrijf je heid. beroemdheid heid is een ook-zo-stukje. Je schrijft het altijd hetzelfde.

30 Groep 6 Blok 6 Woordpakket 23 -teit en -tijd De majesteit was in zijn kindertijd al een beroemdheid. 1 Hoor je /tijt/ aan het eind van het woord? Let dan op! 2 Heeft het woord met de tijd te maken? Schrijf dan tijd. 3 Anders schrijf je teit. kindertijd majesteit

31 Groep 6 Blok 6 Woordpakket 24 -ng wordt -nkje het kettinkje De n en de k zitten samen op de bank. De g mag er niet tussen, anders kunnen ze niet kussen. Verkleinwoord = woord + verkleinstukje 1 Knip het woord en het verkleinstukje los. 2 Schrijf eerst het woord op. Schrijf er dan het verkleinstukje kje achter. Maar let op! Bij woorden die eindigen op -ing verdwijnt de g. ketting + kje ketting kettinkje

32 Groep 7 Blok 1 Woordpakket 3 je hoort /t/, maar je schrijft th de theedoek 1 Bedenk of je het woord met t of th schrijft. Dat kun je niet horen. Dat moet je onthouden. theedoek 2 Maak een foto van het woord in je hoofd.

33 Groep 7 8 Blok 1 6 Woordpakket b het web 1 Hoor je /p/ aan het eind van het woord of woordstukje? Let dan op! tie Maak dit woord of woordstukje langer. 2 Hoor je in het lange woord /b/? Schrijf dan b. webben web Let op! Soms kun je een woord of woordstukje niet langer maken. Onthoud dan hoe je het woord schrijft. Maak een foto van het woord in je hoofd. Let op! Soms klinken twee woorden precies hetzelfde. Maar je schrijft ze anders. Ze betekenen ook iets anders: Schuif eens op, ik zit krap. Op het strand loopt een krab.

34 Groep 7 Blok 2 Woordpakket 7 -isch(e) romantisch 1 Hoor je /ies/ of /iesu/ zonder klemtoon aan het eind van een bijvoeglijk naamwoord? Schrijf dan isch of ische. romantisch isch en ische zijn ook-zo-stukjes. Je schrijft ze altijd hetzelfde.

35 Groep 7 Blok 3 Woordpakket 12 -aatje, -ootje, -eetje en -uutje Het opaatje speelde onder een parapluutje op het pianootje van het cafeetje. 1 Verkleinwoorden bestaan uit twee stukjes: woord en verkleinstukje. Knip het woord en het verkleinstukje los. 2 Schrijf eerst het woord op. Schrijf er dan het verkleinstukje tje achter. Bij woorden die eindigen op a, o, e en u schrijf je voor tje een extra klinker, anders gaat de uitspraak fout. opa opaatje piano pianootje café cafeetje paraplu parapluutje

36 Groep 7 Blok 4 Woordpakket 16 hoofdletters Met Nieuwjaar gaat Joost van Loon zwemmen in de Noordzee. Een hoofdletter schrijf je: 1 bij het eerste woord van een zin 2 bij namen van: - mensen, dieren en dingen - landen, provincies, plaatsen, straten, bergen, rivieren, meren, zeeën en planeten - bevolkingsgroepen - talen - wezens of dingen die heilig zijn - feestdagen Met Joost van Loon de Noordzee Duitser Italiaans God Nieuwjaar Let op! Bij namen krijgen woordjes als de, van en van der een hoofdletterals er geen voornaam of voorletter voor staat.

37 Groep 7 8 Blok 5 5 Woordpakket leenwoorden Op het bureau staat een laptop en ligt een medaille. Leenwoorden zijn woorden die uit een andere taal komen. 1 Bedenk hoe je het leenwoord schrijft. Dat kun je niet horen, dat moet je onthouden. bureau laptop medaille 2 Maak een foto van het woord in je hoofd.

38 Groep 7 Blok 5 Woordpakket 20 woorden met een trema We skiën naar de ruïne. 1 Hak het woord in klankgroepen. Hoor je twee klinkers achter elkaar die je samen verkeerd kunt uitspreken? Dan schrijf je vaak een trema (twee puntjes boven een klinker): ä, ë, ï, ö, ü. skiën ruïne 2 Maak een foto van het woord in je hoofd. Let op! Woorden die eindigen op /ee/ of /ie/ met klemtoon, krijgen er ën bij. Ligt de klemtoon niet op /ie/ dan komt er alleen een n bij en komt het trema op de e ervoor. knie knieën ruzie ruziën

39 Groep 7 Blok 6 Woordpakket 23 je hoort /ks/, maar je schrijft x het waxinelichtje 1 Bedenk of je het woord schrijft met ks of x. Dat kun je niet horen, dat moet je onthouden. waxinelichtje 2 Maak een foto van het woord in je hoofd.

40 Groep 8 Blok 1 Woordpakket 2 y De puppy eet yoghurt. 1 Bedenk of je het woord schrijft met ie, i, j of y. Dat kun je niet horen, dat moet je onthouden. puppy yoghurt 2 Maak een foto van het woord in je hoofd.

41 Groep 8 Blok 1 Woordpakket 3 -iaal, -ieel, -eaal en -ueel de liniaal Hoor je /iejaal/ zonder klemtoon aan het eind van het woord? Schrijf dan iaal. 2 Hoor je /iejeel/ zonder klemtoon aan het eind van het woord? Schrijf dan ieel. 3 Hoor je /eejaal/ zonder klemtoon aan het eind van het woord? Schrijf dan eaal. 4 Hoor je /uweel/ zonder klemtoon aan het eind van het woord? Schrijf dan ueel. liniaal financieel ideaal visueel iaal, ieel, eaalen ueelzijn ook-zostukjes. Je schrijft ze altijd hetzelfde.

42 Groep 8 Blok 1 Woordpakket 4 tussenletters n en s De prullenbak van de dorpsschool staat in de zonneschijn. 1 Hoor je twee woorden? Knip ze los. 2 Hoor je tussen twee woorden een /s/? Schrijf dan een tussen-s. Begint het tweede woord met een s, z of ch, dan gebruik je het woord in een andere samenstelling om te horen of je een tussen-s schrijft. 3 Is het eerste woord een zelfstandig naamwoord met meervoud op en? Schrijf dan een tussen-n. 4 Kent het eerste woord een meervoud op s en en, schrijf dan geen tussenletter. 5 Is het eerste woord iets unieks (iets of iemand waar er maar één van is)? Schrijf dan geen tussenletter. dorpsschool prullenbak groentesoep zonneschijn

43 Groep 8 Blok 2 Woordpakket 6 je hoort /sj/, maar je schrijft ch de lunch 1 Hoor je /sj/? Schrijf dan meestal ch. lunch ch is een ook-zo-stukje. Je schrijft het altijd hetzelfde. Let op! Er zijn woorden waarin /sj/ geschreven wordt als sj. sjaal sjabloon

44 Groep 8 Blok 2 Woordpakket 7 meervoud bij -it, -ik, -et, -el en -es De haviken eten amandelen. meervoud = woord + meervoudsstukje 1 Schrijf eerst het woord op. havik amandel 2 Schrijf er dan het meervoudsstukje achter. Bij woorden die in het enkelvoud eindigen op it, ik, et, elof es zonder klemtoon, zet de letterzetter in het meervoud géén extra letter. haviken amandelen

45 Groep 8 Blok 3 Woordpakket 10 je hoort /oe/, maar je schrijft ou de limousine 1 Hoor je /oe/? Bedenk of je het woord schrijft met oe of ou. Dat kun je niet horen, dat moet je onthouden. limousine 2 Maak een foto van het woord in je hoofd.

46 Groep 8 Blok 3 Woordpakket 11 lastige samenstellingen In de kerstboom zit een roofvogel. 1 Hoor je twee woorden? Knip ze los. 2 Let op: - medeklinkers die hetzelfde zijn - medeklinkers die (bijna) hetzelfde klinken - een medeklinker die je (bijna) niet hoort fietssleutel roofvogel kerstboom

47 Groep 8 Blok 3 Woordpakket 12 woorden met een koppelteken het auto-ongeluk 1 Hoor je twee woorden of woordstukjes? Knip ze los. 2 Schrijf de twee woorden of woordstukjes aan elkaar. Staan er twee of drie klinkers achter elkaar die je verkeerd kunt uitspreken? Schrijf dan een - (koppelteken). auto + ongeluk auto-ongeluk

48 Groep 8 Blok 4 Woordpakket 15 stoffelijk bijvoeglijke naamwoorden een houten bureau 1 Is het woord een bijvoeglijk naamwoord dat vertelt waarvan het zelfstandig naamwoord is gemaakt (stoffelijk bijvoeglijk naamwoord)? Let dan op: Schrijf en aan het eind. houten Let op! Niet alle stoffelijk bijvoeglijke naamwoorden eindigen op en. de plastic tas een nylon tent

49 Groep 8 Blok 4 Woordpakket 16 woorden afbreken leeu-wen ban-ken ka-chel 1 Past een woord niet helemaal op één regel? Breek het woord dan af. 2 Gebruik een - (afbreekstreepje) en verplaats een deel van het woord naar de volgende regel. 3 Breek af - na het eerste woord van een samenstelling - aan het eind van een lettergreep - na een voorvoegsel of voor een achtervoegsel - tussen de n en de g en de n en de k - voor ch school-tas leeu-wen mees-ter breek-baar ban-ken ka-chel Let op! Bij het afbreken mag er nooit een letter alleen komen te staan. Bij het afbreken worden verkleinwoorden als parapluutje weer: niet radi-o, maar ra-dio paraplu-tje

50 Groep 8 Blok 5 Woordpakket 18 afkortingen Mevr. Van Loon kijkt o.a. tv Een afkorting is een korte manier om een woord, een groepje woorden of een naam te schrijven. Er worden letters weggelaten. 1 Bedenk hoe je de afkorting schrijft. Dat kun je niet horen, dat moet je onthouden. - Er zijn afkortingen zonder punten. - Er zijn ook afkortingen met punten. tv mevr. o.a. 2 Maak een foto van het woord in je hoofd. Let op! Een afkorting krijgt aan het begin van de zin een hoofdletter. Als je een afkorting in het meervoud kunt zetten, dan komt er vaak s achter. Mevr. tv s

51 Groep 4 5 Blok 3 1 Woordpakket 10 2 s en z Ik was de sok met zeep. 1 Hoor je /sss/ van een slang die sist? Schrijf dan s. 2 Hoor je /zzz/ van een bij die zoemt? Schrijf dan z. sok zeep Soms hoor je het verschil tussen s en z niet goed. Onthoud dan hoe je het woord schrijft.

52 Groep 4 5 Blok 4 3 Woordpakket 16 9 be-, ge-, ver- en te- Het bezoek heeft verdriet. 1 Hoor je /bu/ zonder klemtoon aan het begin van het woord? Schrijf dan be. 2 Hoor je /gu/ zonder klemtoon aan het begin van het woord? Schrijf dan ge. 3 Hoor je /vur/ zonder klemtoon aan het begin van het woord? Schrijf dan ver. 4 Hoor je /tu/ zonder klemtoon aan het begin van het woord? Schrijf dan te. bezoek gelijk verdriet terecht be, ge, ver en te zijn ook-zo-stukjes. Je schrijft ze altijd hetzelfde.

53 Groep 4 5 Blok 3 2 Woordpakket 11 8 aai, ooi en oei Oei, de haaikomt uit de kooi. 1 Hoor je /aaj/? Schrijf dan aai. 2 Hoor je /ooj/? Schrijf dan ooi. 3 Hoor je /oej/? Schrijf dan oei. haai kooi oei aai, ooien oeizijn ook-zo-stukjes. Je schrijft ze altijd hetzelfde.

54 Groep Blok 5 2/4 2 Woordpakket 18 6/14 8 s letterzetter de slakken Klinkt de klinker kort, dan komen erna twee dezelfde medeklinkers op het bord (of in je schrift). 1 Hak het woord in klankgroepen. 2 Hoor je een korte klank aan het eind van een klankgroep? 3 Dan zet de letterzetter er een letter (medeklinker) bij. sla ken /a/ slakken

55 Groep Blok 5 2/4 2 Woordpakket 18 6/14 8 s letterzetter de slakken 1 Hak het woord in klankgroepen. 2 Hoor je een korte klank aan het eind van een klankgroep? 3 Dan zet de letterzetter er een letter (medeklinker) bij. sla ken /a/ slakken

56 Groep Blok 5 2/4 2 Woordpakket 19 7/14 8 s letterrover de stenen Klinkt de klinker lang, dan gaat er één letter naar de gang. 1 Hak het woord in klankgroepen. 2 Hoor je een lange klank aan het eind van een klankgroep? 3 De letterrover neemt een letter (klinker) over. ste nen /ee/ stenen

57 Groep Blok Woordpakket meervoud met, s de kassa s melk appels yoghurt totaal melk appels yoghurt totaal Eindigt een woord in het enkelvoud op a, i, o of u? Dan schrijf je in het meervoud s (apostrof-s). kassa kassa s