Leerstijlentest Kolb / Akkerman 30 januari 2003.

Maat: px

Weergave met pagina beginnen:

Download "Leerstijlentest Kolb / Akkerman 30 januari 2003."

Alfons Desmet
7 jaren geleden
Aantal bezoeken:

1 Leerstijlentest Kolb / Akkerman 30 januari Met deze leerstijlentest kun je uitzoeken op welke manier jij meestal een probleem aanpakt. Het is handig om dat van jezelf te weten. Het is ook handig om te weten hoe een ander meestal een probleem oplost. Jouw manier is niet slechter of beter dan die van een ander. Het is de manier die bij jou past. Instructie Er zijn 9 vragen. Vraag 1 is:" Je wilt leren zeilen. Wat doe je?" Je kunt kiezen uit 4 antwoorden. Het antwoord wat het beste bij jou past geef je 4 punten. Het antwoord dat daarna het beste bij jou past geef je 3 punten. Het antwoord daarna 2 punten en daarna 1 punt. Schrijf de punten in het hokje voor het antwoord. Zorg ervoor dat je altijd aan alle antwoorden punten geeft. Misschien vind je alle antwoorden wel goed. Geef dan toch de beste 4 punten. De andere antwoorden krijgen dan 3, 2 en 1 punt. Geef 4 punten aan het antwoord dat het beste bij jou past, daarna 3, 2 en 1. Schrijf de punten in de grijze vakjes voor het antwoord

2 Leerstijlentest Kolb / Akkerman versie januari Kolom A Kolom B Kolom C Kolom D 1 Je wilt leren zeilen. Wat doe je? Ik stap direct in de boot en probeer hoe je moet zeilen. Ik blijf eerst op de kant staan en kijk hoe een ander het doet. Ik kijk eerst in een boek hoe je moet zeilen. Ik vraag iemand om het mij voor te doen en doe het na. 2 Je krijgt een nieuwe computer. Je wilt hem meteen gebruiken. Wat doe je? Ik denk er eerst over na wat je er allemaal mee zou kunnen doen. Ik vraag eerst precies na wat er allemaal op zit en wat ik ermee kan doen Ik lees eerst de gebruiksaanwijzi ng goed door. Ik probeer direct alles uit. 3 Je moet een werkstuk maken bij Techniek. Wat doe je? Ik denk er eerst over na wat de bedoeling is en hoe je het aan moet pakken. Ik lees eerst de opdracht helemaal door en bekijk de tekening eerst goed Ik kijk eerst waar ik het werkstuk voor kan gebruiken. Ik begin meteen te werken. 4 Je hoort bij Nederlands een spannend verhaal. Je moet het straks navertellen. Wat doe je? Ik doe net of het verhaal nu gebeurt en dat ik er bij ben. Ik vind wat ik hoor geweldig en wil het meteen zelf ook doen. Ik wil eerst weten of het verhaal wel klopt. Ik vertel het verhaal gewoon na. 5 Je gaat op vakantie. Je mag kiezen uit twee landen. Wat doe je? Ik probeer mij voor te stellen wat je allemaal in die landen kunt doen. Ik vind het moeilijk om te kiezen. Ik denk er niet zolang over na. Je moet er gewoon het beste van maken. Ik probeer zoveel mogelijk over die landen te weten te komen. Daarna kies ik een land. Ik kijk waar ik het meeste aan heb. Ik kan snel kiezen. 6 Je mag een nieuwe fiets uitzoeken. Wat doe je? Ik denk na waar Ik wil precies weten ik allemaal met wat er allemaal op die fiets naartoe die fiets zit, wat de zou kunnen gaan beste is en hoe en hoeveel duur hij is. plezier ik ervan zal hebben. Ik wil direct proberen hoe hij rijdt. Ik kijk welke fiets het beste voor mij geschikt is. 7 Je krijgt een repetitie over een hoofdstuk Geschiedenis. Wat doe je? Ik leer alleen wat ik voor de repetitie moet weten. Ik probeer het hoofdstuk te begrijpen. Ik schrijf de belangrijkste dingen even op. Ik leer, omdat het nou eenmaal moet.

3 8 Je kan vakantiewerk krijgen. Wat doe je? Ik probeer mij Ik wil eerst precies voor te stellen weten hoe hard ik hoe het voor mij moet werken en zal zijn om dat hoeveel ik verdien. werk te doen. Ik wil precies weten wat iemand in dat bedrijf moet doen en hoe het bedrijf werkt. Ik ga werken en merk vanzelf wel of het mij bevalt. 9 Je mag zelf kiezen hoe je les krijgt in Nederlands. Wat doe je? Ik wil graag dat de leraar verhalen vertelt. Ik wil graag werkstukken maken. Ik wil graag duidelijke opdrachten hebben. Ik wil graag weten waar de opdrachten voor nodig zijn. Invullen Je hebt nu voor de antwoorden 4, 3, 2 of 1 punt gezet. Tel nu de punten die in kolom A staan op; dus van boven naar beneden. Let op! Niet alle vragen doen mee! Kolom Vul de punten in Totaal Kolom A Vraag (2).. + (3).. + (4).. + (5).. + (7).. + (8).... punten = CE score Kolom B Vraag (1).. + (3).. + (6).. + (7).. + (8).. + (9).... punten = RO score Kolom C Vraag (2).. + (3).. + (4).. + (5).. + (8).. + (9).... punten = AC score Kolom D Vraag (1).. + (3).. + (6).. + (7).. + (8).. + (9).... punten = AE score Vul de schietschijf (figuur 1) in Op de lijn van de CE score zet je het aantal punten. Op de lijn van de RO score zet je het aantal punten, enzovoort. Trek een lijn van het CE punt naar het RO punt enzovoort. Je ziet nu hoeveel je van elke leerstijl gebruikt. Vul figuur 2 in; welke leerstijl heb je? Kijk hoeveel punten je hebt bij de CE score, de RO score, de AC score en de AE score. Vul die punten in en maak de berekening. Uit de berekening kan ook een min score komen, bijvoorbeeld 5, dat mag. AC score.. CE score.. =.. AE score.. RO score.. =.. Kruis het bovenste getal aan op de verticale as (AC CE) Kruis het onderste getal aan op de horizontale as (AE RO) Trek een lijn tussen de getallen die je aangekruist hebt. Je ziet nu welke leerstijl je hebt.

4 Figuur 1 VOELEN Doener Dromer DOEN BEKIJKEN Beslisser Denker DENKEN

5 Figuur 2

6 Typering van de leerstijlen. (moet nog vertaald worden in leerlingentaal.) Denker Abstractie begripsvorming Assimilator Creëren van theoretische modellen Meer belangstelling voor concepten dan voor dingen, laat staan voor mensen Hecht waarde aan sluitende en logische theorieën Interesse voor research en planning Kan goed inductief redeneren; van het bijzondere naar het algemene Kan ogenschijnlijk ongelijksoortige opmerkingen omzetten in geïntegreerde verklaringen Praktisch nut is minder belangrijk dan validiteit van modellen Zoekt naar verschillen en onderscheidingen Analyseert situaties Kent waarde oordelen toe Probeert in eerste instantie logisch te denken Vindt abstractie en begripsvorming belangrijk Met name gericht op wat er nog zal gaan gebeuren Brengt verschijnselen onder in een samenhangend begrippenkader Benadert wat er gebeurt met name verstandelijk Doener Concreet ervaren Accomodator Ervaren van nieuwe dingen, risico's durven nemen Experimenteren Leunt graag op informatie van anderen Werkt graag met andere mensen Interesse voor marketing en verkoop Kan zich gemakkelijk aanpassen aan onverwachte omstandigheden Lost problemen op intuïtieve, proefondervindelijke wijze op Is soms ongeduldig en doordouwerig Laat de dingen op zich af komen, ongeacht wat het is Let vooral op wat hijzelf ervaart en voelt Neemt de dingen zoals ze zijn Gaat vooral intuïtief te werk Voorkeur voor het concrete Met name op het heden, het hier en nu, gericht Vooral gericht op het opdoen van ervaringen Beleeft wat er gebeurt vooral gevoelsmatig en intens Dromer Reflectief waarnemen Divergeerder Groot voorstellingsvermogen Concrete situaties vanuit vele hoeken bekijken Lanceren van nieuwe ideeën Goed in brainstormsessies Interesse voor cultuur en kunst Emotioneel, spontaan, fantasierijk Sociale beroepen, personeelsfunctionarissen en organisatieontwikkelaars Voelt zich er zelf bij betrokken Kent geen waarde oordelen toe, kiest niet voor bepaalde standpunten Kijkt vooral, let op hetgeen hij gewaar wordt

7 Probeert zich er sterk bewust van te zijn wat er gebeurd Stelt vooral vragen aan zichzelf Kijkt en luistert vooral Laat eerst alles nog eens door zijn hoofd gaan en denkt erover na Verzameld al kijkend en luisterend gegevens Houdt bij voorkeur enige afstand tot wat er gebeurd Beslisser Actief experimenteren Convergeerder Praktisch toepassen van ideeën Optimaal leren in situaties waarin slechts één oplossing voor een probleem is Meer belangstelling voor dingen dan voor mensen Interesse voor natuurwetenschappen Kan goed deductief redeneren; van het algemene naar het bijzondere Is gericht op het praktisch nut voor praktische toepassingen Is vooral gericht op wat relevant is Is vooral bezig, wil er iets mee doen Is vooral gericht op resultaten Is vooral actief en praktisch bezig Is pragmatisch ingesteld Is vooral ideeën en vermoedens aan het toetsen Experimenteert met zijn gedrag in verschillende situaties Is actief en medeverantwoordelijk voor wat er gebeurd

Vergelijkbare documenten

Kolb Leerstijlen test

Kolb Leerstijlen test Ben jij een doener, denker, dromer of beslisser? Met deze leerstijlentest wordt bekeken op welke manier jij meestal een probleem aanpakt. Voor een docent is het erg nuttig om te weten