- Duploblokjes en legoblokjes (nodig bij het oplossen van de rekenvraag)

Transcriptie

1 Handleiding en opgaven niveau A1 Thema: Tentoonstelling met lego Een uitgebreide uitgeschreven aanpak vindt u in de Instapmodules: Download & prints Instapmodules Nieuwsrekenen. materiaal Benodigd materiaal - Voor alle leerlingen een exemplaar van Opgavenblad A1 (zie pagina 4) - Voor alle leerlingen een exemplaar van het Stappenplan (zie pagina 5) en een kladblaadje - Duploblokjes en legoblokjes (nodig bij het oplossen van de rekenvraag) Opgave 1: Samen Voorkennis ophalen over het onderwerp Introduceer het onderwerp van deze week: Tentoonstelling met Lego. Vraag de leerlingen wie er wel eens met lego speelt. Bouwen ze het liefst iets na of maken ze zelf iets? Weten de leerlingen wat een tentoonstelling met lego zou kunnen zijn? Vraag de leerlingen of ze iets gehoord of gelezen hebben over een tentoonstelling met lego in Amsterdam. De kunstenaar Nathan Sawaya laat daar 75 kunstwerken zien die hij met legoblokjes gemaakt heeft. In het filmpje van het Jeugdjournaal dat speciaal voor Nieuwsbegrip gemaakt is over dit thema ( week 21, 2014, Jeugdjournaal) zijn voorbeelden van zijn kunstwerken te zien. Stappenplan Nieuwsrekenen s(b)o Laat het Werkblad Stappenplan op het digibord zien. Vertel nog een keer wat het doel van het Stappenplan is en wat de verschillende stappen betekenen. De vier stappen moet je moet nemen om tot een oplossing van een rekenvraag van Nieuwsrekenen te komen: Stap 1: Ik begrijp het verhaaltje en de rekenvraag Stap 2: Ik bedenk hoe ik de rekenvraag oplos Stap 3: Ik beantwoord de rekenvraag Stap 4: Ik controleer of mijn antwoord kan kloppen Stap 1: Ik begrijp het verhaaltje en de rekenvraag U laat het opgavenblad op het bord zien (zorg ervoor dat alleen de tekst te zien is), terwijl het papieren Opgavenblad, het Stappenplan en de kladblaadjes worden uitgedeeld. Tekst lezen U leest de tekst voor terwijl de leerlingen met u meelezen. Tijdens het lezen geeft u hardop denkend aan wat u te binnen schiet. Na eerste twee zinnen zegt u dat lego ouder is dan duplo en misschien al ouder dan de opa s en oma s van de leerlingen. Na de zin Ze zijn ook... keer zo hoog wijst u op de foto naast de tekst. Daarop zie je een duplosteen en een legosteen en kun je zien dat de legosteen, de steen die vooraan ligt, inderdaad 1

2 veel kleiner is dan een duplosteen. U wijst eventueel met uw handen aan aan hoe groot het verschil is. Tot slot legt u nog even uit wat noppen zijn. (Bron: Tekst arceren U geeft aan dat u in de tekst de getallen en de woorden die met rekenen te maken hebben, arceert. U begint met de getallen en de hoeveelheden die er in staan en ook de woorden die erbij horen: bijna 60 jaar, 45 jaar, twee keer zo lang, twee keer zo breed, twee keer zo hoog en 8 noppen. De leerlingen arceren deze woorden ook. U legt uit wat de getallen betekenen. U zegt dat er verder geen rekenwoorden in de tekst zitten. Nadat u de tekst op deze manier besproken heeft, kijkt u samen nog even naar het Stappenplan bij Stap 1. U concludeert dat u nu het verhaaltje begrepen heeft. Nu bekijkt u eerst samen de rekenvraag (zie hierna). De eerste rekenvraag Op het bord laat u opgave 1 zien en u leest deze voor: Hoeveel blokjes van lego zijn samen even groot als één blokje van duplo? Ze willen dus weten hoeveel legosteentjes je bij en op elkaar moet leggen om even groot te zijn als één duplosteentje. U kijkt samen weer even naar Stap 1 van het Stappenplan en concludeert: Ik snap nu ook de rekenvraag en ik kan door naar Stap 2. Stap 2: Ik bedenk hoe ik de rekenvraag oplos Wijs op Stap 2: Ik ga nu bedenken hoe ik deze rekenvraag kan oplossen. U zegt dat er meer manieren zijn om het op te lossen, maar dat u kiest voor de volgende. U vertelt: In het verhaaltje staat dat een blokje van duplo twee keer zo lang is als een blokje van lego. U laat een blokje van duplo zien en een blokje van lego en u zegt hardopdenkend wat in dit geval twee keer zo lang betekent, uitgaande van het legoblokje. U legt duidelijk zichtbaar twee legoblokjes achter elkaar naast een duploblokje en vertelt dat de twee legoblokjes samen even lang zijn als een blokje van duplo. U concludeert: Als ik één blokje van duplo heb, heb ik twee blokjes van lego nodig. U schrijft dat op het bord (zie kladblaadje). Vervolgens zegt u: Ik heb nu wel de lengte, maar ik zie dat ik ook de breedte moet hebben. U zegt dat u in de tekst heeft gelezen dat één duploblokje twee keer zo breed is als een legoblokje. U legt de steentjes duidelijk zichtbaar naast het duploblokje zodat ze even breed zijn. U concludeert: Als ik een blokje van duplo heb, dan 2

3 heb ik er dus twee van lego nodig om ze even breed te laten zijn, dat schrijf ik even op. (zie kladblaadje). Als het goed is ligt er nu één vloertje van 2 x 2 = 4 steentjes. Dit vertelt u ook en schrijft het op. U vervolgt: Maar ik zie dat het nog niet hoog genoeg is. In de tekst stond dat een duploblokje twee keer zo hoog is als een legoblokje. Ik moet dus het vloertje hoger maken. Ik moet vier steentjes bouwen op de vier die er al liggen. U laat dit zien en schrijft dit op: 4 x 2 =. legostenen. U zegt dat het oplossen van de rekenvraag nu niet zo moeilijk meer is: 4 x 2 = Tot slot zegt u dat je de rekenvraag ook kunt oplossen door 4 erbij 4 te doen. Stap 3: Ik beantwoord de rekenvraag Wijs op Stap 3: Het beantwoorden van de rekenvraag is nu niet zo moeilijk meer: 4 x 2 = 8. Schrijf nu het antwoord op het bord. Doe dat in de context van het verhaal. Het antwoord is: acht legoblokjes. Stap 4: Ik controleer of mijn antwoord kan kloppen Kijk nu samen met de leerlingen nog even naar Stap 4 van het Stappenplan. U gaat nu controleren of uw antwoord goed kan zijn. Lees de eerste rekenvraag nog eens voor en herhaal die in eigen woorden. Kijk vervolgens kritisch naar het antwoord dat u geformuleerd hebt bij Stap 3. Zou dit antwoord kunnen kloppen? Bij de opgave van deze week is direct te zien of het antwoord klopt of niet omdat het nagebouwd is met de legoen duploblokken. Concludeer dat uw antwoord dus klopt. Daarna schrijven de leerlingen het antwoord bij opgave 1 op hun Opgavenblad. Opgave 2: Proberen In tweetallen gaan de leerlingen aan de slag met opgave 2. Ze gebruiken hierbij weer het Stappenplan. U houdt de tweetallen in de gaten, u loopt rond en geeft zo nu en dan hulp. Bij Stap 1 lezen ze samen nog eens het verhaaltje door en ook de nieuwe rekenvraag. Begrijpen ze wat er gevraagd wordt? Bij Stap 2 lossen ze ieder voor zich de nieuwe rekenvraag op. Ze noteren hun berekening en maken eventueel een tekening. Hierna vergelijken ze hun aanpak. Antwoord opgave 2: 10 legosteentjes. Opgave 3: Zelf De leerlingen gaan zelfstandig (individueel of in tweetallen) aan de gang met opgave 3, ook weer met behulp van het Stappenplan. Terwijl de leerlingen aan het werk zijn, loopt u rond. Zo nodig geeft u de leerlingen aanwijzingen. Antwoord opgave 3: 36 legosteentjes. 3

4 OPGAVENBLAD A1 NAAM: Lego en duplo De blokjes van lego bestaan al bijna 60 jaar. De grotere blokjes, die duplo heten, bestaan al 45 jaar. De blokjes van duplo zijn twee keer zo lang als de blokjes van lego. Ze zijn ook twee keer zo breed en twee keer zo hoog. De gewone langwerpige legosteentjes hebben 8 noppen aan de bovenkant. Dat geldt ook voor de stenen van duplo. Hoeveel blokjes van lego zijn samen evengroot als één blokje van duplo? Je hebt vijf steentjes van duplo achter elkaar gelegd. Daarnaast maak je een rijtje van legosteentjes. Hoeveel steentjes van lego heb je nodig om een rijtje te maken dat even lang is? Je maakt een rechthoekig vloertje van duplostenen: drie stenen lang en drie stenen breed. Hoeveel steentjes van lego heb je nodig om een vloertje te maken dat even lang en even breed is? 4

5 5