Ongewenst intrusief gedrag bij ex-partners: Hoe evolueert het en wat verklaart de evolutie?

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Ongewenst intrusief gedrag bij ex-partners: Hoe evolueert het en wat verklaart de evolutie?"

Transcriptie

1 Academiejaar Tweedesemesterexamenperiode Ongewenst intrusief gedrag bij ex-partners: Hoe evolueert het en wat verklaart de evolutie? Masterproef II neergelegd tot het behalen van de graad van Master of Science in de Psychologie, afstudeerrichting Klinische Psychologie Promotor: Prof. Dr. Ann Buysse Thibaut Demeyere

2

3 Dankwoord Mijn woord van dank gaat eerst en vooral uit naar professor Ann Buysse voor het opnemen van het promotorschap van deze masterproef. Verder wil ik haar ook bedanken om de nauwere opvolging over te nemen wanneer ik door omstandigheden eventjes geen begeleidster had. Vervolgens wil ik ook Olivia De Smet en Sabine Hellemans bedanken om de begeleiding van mijn scriptie op zich te nemen en me gedurende dit proces met raad en daad bij te staan. Ze waren steeds beschikbaar in het geval ik met vragen, onduidelijkheden of andere moeilijkheden kampte. Ik richt ook een speciaal woord van dank naar mijn zus die met haar taalkundige kennis steeds klaar stond om delen van mijn tekst na te lezen. Ook mijn ouders en ruimere familie wil ik hier vermelden, niet alleen omdat ze me bijstonden in het schrijven van deze thesis, maar ook omdat ze me gedurende mijn vijfjarige opleiding steeds zijn blijven steunen. Om diezelfde reden wil ik ook mijn vrienden en studiegenoten bedanken. Zij boden me de kans om eventjes te ventileren wanneer nodig en zorgden voor onvergetelijke momenten van ontspanning. Tot slot wil ik uiteraard alle 432 personen bedanken die wilden deelnemen aan dit onderzoek. Van harte bedankt!

4 Abstract Ongewenst intrusief gedrag is een fenomeen dat vooral onder ex-partners relatief vaak voorkomt en in bepaalde gevallen kan escaleren tot ernstigere vormen. Aangezien onderzoek naar dergelijk gedrag in het verleden echter doorgaans cross-sectioneel van aard was, beoogde deze masterproef aan de hand van een follow-up vragenlijstonderzoek de evolutie van dit gedrag te beschrijven en te verklaren. Daartoe werd een representatieve steekproef van 432 ex-partners op drie meetmomenten, telkens met een interval van ongeveer zes maanden, bevraagd naar de mate waarin men ongewenst intrusief gedrag stelde ten opzichte van de ex-partner. Bovendien werden op het eerste meetmoment factoren bevraagd die uit voorgaand onderzoek blijken bij te dragen aan het stellen van dit gedrag, namelijk initiatorstatus, hechtingsangst, hechtingsvermijding, negatieve emotionaliteit omtrent de scheiding, relatietevredenheid, kwaliteit van relatiealternatieven, relatie-investering en betrokkenheid in de relatie. De resultaten lieten zien dat zowel het aantal personen dat ongewenst intrusief gedrag stelde als het gemiddelde aantal gestelde gedragingen daalden over de tijd heen. Deze evolutie was enkel gerelateerd aan de mate van ervaren negatieve emotionaliteit omtrent de scheiding, in die zin dat ex-partners die meer negatief affect ervoeren op het eerste meetmoment vaker ongewenst intrusief gedrag stelden op langere termijn (van zes maanden tot één jaar na scheiding). De andere predictoren waren niet significant gerelateerd aan de evolutie van het gedrag. Deze studie vormt één van de eerste longitudinale onderzoeken naar ongewenst intrusief gedrag en leidt tot een beter begrip van de causale factoren ervan.

5 Inhoudsopgave Stalking en Ongewenst Intrusief Gedrag... 1 Definities van stalking en ongewenst intrusief gedrag... 1 Prevalentiecijfers van stalking en ongewenst intrusief gedrag Gevolgen van stalking en ongewenst intrusief gedrag Evolutie van stalking en ongewenst intrusief gedrag Risicofactoren...12 Initiatorstatus Hechtingsstijl in relatie voor de breuk Emotionele beleving van de scheiding Betrokkenheid in relatie voor de breuk De Huidige Studie...19 Methode...21 Steekproef en Procedure...21 Meetinstrumenten...23 Algemene gegevens Ongewenst intrusief gedrag Initiatorstatus Hechtingsstijl in relatie voor de breuk Emotionele beleving van de scheiding Investment model Sociale wenselijkheid Statistische Analyse...27 Resultaten...28 Beschrijvende Statistiek...28 Verklarende Statistiek...35

6 Discussie...38 Onderzoeksbevindingen...38 Sterktes en Beperkingen van de Huidige Studie en Implicaties voor Toekomstig Onderzoek...41 Besluit...43 Referenties...44 Bijlage Bijlage

7 Stalking en Ongewenst Intrusief Gedrag Definities van stalking en ongewenst intrusief gedrag. Stalking is een oud gedrag dat bijna altijd heeft bestaan in de menselijke samenleving (Meloy, 1999). Ons culturele erfgoed van gedichten, verhalen en liederen laat zien dat het geobsedeerd zijn door en het krankzinnig nastreven van een liefdesobject deel uitmaken van de beschrijvingen van romantische en passionele liefde en als verschrikkelijk ervaren worden, maar ironisch genoeg vaak ook als heldhaftig (Kamir, 2001). Spitzberg en Cupach (2003) suggereren dat deze ironie kan verklaren waarom men in de gemeenschap nog steeds ambivalent staat tegenover stalking en misschien zelfs waarom het zo lang duurde vooraleer dit gedrag gecriminaliseerd werd. Dit gebeurde immers pas voor het eerst in In dat jaar kwam in Californië de eerste anti-stalkingswet tot stand na de moord op actrice Rebecca Schaeffer door een geobsedeerde fan in 1989 en naar aanleiding van een serie moorden die gepleegd werden door personen die onder straatverbod stonden. In minder dan 10 jaar tijd voerden ook de andere staten van de Verenigde Staten en verschillende landen in Europa de strafbaarheidstelling en criminalisering van stalking in (Spitzberg & Cupach, 2003). De Belgische belagingswet dateert van Deze stelt dat: Hij die een persoon heeft belaagd terwijl hij wist of had moeten weten dat hij door zijn gedrag de rust van die bewuste persoon ernstig zou verstoren, wordt gestraft met gevangenisstraf van vijftien dagen tot twee jaar en met geldboete van vijftig frank tot driehonderd frank of met een van die straffen alleen. Tegen het in dit artikel bedoelde misdrijf kan alleen vervolging worden ingesteld op een klacht van de persoon die beweert te worden belaagd (Strafwetboek, artikel 442bis). Juridische definities van stalking nemen over verscheidene landen en staten heen verschillende vormen aan. Toch zijn in de meeste juridische definities vier aspecten essentieel om van stalking te kunnen spreken. Stalking wordt namelijk typisch geïdentificeerd als "(a) een intentioneel patroon van (b) herhaalde gedragingen, gericht tegen een specifieke persoon of personen, (c) die ongewenst zijn en (d) resulteren in angst of die een redelijke persoon (of jury) zou zien als beangstigend of bedreigend" (Spitzberg & Cupach, 2007, p. 66). De Belgische belagingswet is op het vlak van het tweede criterium - 1

8 de vereiste dat het om herhaaldelijk gedrag gaat - uitzonderlijk aangezien eenmalige rustverstoring reeds vervolgd kan worden. Bovendien is de Belgische wet ook uniek qua impact. Waar de meeste wetten vooropstellen dat het gedrag angst of dreiging moet uitlokken, wordt er in de Belgische wet ruimer gesproken van 'rustverstoring' (Groenen, 2006). Naast deze wettelijke definities bestaan er ook gedragsoperationele definities van stalking. Deze definities lijsten gebeurtenissen en gedragscriteria op en iedereen die voldoet aan een bepaald aantal van deze criteria wordt beschouwd als een slachtoffer of een dader van stalking (Cupach & Spitzberg, 2004). Net zoals de juridische definities van stalking variëren ook de gedragsoperationele definities - die onderzoekers sinds de jaren '90 in toenemende mate geformuleerd hebben - op een aantal punten (Groenen, 2006). Zo zijn er bijvoorbeeld verschillen in de mate waarin definities gedragingen specificeren, in het aantal gedragingen dat nodig is om van stalking te kunnen spreken en in welke types gedragingen als stalkingsgedragingen worden beschouwd. Toch wijzen ook deze definities over het algemeen op enkele terugkerende karakteristieken van stalking die bovendien sterk overlappen met de terugkerende elementen in de wettelijke definities. Stalking wordt volgens de meeste operationele definities namelijk beschouwd als "(a) een patroon van gedragingen, (b) dat gericht is tegen een specifieke persoon en (c) angst veroorzaakt bij het slachtoffer" (Groenen, 2006, p. 41). Een voorbeeld van een gedragswetenschappelijke stalkingsdefinitie die deze terugkerende elementen incorporeert, is deze van Westrup en Fremouw (1998). Zij definiëren stalking als "het ongewenst, herhaald en intrusief storend en/of bedreigend gedrag tegenover een specifiek individu" (p. 255). De sociaalwetenschappelijke literatuur over stalking splitst zich uit in twee takken (Spitzberg & Cupach, 2003). De klinische stalkingsliteratuur legt de oorzaak van dit gedrag binnen de persoon van de dader in de vorm van een onderliggende mentale of persoonlijkheidsstoornis. Binnen deze benadering zijn klinische theorieën zoals de hechtingstheorie en de persoonlijkheidstheorie dan ook dominant. De relationele stalkingsliteratuur daarentegen probeert stalking te verklaren vanuit een disfunctie in de interactionele en relationele processen binnen relaties. Ondermeer onder invloed van de moord op Rebecca Schaeffer werd de tot de verbeelding sprekende star-stalking of 2

9 stalking van bekende of rijke personen door gestoorde, aan erotomanie lijdende daders - passend binnen een klinisch perspectief op stalking - het publieke stereotype van stalking (Spitzberg & Cupach, 2003). Het werd echter snel duidelijk dat dergelijke gevallen van stalking slechts een minderheid van alle gevallen van stalking omvatten. De meeste stalkers die onder de aandacht van het gerecht kwamen, waren namelijk ofwel personen die geobsedeerd zijn door iemand anders, maar geen blijk geven van een waan dat deze gevoelens wederzijds zijn ofwel 'domestic' stalkers, namelijk ex-intieme partners die deviante pogingen ondernemen om een mislukte relatie te herstellen (Spitzberg & Cupach, 2003). In de geschiedenis van het onderzoek naar stalking vond dan ook een evolutie plaats. De klinische benadering waarin stalking werd gezien als een 'public crime', waarbij een gekke en zieke vreemde een beroemdheid met een hoge status stalkt, maakte immers plaats voor de relationele benadering waarin stalking wordt gezien als een 'private crime', waarbij een gepassioneerd en verlaten persoon streeft naar wraak of hereniging in de context van een mislukte relatie (Spitzberg & Cupach, 2003). In deze masterproef gaat het voornamelijk over de relationele vormen van stalking, meerbepaald stalking in de context van intieme (ex-)relaties. Om de betekenis van stalking in deze context te omschrijven, werden in de literatuur alternatieve begrippen ontwikkeld (De Smet & Buysse, 2011). Cupach en Spitzberg (1998) bijvoorbeeld spreken over obsessive relational intrusion wat ze definiëren als "het herhaaldelijk en ongewenst najagen van en inbreuk plegen op iemands fysieke of symbolische privacy door iemand anders, een vreemde of een kennis, die verlangt naar of aanspraak maakt op een intieme relatie" (p ). Langhinrichsen-Rohling, Palarea, Cohen, en Rohling (2000) spreken dan weer over unwanted pursuit behaviors wat ze definiëren als "activiteiten die bestaan uit het aanhoudend en ongewenst streven naar een romantische relatie tussen individuen die momenteel geen consensuele romantische relatie met elkaar hebben" (p. 73). Tussen deze relationele vormen van stalking - die we in het vervolg zullen benoemen als ongewenst intrusief gedrag (OIG) - en wat we eerder als stalking definieerden, zijn zowel gelijkenissen als verschillen aan te duiden. Volgens Cupach en Spitzberg (2004) delen beide constructen twee essentiële componenten. Enerzijds komen beide fenomenen voor binnen structureel disjunctieve relaties waarin men fundamenteel incompatibele doelen en definities over de relatie heeft. Anderzijds bestaan ze allebei uit een interactiepatroon 3

10 of communicatieproces over de tijd heen. De verschillen tussen stalking en OIG situeren zich op het vlak van de motivatie en de impact van het gedrag (Cupach, Spitzberg, & Carson, 2000). Op het vlak van de motivatie is stalking een breder fenomeen dan OIG aangezien het motief van OIG bestaat uit het nastreven van intimiteit of een romantische relatie. Stalking kan daarentegen ook omwille van andere motieven plaatsvinden, zoals wraak of jaloezie. Op het vlak van de impact is stalking dan weer een enger fenomeen dan OIG aangezien stalking per definitie dient te resulteren in een gevoel van angst of bedreiging terwijl dit niet noodzakelijk is om te kunnen spreken van OIG. OIG wordt vaak ervaren als vervelend, frustrerend of lastig, maar is niet noodzakelijk beangstigend voor het slachtoffer. OIG verwijst dan ook naar een ruimer continuüm van mild tot ernstig intrusief gedrag waarbij stalking enkel de ernstigere vormen van OIG representeert (Cupach & Spitzberg, 1998). Toch is het onderscheid tussen stalking en OIG subtiel. Stalking vindt namelijk meestal plaats binnen de naweeën van een relatiebreuk (Tjaden & Thoennes, 1998) en de meest voorkomende motieven van stalking zijn gerelateerd aan intimiteit (Spitzberg & Cupach, 2007). Bovendien worden milde vormen van OIG relatief vaak als enigszins beangstigend gepercipieerd en kunnen als dusdanig als stalking worden beschouwd (Cupach & Spitzberg, 2000). "Eén van de meest opvallende kenmerken van stalking en OIG is de enorme variëteit aan gedragingen die het omvat" (Finch, 2001, p. 35). Om hieraan tegemoet te komen, verdeelden Cupach en Spitzberg (2004) deze variëteit aan gedragingen in in acht clusters: (a) ongepaste en overdreven vormen van flirtgedrag ('hyperintimacy'; e.g., 20 keer bellen in plaats van één keer), (b) ongewenste communicatie via beschikbare technologie of andere communicatiemiddelen ('mediated contacts'; e.g., ongewenst contact zoeken via mail, brieven of geschenken), (c) pogingen tot fysieke nabijheid en 'face-to-face' contact ('interactional contacts'; e.g., het slachtoffer opwachten na het werk), (d) informatie over het slachtoffer bemachtigen zonder dat het slachtoffer zich daarvan bewust is ('surveillance'; e.g., het slachtoffer achtervolgen), (e) schending van persoonlijke en wettelijke grenzen ('invasion'; e.g., bezittingen stelen), (f) agressief gedrag dat bedoeld is om het slachtoffer te kwellen of te intimideren ('harassment and intimidation'; e.g., valse geruchten verspreiden over het slachtoffer), (g) bedreigingen uiten ('coercion and threat'; e.g., ermee dreigen het slachtoffer iets aan te doen) en (h) 4

11 fysieke agressie en geweld ('physical agression and violence'; e.g., het slachtoffer fysiek pijn doen). Prevalentiecijfers van stalking en ongewenst intrusief gedrag. Aangezien in verschillende studies verschillende definities van stalking gehanteerd worden, is het niet verwonderlijk dat deze studies variëren in de schatting van prevalentiecijfers. Toch is het mogelijk om een redelijke inschatting te maken van het voorkomen van stalking. In de meta-analyse van Spitzberg en Cupach (2007) komt men tot een geschatte levensloopprevalentie van slachtofferschap van stalking van 25%. Deze geschatte levensloopprevalenties variëren van 2% tot 13% voor mannen en van 8% tot 32% voor vrouwen. Deze variatie in schattingen is niet enkel te wijten aan het gebruik van verschillende definities, maar ook aan het type sample dat gebruikt wordt. De prevalentie van slachtofferschap ligt namelijk hoger binnen klinische en forensische populaties dan binnen studentenpopulaties en de algemene populatie (Spitzberg & Cupach, 2007). Eén van de bekendste nationale representatieve studies naar prevalentiecijfers van stalking is de 'National Violence Against Women' survey van Tjaden en Thoennes (1998). Volgens dit onderzoek in de Verenigde Staten bedroegen de geschatte levensloopprevalentie en jaarprevalentie van slachtofferschap van stalking respectievelijk 8% en 1% voor vrouwen en 2% en 0.4% voor mannen wanneer een strikt juridische stalkingsdefinitie - die een hoge mate van angst bij de slachtoffers vereist - gehanteerd werd. Bij een minder strikte definitie steeg de levensloopprevalentie tot 12% bij vrouwen en 4% bij mannen en nam de jaarprevalentie toe tot 6% bij vrouwen en 1.5% bij mannen. Om recentere prevalentiegegevens over de Verenigde Staten te verkrijgen, voerden Basile, Swahn, Chen, en Saltzman in 2006 een nieuwe studie uit. De geschatte levensloopprevalentie in deze studie bedroeg 4.5% over mannen en vrouwen heen en 7% en 2% voor de vrouwelijke en mannelijke deelnemers afzonderlijk. Om na te gaan of de prevalentie van stalking universeel vergelijkbaar is, werden ook in andere landen studies naar het voorkomen van stalking uitgevoerd. Een Britse studie leidde tot hogere schattingen (Budd & Mattinson, 2000): 11.8% van de ondervraagden rapporteerde ooit aanhoudende en ongewenste aandacht gekregen te hebben in hun leven. Voor vrouwen (16.1%) was de levensloopprevalentie hoger dan voor mannen (6.8%). De jaarprevalentie in deze studie bedroeg 2.9%. In een Australische studie gaf 23.4% van de respondenten 5

12 aan ooit gestalkt te zijn, terwijl de jaarprevalentie 2.9% bedroeg (Purcell, Pathé, & Mullen, 2002). Om ook gegevens uit niet-angelsaksische populaties te verkrijgen, voerden Chapman en Spitzberg (2003) een studie uit in Japan. Twintig procent van de Japanse sample rapporteerde ooit hardnekkig ongewenst achtervolgd te zijn geweest. Van deze groep beschouwde 34% dit gedrag als stalking. Op het Europese vasteland zijn er opmerkelijk minder prevalentiestudies over stalking uitgevoerd (De Smet & Buysse, 2011). Spitzberg en Cupach (2007) schatten het aandeel van studies naar prevalentiecijfers van stalking in Europa op 2% van het totale aantal uitgevoerde studies. Toch zijn ook in Europa enkele representatieve bevragingen uitgevoerd. In een Duitse studie, verricht in 2005 in de stad Mannheim, bedroegen de jaarprevalentie en de puntprevalentie op het moment van bevraging respectievelijk 11.6% en 1.6% (Dressing, Kuehner, & Gass, 2005). Een bevraging in Oost-Oostenrijk, die als doel had deze Duitse studie te repliceren, bekwam vergelijkbare resultaten: een levensloopprevalentie van 11% en een puntprevalentie van 2% (Stieger, Burger, & Schild, 2008). In België heeft tot op heden geen dergelijk onderzoek plaatsgevonden. Bovenstaande prevalentiestudies van stalking wijzen dus consistent op het feit dat een vrij substantieel deel van de mensen dit gedrag ervaart. Bovendien stellen deze onderzoeken systematisch vast dat vrouwen vaker het slachtoffer worden en mannen vaker de dader zijn van stalking (Cupach & Spitzberg, 2004). Als men echter objectieve metingen uitvoert naar het aantal gestelde en ervaren OIG'en, worden er geen geslachtsverschillen teruggevonden (Cupach & Spitzberg, 2000; Dutton & Winstead, 2006; Langhinrichsen-Rohling et al., 2000). Dat vrouwen meer subjectief ervaren slachtofferschap rapporteren, heeft waarschijnlijk te maken met geslachtsspecifieke percepties. Mannen zijn immers minder snel geneigd om zichzelf als slachtoffer van stalking te zien dan vrouwen, ook al ervaren ze dezelfde gebeurtenissen (Tjaden, Thoennes, & Allison 2000). Tot slot constateren prevalentiestudies ook consistent dat de meeste gevallen van stalking voorkomen tussen mensen die eerder een soort verwantschap met elkaar hadden en dan vooral tussen ex-partners (Spitzberg & Cupach, 2007). Ongeveer de helft van alle gevallen van stalking komt immers voort uit romantische relaties. Daarnaast komt stalking ook voort uit dienstgerelateerde (e.g., leerkrachten, adviseurs) en intieme niet-romantische relaties (e.g., vrienden en familieleden) en vindt 6

13 stalking plaats tussen kennissen, buren en collega's (Spitzberg & Cupach, 2007). Ten slotte vindt ongeveer een vijfde van alle gevallen van stalking plaats tussen vreemden, bij wie een vorm van eerdere verwantschap bijgevolg ontbreekt (Cupach & Spitzberg, 2004). Daar waar OIG per definitie relationeel is, blijkt stalking dus ook hoofdzakelijk een relationeel gebeuren te zijn (De Smet & Buysse, 2011). Het is dus belangrijk om onder ex-partners onderzoek te doen naar dit gedrag. Terwijl prevalentiecijfers over stalking doorgaans afkomstig zijn van nationale representatieve studies, komen gegevens over de ruimere range van OIG'en eerder voort uit kleinschaligere steekproeven van gescheiden studenten (De Smet & Buysse, 2011). In een studie bij studenten die een relatiebreuk meemaakten, gaf 40% van de ondervraagden aan minstens één OIG gesteld te hebben tegenover zijn/haar ex-partner (Davis, Ace, & Andra, 2000). Dit percentage steeg tot 79% in een studie bij studenten die moeite hadden met het loslaten van de relatie (Dutton & Winstead, 2006) en zelfs tot 99% bij een groep studenten bij wie de ex-partner de relatie beëindigde (Langhinrichsen-Rohling et al., 2000). Wanneer deelnemers gevraagd worden of ze OIG ervoeren, bekomt men gewoonlijk hogere percentages. Zo gaf 96% van de studenten wiens ex-partner moeite had met het einde van de relatie aan minstens één OIG ervaren te hebben (Dutton & Winstead, 2006). Deze aanzienlijk hoge cijfers suggereren dat het stellen van minstens één OIG na een relatiebreuk gebruikelijk is. Doorgaans lijken deze gedragingen echter in beperkte mate gesteld te worden, want het percentage studenten dat in deze studies meerdere OIG'en stelde, ligt gevoelig lager. Bijvoorbeeld, daar waar in de studie van Davis et al. (2000) 40% van de studenten aangaf minstens één OIG te stellen, gaf 8% tot 11% van de respondenten aan zes of meer OIG'en te stellen. Ook in een Vlaamse studie bij volwassen ex-partners stelde een grote meerderheid, namelijk 65% van de ondervraagden, minstens één OIG, terwijl slechts een minderheid meerdere OIG'en rapporteerde (De Smet, Buysse, & Brondeel, 2011). Bovendien worden vooral milde vormen van OIG gesteld. Langhinrichsen- Rohling et al. (2000) stelden in hun onderzoek bijvoorbeeld vast dat de meest frequent gerapporteerde OIG'en door daders ongewenst telefoneren (77.5%) en ongewenste 'faceto-face' conversaties zijn (73.3%). Anderzijds gaf slechts 5% van de ondervraagden aan minstens één OIG te stellen dat achtervolging, bedreiging of verwonding van hun expartner of hun ex-partners vrienden, familieleden of huisdieren omvat. In de studie van 7

14 Dutton en Winstead (2006) rapporteerden daders het meest frequent ongewenste boodschappen achter te laten en het slachtoffer te controleren, terwijl slachtoffers rapporteerden dat ze vooral het achterlaten van ongewenste boodschappen en invasie van hun persoonlijke ruimte ervoeren. De minst frequent gerapporteerde OIG'en voor beide groepen waren het leven van het slachtoffer fysiek in gevaar brengen en bedreigende voorwerpen opsturen. Prevalentiestudies van OIG laten dus zien dat niet-extreme vormen van OIG een veelvoorkomende reactie zijn op een relatiebreuk: de meeste scheidingen eindigen in één of meer OIG'en en vooral milde gedragingen worden in relatief beperkte frequenties gesteld. Uit de stalkingsstudies blijkt echter ook dat deze milde vormen van OIG na scheiding in sommige gevallen escaleren tot ernstigere vormen van stalking. Onderzoek naar de achterliggende mechanismen en risicofactoren hiervan is dan ook relevant. Gevolgen van stalking en ongewenst intrusief gedrag. Stalking en OIG hebben zowel persoonlijke, sociale als maatschappelijke gevolgen (Spitzberg & Cupach, 2007). Dit betekent dat stalking en OIG niet alleen een rechtstreekse impact hebben op de slachtoffers zelf, maar ook indirect op hun ruimere omgeving (zoals familie, vrienden en de ruimere samenleving). De maatschappelijke kosten van stalking worden in de Verenigde Staten bijvoorbeeld geschat op 342 miljoen dollar per jaar (Centers for Disease Control and Prevention, 2003). De gevolgen van stalking en OIG voor het slachtoffer zelf worden op basis van een meta-analyse van Spitzberg en Cupach (2007) ingedeeld in acht categorieën. Er kunnen namelijk veranderingen optreden in (a) het algemeen functioneren van slachtoffers (e.g., daling in levenskwaliteit), (b) hun affectief functioneren (e.g., de ervaring van angst en depressie), (c) hun sociaal functioneren (i.e. de impact van stalking op de relaties van slachtoffers met bijvoorbeeld vrienden en familie), (d) hun cognitief functioneren (e.g., veranderingen in zelfwaarde) en (e) hun gedragsmatig functioneren (e.g., verandering in slachtoffers hun dagelijkse routines). Daarnaast zijn er ook (f) gevolgen voor de fysieke gezondheid van slachtoffers (e.g., de ontwikkeling van verslavingen of slaapstoornissen) en (g) kan stalking materiële en financiële consequenties voor de slachtoffers hebben (e.g., ziekteverlof, investeringen die men moet doen in de veiligheid van de woning). Tot slot kunnen stalking en OIG ook leiden tot (h) de 8

15 ontwikkeling van veerkracht. Dit omvat positieve gevolgen zoals de ontwikkeling van hechtere banden met familie en vrienden en de groei van zelfvertrouwen. Ten gevolge van het traumatische karakter van de ernstigere vormen van stalking worden bij stalkingsslachtoffers doorgaans specifieke psychiatrische stoornissen waargenomen. Blaauw, Winkel, Arensman, Sheridan, en Freeve (2002) stelden in hun onderzoek reeds vast dat de mate van symptomen die slachtoffers rapporteren meer in overeenstemming is met die van psychiatrische poliklinische patiënten dan die van de algemene populatie. Bovendien wees dit niveau van symptomen bij drie vierde van de slachtoffers op de aanwezigheid van een psychiatrische diagnose. Verschillende onderzoeken hebben dan ook de aanwezigheid van As-I stoornissen bij stalkingslachtoffers vastgesteld, zoals posttraumatische stressstoornis, depressie, middelenmisbruik en paniekstoornis (Davis, Coker, & Sanderson, 2000; Kuehner, Gass, & Dressing, 2007; Mechanic, Weaver, & Resick, 2008). Minder voor de hand liggend is dat daders van stalking en OIG evenzeer verschillende risico's lopen. Ook hun sociaal en psychologisch functioneren kan ondergraven worden indien het stalken voortduurt en een allesoverheersende preoccupatie wordt. Daarnaast kunnen ze verstoten worden door hun omgeving en eventueel een rechterlijke sanctie krijgen (Mullen et al., 2006). Op basis van bovenstaand onderzoek kan men concluderen dat OIG onder expartners een belangrijk sociaal probleem is dat onderzoek vereist. Het voorkomen van niet-extreme vormen van OIG na scheiding is immers wijdverspreid en houdt het potentiële gevaar in om te escaleren tot ernstigere vormen van stalking met negatieve consequenties voor zowel slachtoffers en hun ruimere omgeving als daders tot gevolg. Bovendien zijn er tegenwoordig veel meer scheidingen dan vroeger: het aantal echtscheidingen in België is doorheen de 20ste eeuw zo drastisch gestegen dat er in keer meer echtscheidingen waren dan in 1900 (Corijn, 2005). In deze masterproef was het dan ook de bedoeling om meer inzicht te verkrijgen in OIG na scheiding, meer bepaald in de evolutie ervan en in de mechanismen en risicofactoren die geassocieerd zijn met het ontwikkelingsverloop van het gedrag. 9

16 Evolutie van stalking en ongewenst intrusief gedrag. Tot op heden bestaan er quasi geen longitudinale studies die de evolutie van stalking en OIG in kaart hebben gebracht. De studie van Cattaneo, Cho, en Botuck (2011) is dan ook uitzonderlijk. In dit onderzoek werden 82 vrouwelijke slachtoffers van stalking maandelijks bevraagd gedurende zeven maanden. De resultaten laten zien dat de frequentie van stalking en de gerelateerde stress daalden over de tijd heen, terwijl de waargenomen veiligheid van de slachtoffers toenam. Bovendien waren de veranderingen in deze variabelen gecorreleerd met elkaar. Er zijn echter wel cross-sectionele onderzoeken gepubliceerd die in zekere zin iets zeggen over de evolutie of het verloop van het gedrag. In de literatuur bestaan doorgaans twee types van gegevens omtrent de evolutie van het gedrag, namelijk (a) gegevens over de persistentie of duur van het gedrag en (b) gegevens over recidive. Wat betreft de persistentie van het gedrag, schatten Spitzberg en Cupach (2007) in hun literatuuroverzicht de gemiddelde duur van stalking op 22 maanden. De schatting van de gemiddelde duur varieert echter sterk over studies heen. Zo kwamen Purcell et al. (2002) uit op een gemiddelde duur van acht maanden, terwijl Blaauw et al. (2002) een gemiddelde duur van 33 maanden constateerden. Purcell, Pathé, en Mullen (2004) constateerden daarenboven dat het al dan niet overschrijden van een periode van twee weken een onderscheid maakte in het type voorgaande relatie tussen daders en slachtoffers. Van de slachtoffers die minder dan twee weken geïntimideerd werden, kende 75.5% de dader niet en was de dader slechts in 3.1% van de gevallen een ex-intieme partner. Slachtoffers die meer dan twee weken gestalkt werden, kenden de dader wel in 82.5% van de gevallen. In 21% van de gevallen was de dader bovendien een ex-intieme partner. Ook andere onderzoekers hebben vastgesteld dat ex-intieme partners langer blootgesteld worden aan stalking dan andere slachtoffers. Tjaden en Thoennes (1998) bijvoorbeeld constateerden dat ex-intieme partners gemiddeld twee jaar het slachtoffer waren van stalking, terwijl dit bij slachtoffers van niet-intieme daders gemiddeld één jaar was. Budd en Mattinson (2000) stelden dan weer vast dat bij 27% van de vrouwelijke slachtoffers die gestalkt werden door een ex-intieme partner het gedrag langer duurde dan één jaar vergeleken met 15% van de vrouwen die gestalkt werden door een nietintieme dader. 10

17 In tegenstelling tot persistentie in stalkingsgedrag is er over recidivisme veel minder onderzoek. Men spreekt over recidivisme indien er een periode van inactiviteit in het stalkingsgedrag is geweest of indien het stalken doorgaat nadat de dader een wettelijke sanctie is opgelegd (Spitzberg, Dutton, & Kim, 2012). Rosenfeld (2003) stelde in zijn onderzoek vast dat 49% van de daders recidiveerde met een gemiddelde hervalperiode van 12 maanden. In deze studie was een voorgaande intieme relatie opnieuw een risicofactor. Ook Mohandie, Mely, Green-McGowan, en Williams (2006) stelden vast dat ex-partners het meest herval vertonen. In deze studie herviel 60% van de daders binnen een gemiddelde periode van twee maanden. McEwan, Mullen, en Purcell (2007) stellen dat elke factor die het contact tussen daders en slachtoffers versterkt, kan leiden tot een heroptreden van stalking, in het bijzondere gemeenschappelijke kinderen en een gedeelde woon- of werkomgeving. Anderzijds bestaan er ook enkele onderzoeken die aan de hand van interviews bij slachtoffers de temporele progressie van stalking en OIG probeerden te ontrafelen. De meeste van deze studies hanteren een fasebenadering waarbij de evolutie in het gedrag wordt ingedeeld in een aantal fasen waarbinnen typische gedragsmatige en emotionele reacties van daders of slachtoffers worden ondergebracht (e.g., Emerson, Ferris, & Gardner, 1998). Deze benadering veronderstelt echter een continu en lineair verloop van OIG en stalking in termen van een gestage escalatie, terwijl er in werkelijkheid meerdere ontwikkelingstrajecten mogelijk zijn. Omwille van deze beperking hanteren andere onderzoekers een kritische incidentenbenadering die veronderstelt dat het verloop van stalking en OIG wordt beïnvloed door kritische gebeurtenissen die zowel gedragingen van daders als reacties van slachtoffers kunnen omvatten en die zowel een toename als een afname van het gedrag teweeg kunnen brengen. Binnen deze benadering is het wel mogelijk om verschillende ontwikkelingstrajecten in OIG en stalking te onthullen. Mumm en Cupach (2010) voerden bij een steekproef van 42 slachtoffers van OIG en stalking een onderzoek uit naar de evolutie in gepercipieerde ernst van het gedrag dat kadert binnen deze benadering. Hun analyse leverde 17 categorieën van kritische gebeurtenissen en vijf verschillende ontwikkelingstrajecten op. Het eerste patroon bestond uit een escalatie van gepercipieerde ernst die een hoogtepunt bereikte op een kritisch moment dat dan werd gevolgd door een gestage afname in ernst ('one peak'). In het tweede patroon ervoeren 11

18 slachtoffers een initiële afname in ernst om later te ontdekken dat het gedrag opnieuw was begonnen ('flare-up'). Het derde patroon weerspiegelde de ervaring van ernst die alsmaar hinderlijker werd zonder afname ('gradual escalation'). Het vierde patroon bestond uit ervaringen van regelmatige ups en downs in gepercipieerde ernst ('erratic progression'). Het laatste patroon werd gekenmerkt door een constant en relatief hoog niveau van gepercipieerde ernst die slechts op het einde in geringe mate afnam ('plateau'). Opvallend in dit onderzoek was dat verschillende categorieën van kritische incidenten zoals het uiten van genegenheid en het streven naar lichamelijke intimiteit ook als kritische incidenten worden teruggevonden in het ontwikkelingsverloop van relaties. Dit wijst ontegensprekelijk op de vage grenzen tussen sociaal aanvaardbare manieren van hofmakerij en vormen van OIG die ook door andere auteurs worden aangehaald (e.g., Spitzberg & Cupach, 2007). Dat het risico dat mildere vormen van OIG escaleren tot meer gewelddadige, persisterende of recidiverende vormen van stalking significant hoger is onder ex-partners wordt ook ondersteund door de bevindingen in de meta-analyse van McEwan et al. (2007). Dit duidt opnieuw op het belang van het bestuderen van stalking en OIG bij deze groep, te meer omdat de duur, de frequentie en de mate van gewelddadigheid van het gedrag ook gerelateerd zijn aan de mate van psychopathologie bij de slachtoffers (Johnson & Kercher, 2009; Kamphuis, Emmelkamp, & Bartak, 2003; Purcell et al., 2004). Risicofactoren Uit het voorgaande is gebleken dat onderzoek naar OIG bij ex-intieme partners onontbeerlijk is. Ze vormen niet alleen de grootste groep bij wie dit gedrag - weliswaar meestal in mildere vormen - voorkomt, maar ook de kans op escalatie ervan is bij hen het hoogst. Onderzoekers zijn op grond daarvan op zoek gegaan naar factoren die bijdragen tot het voorkomen van OIG onder ex-partners. Hieronder worden vier zulke risicofactoren besproken die ook in het kader van het huidige onderzoek bevraagd werden om de evolutie en de eventuele escalatie van OIG onder ex-partners te verklaren. Initiatorstatus. Een eerste risicofactor voor stalking en OIG onder ex-intieme partners heeft te maken met wie een einde maakte aan de relatie. Verschillende onderzoeken hebben immers gewezen op een effect van ex-partnerinitiatie, namelijk dat 12

19 personen wiens ex-partner de scheiding initieert meer blijken over te gaan tot het stellen van intrusieve gedragingen dan personen die de scheiding zelf initiëren en dan personen die gezamenlijk met hun ex-partner de scheiding initiëren (Davis et al., 2000; De Smet et al., 2011; Dye & Davis, 2003). De breuk leidt namelijk tot meer emotionele stress en minder controle bij ex-partners die in de steek gelaten werden dan bij ex-partners die de scheiding zelf initieerden (Sprecher, Felmlee, Metts, Fehr, & Vanni, 1998). Aangezien stalking gezien kan worden als een poging om controle te verkrijgen over de ex-partner, is het logisch dat de ex-partner met minder controle meer geneigd is om over te gaan tot het plegen van stalking en OIG (Davis et al., 2000). Indien men de rol van initiatie onderzoekt, is het belangrijk dat men een onderscheid maakt tussen de scheiding feitelijk initiëren en de scheiding willen. Er zijn namelijk personen die hun relatie feitelijk beëindigen, maar dit eigenlijk niet willen, bijvoorbeeld omdat hun partner een affaire had. Ook deze ex-partners vertonen dan een hoge mate van kwaadheid en jaloersheid, ook al maakten zijzelf een einde aan de relatie (Spitzberg & Cupach, 2003). Wisternoff (2008) heeft dit onderscheid expliciet in haar onderzoek opgenomen en vond geen verband tussen het feitelijk initiëren van de scheiding en het plegen van OIG. Ze stelde echter wel vast dat partners die de breuk niet willen meer geneigd zijn tot het stellen van OIG, ongeacht of ze zelf een einde maakten aan de relatie of niet. Dit suggereert dat het willen beëindigen van de relatie een belangrijkere predictor is van stalking en OIG dan het effectief een einde maken aan de relatie. In deze scriptie werd dan ook gewerkt met de vraag wie de scheiding het meeste wilde als operationalisatie van initiatorstatus. Hechtingsstijl in relatie voor de breuk. Ook de hechtingsstijl die de dader tegenover zijn/haar partner vertoonde in de relatie lijkt een voorspellende waarde te hebben met betrekking tot het stellen van stalking en OIG bij een scheiding. De hechtingstheorie is ontwikkeld door Bowlby (1969, 1973, 1980) en Ainsworth, Blehar, Waters, en Wall (1978) en biedt in het kader van stalking en OIG een distale verklaring aangezien het de oorsprong ervan legt in ervaringen met de primaire verzorgers in de kindertijd (Cupach & Spitzberg, 2004). Deze theorie past dus binnen de klinische benadering van stalking en OIG. De hechtingstheorie stelt dat kinderen vroeg in hun leven werkmodellen of schema's ontwikkelen op basis van de ervaringen met hun primaire 13

20 verzorgers. Die schema's sturen de oriëntatie tot andere hechtingsfiguren doorheen heel het leven en worden dus ook gereflecteerd binnen volwassen liefdesrelaties (Hazan & Shaver, 1987). Onder stresserende omstandigheden, zoals tijdens de breuk van een intieme relatie, wordt het hechtingssysteem geactiveerd en zullen individuen handelen op een manier die karakteristiek is voor hun particuliere hechtingsstijl (Wisternoff, 2008). Kinderen vertonen drie verschillende hechtingspatronen (Ainsworth et al., 1978). Veilig gehechte kinderen doen in tijden van stress succesvol beroep op hun verzorger als een veilige basis. Kinderen die vermijdend gehecht zijn vertonen onder dezelfde omstandigheden tekenen van onthechting en vermijding. Angstig-ambivalente kinderen ten slotte vertonen zowel toenadering als vermijding in stresserende situaties. Hazan en Shaver (1987) stelden vast dat de aard en de frequentie van deze hechtingsstijlen bij kinderen ongeveer gelijk zijn aan die van de hechtingsstijlen bij volwassenen. Toch worden de hechtingsstijlen bij volwassenen doorgaans geconceptualiseerd volgens vier categorieën die gevormd worden op basis van de kruising van twee dimensies: het mentale model dat men van zichzelf heeft en het mentale model dat men van anderen heeft (Bartholomew & Horowitz, 1991). Personen met een positief zelfmodel vinden zichzelf de moeite waard om geliefd en gesteund te worden, terwijl individuen met een negatief zelfmodel dit niet vinden. Mensen met een positief model over anderen zien anderen als betrouwbaar en beschikbaar, terwijl personen met een negatief model over anderen die personen zien als onbetrouwbaar en verwerpend. Veilig gehechte personen hebben zowel een positief model over zichzelf als over anderen. Individuen met een gepreoccupeerde hechtingsstijl hebben een negatief beeld over zichzelf, maar een positief beeld over anderen. Zij streven zelfaanvaarding na door erkenning te zoeken van belangrijke anderen. Mensen die afwijzend-vermijdend gehecht zijn, hebben een positief model over zichzelf, maar een negatief model over anderen. Zij gaan ervan uit dat anderen hen zullen devalueren en beschermen zichzelf daartegen door afstand te nemen. Angstigvermijdende personen tot slot hebben zowel van zichzelf als van anderen een negatief beeld. Hoewel ze aanvaarding verlangen, verwachten ze verwerping en ze beschermen zich daartegen door hechte relaties te vermijden en door zich onafhankelijk en onkwetsbaar op te stellen. 14

21 Voor de indeling in hechtingsstijlen bij volwassenen biedt recent onderzoek evidentie voor de tweedimensionele benadering van Brennan, Clark, en Shaver (1998). Zoals de benaming suggereert, verloopt die indeling aan de hand van de meting van twee empirische dimensies: hechtingsvermijding en hechtingsangst. Hechtingsvermijding verwijst naar de mate waarin men zich oncomfortabel voelt bij intimiteit en men nabijheid schuwt in relaties, terwijl hechtingsangst slaat op de mate waarin men zich zorgen maakt om door anderen verlaten te worden en intimiteit te verliezen. Hechtingsvermijding heeft betrekking op het werkmodel over anderen, terwijl hechtingsangst slaat op het mentale zelfmodel (Feeney, 1999). Men kan laag scoren op beide subschalen (veilig gehecht), hoog scoren op allebei of op één van beide (onveilige hechting; Brennan et al., 1998). De hechting van de ex-partners in de relatie voor de scheiding in de huidige studie werd op deze manier gemeten. Verschillende studies hebben in de context van een liefdesbreuk een verband aangetoond tussen hechtingsangst en een gepreoccupeerde hechtingsstijl enerzijds en het stellen van OIG en stalking anderzijds (Davis et al., 2000; Dye & Davis, 2003; Dutton & Winstead, 2006; Langhinrichsen-Rohling et al., 2000; Tassy & Winstead, 2010). In de studies van Davis en haar collega's was het verband tussen angstige hechting en OIG indirect van aard, namelijk via gevoelens van kwaadheid en jaloersheid over de breuk (Davis et al., 2000) en via controlebehoefte en kwaadheid (Dye & Davis, 2003). Deze samenhang kan verklaard worden door het feit dat individuen met een gepreoccupeerde hechtingsstijl meer ontsteltenis na de breuk van een intieme relatie ervaren en meer moeilijkheden hebben om ervan te herstellen (Barbara & Dion, 2002). Bovendien zijn meer angstig gehechte personen meer geneigd om hun relatie te herstellen aangezien hun zelfwaarde en veiligheidsgevoel ermee verbonden zijn (Dutton-Greene & Winstead, 2001). Vermijdende hechting lijkt op basis van voorgaand onderzoek geen verband te vertonen met OIG (Davis et al., 2000; Dutton & Winstead, 2006). Tassy en Winstead (2010) verwoordden het als volgt: "vermijdende hechting voorkomt OIG niet, maar draagt er ook niet toe bij" (p. 14). Emotionele beleving van de scheiding. Een andere robuuste determinant van stalking en OIG bij ex-partners is de emotionele verwerking van de liefdesbreuk. Een relatiebreuk is immers doorgaans geassocieerd met een brede waaier van emotionele 15

22 reacties die gaat van opluchting voor personen die een einde maakten aan de relatie tot totale radeloosheid voor individuen die achtergelaten werden (Davis, Shaver, & Vernon, 2003). Studies naar de rol van deze emotionele verwerking in de context van het plegen van stalking en OIG hebben zich aanvankelijk toegespitst op de functie van de specifieke emoties kwaadheid en jaloersheid. Davis et al. (2000) stelden bijvoorbeeld vast dat de ervaring van kwaadheid en jaloersheid na scheiding aanzienlijk samenhing met het stellen van OIG. Hoewel deze gevoelens sterker waren wanneer de ex-partner de breuk initieerde, bleef hun effect robuust zowel wanneer personen de scheiding zelf initieerden als wanneer men gezamenlijk besliste om uiteen te gaan. Later hebben verschillende onderzoekers de link tussen het stellen van OIG en andere emotionele reacties op scheiding bestudeerd. Dutton en Winstead (2006) constateerden dat ook ongelukkig zijn een predictor was van OIG en dit liet samen met kwaadheid en jaloersheid zien dat algemene emotionele ontreddering na scheiding bijdraagt tot het stellen van OIG naar de andere ex-partner toe. Ook Dennison en Stewart (2006) repliceerden het effect van kwaadheid en jaloersheid. Ze stelden daarenboven vast dat ook verdriet en depressieve gevoelens geassocieerd waren met OIG ten opzichte van de ex-partner. Tussen OIG en schaamte vonden ze geen verband. In de studie van Wisternoff (2008) ging meer OIG na scheiding gepaard met meer kwaadheid, meer verdriet en minder opluchting na de breuk en met meer liefde tijdens de relatie. De Smet et al. (2011) maakten dan weer een onderscheid tussen algemene stressreacties en scheidingsspecifieke reacties. Ze stelden vast dat algemene gevoelens van angst bij ex-partners een onderscheid maakten tussen de aan- en afwezigheid van OIG en dat separatiespecifieke gevoelens van eenzaamheid en negatief affect een positieve associatie vertoonden met de frequentie waarmee OIG gesteld werd. Hoewel de meeste mensen na een liefdesbreuk de emoties die samenhangen met het stellen van meer OIG in bepaalde mate ervaren, zijn ze sterker aanwezig bij personen die geobsedeerd zijn om hun relatie te herstellen. Dit is een stelling van de relational goal pursuit theorie van Cupach en Spitzberg (2004; Cupach et al., 2000) die, naast bovenstaande empirische bevindingen, de rol van negatief affect in het voorkomen van OIG tevens theoretisch erkend. Deze theorie stelt dat individuen die obsessief streven naar een intieme relatie het bereiken van dit lagere orde doel linken aan hogere orde doelen 16

23 zoals levensgeluk en zelfwaarde. De mislukking van dit relationele doel doordat de andere de relatie afwijst, leidt dan tot gevoelens van kwaadheid, frustratie, pijn en jaloersheid (Cupach et al., 2000) en tot het feit dat het blijven streven naar het bereiken van dit doel gezien wordt als de enige mogelijkheid om zich te bevrijden van deze aversieve gevoelens (Carson & Cupach, 2000). Betrokkenheid in relatie voor de breuk. Een andere variabele die binnen de context van stalking en OIG tussen ex-partners onderzocht is, is de mate van betrokkenheid in de relatie voor de scheiding. Betrokkenheid heeft een centrale plaats binnen het investment model van Rusbult (1980; Rusbult, Martz, & Agnew, 1998; zie Figuur 1) en bestaat uit een conatieve, een cognitieve en een affectieve component, namelijk (a) de intrinsieke motivatie om in een relatie te blijven, (b) een lange termijnoriëntatie waarbij men zichzelf ziet als verwikkeld in de relatie voor de voorzienbare toekomst en waarbij men rekening houdt met de implicaties van huidige acties op de toekomst en (c) psychologische hechting aan de relatie op een manier dat men het leven in dyadische termen beleeft zodanig dat iemands emotioneel welzijn beïnvloed wordt door zijn/haar partner en zijn/haar relatie (Agnew, Van Lange, Rusbult, & Langston, 1998). Dit model, dat verder bouwt op de interdependence theorie (Kelley, 1979; Kelley & Thibaut, 1978; Thibaut & Kelley, 1959), is in feite ontwikkeld om relatiestabiliteit of het blijven bestaan van relaties te verklaren. Het investment model stelt dat relaties blijven bestaan als er meer betrokkenheid is en dat betrokkenheid in een relatie afhankelijk is van (a) de mate van tevredenheid met de relatie, (b) de kwaliteit van alternatieven voor de relatie en (c) de mate van investeringen in de relatie. Relatietevredenheid verwijst naar de mate van ervaren positief versus negatief affect in de relatie en naar de mate waarin de relatie belangrijke noden vervult. De kwaliteit van alternatieven verwijst naar de gepercipieerde wenselijkheid van het best beschikbare alternatief voor de relatie en wordt bepaald door de mate waarin men individuele noden kan vervullen buiten de huidige partnerrelatie, bijvoorbeeld bij een andere partner, bij vrienden of familie of op zichzelf. Relatieinvestering tot slot verwijst naar de hoeveelheid en het belang van de resources die verbonden zijn aan de relatie en die men zou verliezen indien de relatie verbroken wordt (e.g., gezamenlijke vrienden, materieel bezit). Het model voorspelt dat personen meer 17

24 betrokken zijn bij hun relatie indien ze een hogere relatietevredenheid ervaren, er meer in investeerden en een lagere kwaliteit van alternatieven hebben (Rusbult et al., 1998). Figuur 1. Rusbult s investment model. Verschillende onderzoeken stelden vast dat een hogere kwaliteit van alternatieven tijdens de relatie verband houdt met het stellen van minder OIG na de breuk (Dutton & Winstead, 2006; Tassy & Winstead, 2010; Wisternoff, 2008). Wisternoff (2008) verklaart dit door te stellen dat personen met een hoge kwaliteit van alternatieven verwachten dat ze een meer kwaliteitsvolle partner zullen vinden dan hun ex-partner en dus minder moeite zullen doen om hun ex-partner terug te winnen. In de plaats daarvan zullen ze meer energie steken in het vinden van een nieuwe partner. Percepties van een lage kwaliteit van alternatieven daarentegen dragen bij aan een ervaren nood om de relatie te behouden (Tassy & Winstead, 2010). Verder constateerden deze studies ook een positief verband tussen de mate van investeringen in de relatie en de mate van OIG na de scheiding (Tassy & Winstead, 2010; Wisternoff, 2008). Dit kan deels verklaard worden vanuit het feit dat voor personen die meer investeerden in hun relatie veel zaken in hun leven gerelateerd zijn aan hun ex-partner en ze na de breuk dus meer kans hebben om 18

25 elkaar nog te ontmoeten dan mensen die niet veel in hun relatie investeerden (Wisternoff, 2008). Bijna al deze associaties verdwenen echter eens de variabelen opgenomen werden in meervoudige regressiemodellen, wat erop wijst dat deze verbanden mogelijks niet zo robuust zijn. Dezelfde studies vonden geen verband tussen OIG en relatietevredenheid (Tassy & Winstead, 2010; Wisternoff, 2008). Tassy en Winstead (2010) stellen dat dit te maken kan hebben met het feit dat relatietevredenheid moeilijk te meten is na de relatiebreuk of dat het simpelweg niet het verlies van iets waardevols is dat leidt tot het stellen van OIG. Om deze zwakke en inconsistente resultaten duiding te geven, voerden De Smet, Loeys, en Buysse (2012) een onderzoek uit waarbij ze de rol van de distale relatiekenmerken die aan de breuk voorafgaan onderzochten, gecontroleerd voor de effecten van meer proximale kenmerken van de scheidingscontext, namelijk initiatorstatus en emotionele verwerking van de breuk. Deze studie liet zien dat kenmerken van de expartnerrelatie, waaronder de investment model componenten, niet significant bijdragen aan de voorspelling van OIG bovenop de significante kenmerken van de scheidingssituatie. Enkel relatietevredenheid vertoonde een verband met de kans op het stellen van OIG: personen die meer tevreden waren in hun relatie waren meer geneigd om OIG te stellen. Wel werden alle variabelen uit het investment model gemodereerd door initiatorstatus, in die zin dat gezamenlijke en ex-partnerinitiatie de nadelige effecten van de variabelen versterkten, terwijl zelfinitiatie een buffer vormde voor deze effecten. Voor de variabele kwaliteit van alternatieven stelde men bijvoorbeeld vast dat een lagere kwaliteit geassocieerd was met het stellen van meer OIG indien de dader gedumpt werd door de ex-partner. Personen die zelf de scheiding wilden, stelden minder OIG, ook indien hun kwaliteit van alternatieven laag was. De Huidige Studie Deze masterproef beoogde een aantal leemten in het huidige onderzoek naar stalking en OIG op te vullen. Hoewel ex-partners de voornaamste groep vormen bij wie deze gedragingen voorkomen, wordt het meeste onderzoek ernaar uitgevoerd in studentenpopulaties. Ravensberg en Miller (2003) lieten echter zien dat studenten verschillen van de algemene volwassen populatie in hun ervaringen van stalking. In deze 19

26 studie was het dan ook de bedoeling om OIG te onderzoeken bij een representatieve groep van volwassen gescheiden individuen. Bovendien situeerde dit onderzoek zich ook binnen de minderheid van studies die stalking en OIG bestuderen op het Europese vasteland. De belangrijkste troef van dit onderzoek lag echter in zijn longitudinale opzet. Stalking en OIG werden voordien immers, samen met hun predictoren, hoofdzakelijk cross-sectioneel onderzocht. Deze studie had als doel om de evolutie in OIG bij ex-partners na scheiding longitudinaal te beschrijven en deze evolutie te verklaren in termen van reeds aangetoonde determinanten van dit gedrag, gecontroleerd voor sociaal wenselijk antwoorden en voor de duur van de scheiding omdat die een invloed kon hebben op de evolutie in het gedrag. Dit gebeurde door op drie meetmomenten, telkens met een interval van ongeveer zes maanden, te peilen naar de mate waarin gescheiden personen OIG stelden ten opzichte van hun ex-partner. Op het eerste meetmoment werden bovendien relevante predictoren van dit gedrag bevraagd. De hypothese omtrent de evolutie in OIG luidde dat de mate waarin de respondenten OIG stelden ten aanzien van hun ex-partner over alle deelnemers heen zou dalen naarmate de tijd verstreek (hypothese 1). Verder werd verwacht dat verschillen in ontwikkelingstrajecten van OIG voorspeld zouden worden door de variabelen initiatorstatus, hechtingsangst, negatieve emotionaliteit omtrent de scheiding, relatie-investering, kwaliteit van relatiealternatieven en betrokkenheid in de relatie, in die zin dat een negatieve evolutie in het stellen van het gedrag zou samenhangen met een hogere kans dat de ex-partner de scheiding initieerde (hypothese 2), met meer angstige hechting (hypothese 3a), met meer negatieve emotionaliteit omtrent de scheiding (hypothese 4), met een lagere mate van kwaliteit van relatiealternatieven, met een hogere mate van relatie-investering en met meer betrokkenheid in de relatie (hypothese 5b tot 5d). Van de variabelen hechtingsvermijding (hypothese 3b) en relatietevredenheid (hypothese 5a) werd niet verwacht dat ze een invloed hadden op het verloop van het OIG. 20

27 Methode Steekproef en Procedure Deze scriptie maakte gebruik van een substeekproef van het IPOSonderzoeksproject (Interdisciplinair Project voor de Optimalisatie van Scheidingstrajecten) dat een samenwerking is tussen de universiteiten van Gent en Leuven. Dit grootschalige onderzoeksproject rond scheiding in Vlaanderen bevatte metingen op drie meetmomenten met intervallen van telkens ongeveer zes maanden. Op het eerste tijdstip (T1) werden ex-gehuwden die in een scheidingsprocedure zaten gerekruteerd via vier rechtbanken van eerste aanleg in Vlaanderen (Antwerpen, Gent, Kortrijk en Mechelen) op het moment dat ze voor de rechter moesten verschijnen in verband met hun scheiding. Deze rekrutering gebeurde systematisch aangezien alle ex-gehuwden die aanwezig waren in de wachtzalen in de periode van 1 maart 2008 tot 1 maart 2009 aan de hand van een gestandaardiseerde tekst aangesproken werden en een folder kregen met uitleg over het onderzoek. Deze systematische rekrutering had als doel een zo representatief mogelijke steekproef samen te stellen. Op een antwoordkaart die in de onderzoeksfolder zat, kon men in de wachtzaal invullen of men al dan niet bereid was om deel te nemen en indien zo kon men zijn/haar adres of telefoonnummer nalaten op de antwoordkaart die door de onderzoekers in de wachtzaal terug opgehaald werd. Van de 8896 personen die aangesproken werden in de één jaar durende rekruteringsfase gaven 3921 (44.1%) mensen aan bereid te zijn om deel te nemen aan het onderzoek. Vervolgens werden zij gecontacteerd om een computergestuurde vragenlijst in te vullen. Indien men de voorkeur had om per gecontacteerd te worden, werden de links naar de vragenlijst doorg d. Proefpersonen die verkozen om per telefoon gecontacteerd te worden, konden tijdens een gestandaardiseerd telefoongesprek kiezen op welke manier ze de vragenlijst zouden invullen: tijdens een huisbezoek, op een centrale afnameplaats in de buurt van de deelnemer zijn/haar woonplaats of online op de eigen PC. Indien men de voorkeur had voor een huisbezoek of om de vragenlijst in te vullen op een centrale afnameplaats werd er een afspraak gemaakt. De afnames gebeurden dan op onderzoekscomputers in het bijzijn van getrainde IPOS-medewerkers van één van de universiteiten. Indien men verkoos voor een online afname werden de links naar de vragen doorg d en vulde men de vragenlijst in zonder aanwezigheid van een medewerker. 21

28 Aangezien de totale IPOS-vragenlijst zeer uitvoerig was, werd ze op T1 opgedeeld in een basisversie en drie bijkomende subversies. De basisversie werd door alle participanten ingevuld, terwijl slechts één van de drie subversies ad random werd toegewezen aan deelnemers die de basisversie volledig invulden. Subversie A bevatte het pakket vragenlijsten die de variabelen mat die in deze studie van belang waren (zie Bijlage 1). Op T1 namen 2146 (24.1% van het totale aantal aangesproken mensen) participanten effectief deel aan het onderzoek. Onder hen vulden 1850 (20.8%) mensen de basisvragenlijst volledig in. Van deze 1850 participanten die uitgenodigd werden om één van de subversies in te vullen, stemden 1368 (15.4%) participanten daarmee in. Op basis van de ad random toewijzing ontvingen 447 (5%) proefpersonen de subversie A vragenlijst die voor ons onderzoek van belang was. Vijftien van hen hadden echter nog een oude versie van de basisvragenlijst ingevuld. De data van deze proefpersonen werden verwijderd uit de dataset zodat de steekproef op T1 bestond uit 432 participanten. Iedereen die de vragenlijsten op T1 volledig invulde, werd zes maanden na afname opnieuw gecontacteerd om deel te nemen aan het onderzoek (T2). Personen bij wie de afname op T1 via een huisbezoek gebeurd was, werden opgebeld om een nieuw huisbezoek vast te leggen. Proefpersonen die de vragenlijsten ingevuld hadden op een centrale afnameplaats werden ook telefonisch gecontacteerd en konden kiezen uit een huisbezoek, opnieuw de centrale afnameplaats of een online afname. Diegene die de vragenlijst op T1 online hadden ingevuld, kregen wederom een mail met de link naar de vragenlijst van T2. Van de 432 deelnemers die subversie A invulden op T1, vulden er 320 personen de vragenlijst in op T2. Nog eens zes maanden later werden de proefpersonen die de vragenlijsten op T2 volledig invulden uitgenodigd voor een derde deelname (T3). Hierbij werd dezelfde werkwijze gevolgd als op T2 behalve dat er geen afnames meer gebeurden op centrale afnameplaatsen. Op T3 werd de vragenlijst nog eens door 228 deelnemers ingevuld. Op T2 en T3 kregen de participanten dezelfde soort basisvragen en subvragen als op T1 (zie Bijlage 2). De steekproef op T1 bestond uit 254 vrouwen (58.8%) en 178 mannen (41.2%). Onder hen hadden 426 mensen de Belgische nationaliteit (98.6%). De leeftijd van de proefpersonen op T1 varieerde van 22 tot 68 jaar (M = 43.06, SD = 9.46). Op T1 bedroeg de gemiddelde duur sinds de breuk 21.7 maanden (SD = 22.53) en hadden 175 participanten 22

29 een nieuwe partner (40.5%). Op T2 namen nog 182 vrouwen (56.9%) en 138 mannen (43.1%) deel aan de studie. Hun gemiddelde leeftijd was toen jaar (SD = 9.32). Op T2 waren de proefpersonen gemiddeld maanden uit elkaar (SD = 22.20) en hadden 141 personen uit de steekproef een nieuwe partner (46.1%). Tot slot participeerden op T3 nog 122 vrouwen (53.5%) en 106 mannen (46.5%) aan het onderzoek. Zij waren gemiddeld jaar (SD = 9.16) en waren gemiddeld maanden (SD = 21.78) uit elkaar. Onder hen hadden 115 mensen een nieuwe partner (52.5%). Op alle meetmomenten rapporteerden de meeste deelnemers als hoogst behaalde diploma over een diploma hoger onderwijs te beschikken (41% op T1, 41.9% op T2 en 43.4% op T3). De proefpersonen hadden gemiddeld genomen lange termijn relaties met hun ex-partner voor de scheiding (M = jaar, SD = 9.45) en de meeste participanten hadden kinderen met hun ex-partner (78.5%; aantal kinderen: M = 2.02, SD = 0.92). Deelname aan het onderzoek gebeurde op vrijwillige basis en vooraf aan het invullen van de vragenlijsten werd een informed consent ondertekend. Bovendien werd het onderzoek door de ethische comités van beide universiteiten goedgekeurd. Meetinstrumenten Algemene gegevens. Om wat meer achtergrondinformatie over de steekproef te verkrijgen, werden een aantal beschrijvende en demografische variabelen van de deelnemers bevraagd. Naast informatie over de participanten zelf (e.g., hun nationaliteit, geslacht, leeftijd, opleidingsniveau, huidige romantische relatie), werden ook enkele gegevens omtrent de voorbije romantische relatie verzameld (e.g., de lengte van de relatie, de duur sinds de breuk, het feit of men kinderen had met zijn/haar ex-partner). Ongewenst intrusief gedrag. Om het stellen van OIG tegenover de ex-partner te meten, werd de Relational Pursuit - Pursuer Short Form (RP-PSF) van Cupach en Spitzberg (2004; Spitzberg & Cupach, 1997) op de drie meetmomenten afgenomen. Deze vragenlijst werd naar het Nederlands vertaald door De Smet et al. (2012) aan de hand van de gebruikelijke procedure van 'forward' en 'backward' vertaling. De 'backward' vertaling werd geëvalueerd door de tweede auteur van de schaal. De items van de vragenlijst representeren een vrij complete reflectie van de inhoud van het construct OIG aangezien ze gebaseerd zijn op een meta-analyse van verschillende gedragingen die beschreven zijn 23

30 in de literatuur, wat bijdraagt aan de inhoudsvaliditeit van de schaal. De vragenlijst bestaat uit 28 items die peilen naar hoe frequent men gedragingen stelt waarbij men iemand aanhoudend achternazit met als doel een soort van intieme relatie met hem/haar te hebben terwijl de ander dit niet wil. De items worden beantwoord aan de hand van een vijfpuntenschaal met als antwoordmogelijkheden nooit (0), enkel één keer (1), 2 tot 3 keer (2), 4 tot 5 keer (3) en meer dan 5 keer (4). Voorbeelditems zijn: "ongewenst geschenken achterlaten e.g., bloemen, knuffeldieren, foto's, juwelen...", "uw ex-partner achtervolgen e.g., uw ex-partner volgen naar of van zijn/haar werk, school, huis, sportclub, dagelijkse activiteiten..." en "inbreuk maken op de eigendom of de bezittingen van uw ex-partner e.g., inbreken in zijn/haar huis, auto, bureau, rugzak of aktetas...". In het kader van deze studie werden de instructies en de items van de schaal aangepast naar de scheidingssituatie. Zo werd er gevraagd naar OIG tegenover de ex-partner in plaats van tegenover personen in het algemeen en werd de referentieperiode op T1 veranderd naar 'nadat jullie geen koppel meer waren'. Op T2 en T3 bedroeg de referentieperiode 'de voorbije drie maanden'. Er is evidentie voor de factoriële validiteit van deze schaal. Dutton en Winstead (2006) onderscheidden aan de hand van factoranalyse bijvoorbeeld twee factoren die elk acht items bevatten, namelijk achtervolging en agressie. De items binnen de factor achtervolging bevatten gedragingen die vervelend, maar niet bedreigend of beschadigend zijn (e.g., ongewenste geschenken of berichten) terwijl de items binnen de factor agressie bedreiging, het toebrengen van beschadiging en ontvoering maten. Naast het werken met subschalen kan er echter ook één totaalscore berekend worden waarbij hogere scores wijzen op een hoger aantal gestelde OIG'en. Kam en Spitzberg (2005) stelden bij het gebruik van deze methode een goede interne consistentie van de items vast (α =.92). In het huidige onderzoek bedroegen de alphawaarden.88,.69 en.70 op T1, T2 en T3 respectievelijk. Initiatorstatus. Om de initiator van de breuk te bepalen, werd de deelnemers naar aanleiding van de bevindingen van Wisternoff (2008) niet gevraagd wie de scheiding feitelijk initieerde, maar wie de scheiding het meeste wilde. De proefpersonen konden op T1 deze vraag beantwoorden aan de hand van drie antwoordmogelijkheden, namelijk ik, mijn ex-partner of beiden evenveel. 24

31 Hechtingsstijl in relatie voor de breuk. De Experiences in Close Relationships scale (ECR; Brennan et al., 1998) meet de volwassen hechtingsstijl aan de hand van twee dimensies, namelijk vermijdende en angstige hechting. Hechtingsvermijding verwijst naar de mate waarin men zich oncomfortabel voelt bij intimiteit en men nabijheid schuwt in relaties, terwijl hechtingsangst slaat op de mate waarin men zich zorgen maakt om door anderen verlaten te worden en intimiteit te verliezen. Personen kunnen laag scoren op beide subschalen (veilig gehecht), hoog scoren op allebei of op één van beide (onveilige hechting). In dit onderzoek werd op T1 gebruik gemaakt van de kort versie van de ECR, de ECR-Short Form (ECR-S), die bestaat uit 12 items en ontwikkeld werd door Wei, Russell, Mallinckrodt, en Vogel (2007). Beide dimensies worden in deze korte versie gemeten aan de hand van zes items. De Nederlandse vertaling van de items is gebaseerd op de vertaling van Conradi, Gerlsma, Van Duijn, en de Jonge (2006) die de volledige ECR vertaalden. De antwoordschaal van deze vragenlijst is een zevenpuntenschaal gaande van helemaal niet akkoord (1) tot helemaal akkoord (7). In dit onderzoek werd de hechtingsstijl specifiek in relatie tot de ex-partner voor de scheiding gemeten. Daartoe werden zowel de instructies als de items aangepast aan de scheidingssituatie. Voorbeelditems zijn: "Het hielp als ik mijn ex-partner opzocht in tijden van nood" (vermijding) en "Ik had veel behoefte aan de geruststelling van mijn ex-partner dat hij/zij van mij hield" (angst). Wei et al. (2007) toonden aan dat de ECR-S vergelijkbare psychometrische kwaliteiten heeft als de originele ECR met 36 items. Over de zes samples heen die ze onderzochten, stelden ze een stabiele factorstructuur, een aanvaardbare interne consistentie en een goede test-hertest betrouwbaarheid vast en vonden ze evidentie voor de constructvaliditeit van de schaal. Cronbach's alpha varieerde van.77 tot.86 voor hechtingsangst en van.78 tot.88 voor hechtingsvermijding. In de huidige studie bedroegen de alphawaarden.73 voor hechtingsangst en.48 voor hechtingsvermijding. Door één item uit de angstsubschaal en drie items uit de vermijdingssubschaal te elimineren stegen de interne consistenties respectievelijk tot.81 en.84. In de verdere analyses werd echter enkel gebruik gemaakt van de angstsubschaal omwille van de van de lage betrouwbaarheid van de vermijdingssubschaal en de hoge negatieve correlatie van de schaal met hechtingsangst (r = -.62). 25

32 Emotionele beleving van de scheiding. De deelnemers gaven op T1, op een negenpuntenschaal van helemaal niet (0) tot heel erg (8), aan hoe sterk ze momenteel 10 negatieve emoties ervoeren wanneer ze terugdachten aan de scheiding. De emoties die bevraagd werden, waren angst, kwaadheid, frustratie, verdriet, schaamte, schuld, gekwetstheid, jaloezie, depressiviteit en ongelukkigheid. De keuze voor deze emoties werd gemaakt op basis van de emoties die beschreven worden in de relational goal pursuit theory van Cupach en Spitzberg (2004; Cupach et al., 2000). Deze theorie stelt immers dat deze emoties sterker aanwezig zijn bij personen die geobsedeerd zijn om hun relatie te herstellen. Bovendien zijn deze emoties ook relevant volgens enkele empirische studies naar OIG die verbanden vonden tussen deze emoties en het stellen van dergelijk gedrag (e.g., Dennison & Stewart, 2006; De Smet et al., 2011; Wisternoff, 2008). Zoals in voorgaand onderzoek (Dutton & Winstead, 2006) werden de scores op de 10 emoties samengeteld tot een totale negatief affect score (α =.88). Investment model. Om de variabelen uit het investment model te meten, werd op T1 de Investment Model Scale (IMS) van Rusbult et al. (1998) afgenomen. Deze werd naar het Nederlands vertaald volgens de gebruikelijke procedure van 'forward' en 'backward' vertaling door De Smet et al. (2012). De vragenlijst bestaat uit vier subschalen die de vier variabelen relatietevredenheid, kwaliteit van alternatieven, relatie-investering en betrokkenheid meten. Verder bevat de vragenlijst globale en facetitems. De facetitems meten concrete voorbeelden van elk construct, terwijl de globale items algemene metingen zijn van elk construct. In dit onderzoek werden de facetitems, die niet noodzakelijk zijn, niet gebruikt om de lengte van de vragenlijsten te bewaken. De eerste drie subschalen bestonden in het onderzoek bijgevolg elk uit vijf items terwijl de subschaal betrokkenheid zeven items bevatte. De items werden beantwoord volgens een negenpuntenschaal van helemaal niet akkoord (0) tot helemaal akkoord (8). Opnieuw werden de instructies en de items van de schaal aangepast aan de scheidingssituatie. Er werd immers gevraagd om de relatie met de ex-partner voor de scheiding te beoordelen. Daarbij aansluitend werd men expliciet geïnstrueerd om zich de hele periode dat men samen was met de ex-partner voor de scheiding te herinneren. Voorbeelditems zijn: "De periode dat ik samen was met mijn ex-partner, voelde ik me tevreden met onze relatie" (tevredenheid), "De periode dat ik samen was met mijn ex-partner, waren andere mensen 26

33 met wie ik een relatie zou kunnen hebben aangegaan, erg aantrekkelijk voor mij" (alternatieven), "De periode dat ik samen was met mijn ex-partner, investeerde ik veel in onze relatie, dat ik verloren ben nu onze relatie geëindigd is" (investering) en "De periode dat ik samen was met mijn ex-partner, wilde ik dat onze relatie nog heel lang duurde" (betrokkenheid). Rusbult et al. (1998) toonden voor elke subschaal een goede interne consistentie van de items aan, naast positieve bevindingen omtrent de convergente, discriminante en predictieve validiteit van de IMS. De alphawaarden waren.95 voor relatietevredenheid,.80 voor kwaliteit van alternatieven,.76 voor relatie-investering en.91 voor betrokkenheid. Principale componenten analyse van de items leverde daarenboven evidentie op voor het bestaan van de vier factoren of subschalen in de vragenlijst. In het huidige onderzoek bedroegen de alphawaarden.95 voor relatietevredenheid,.80 voor kwaliteit van alternatieven,.76 voor relatie-investering en.91 voor betrokkenheid. De analyses omtrent de factor betrokkenheid werden echter niet uitgevoerd omwille van de theoretische en statistische overlap met relatietevredenheid (r =.62), kwaliteit van alternatieven (r = -.34) en relatie-investering (r =.55). Sociale wenselijkheid. De Marlowe-Crowne Social Desirability Scale (SDS) van Crowne en Marlowe (1960) is een vragenlijst die sociaal wenselijk antwoorden nagaat. In dit onderzoek werd op T1 de verkorte versie met 11 items van Ballard (1992) gebruikt. De items dienden beantwoord te worden met juist (1) of onjuist (2). Voorbeelditems zijn: "Soms ervaar ik wrokgevoelens wanneer ik mijn zin niet krijg" en "Ik heb nog nooit opzettelijk iets gezegd dat iemand zou kunnen kwetsen". Op aanraden van Loo en Loewen (2004) die de psychometrische kwaliteiten van verschillende korte SDS-versies nagingen, zou dit de beste korte versie zijn van de SDS. Toch stelde Ballard (1992) een eerder lage betrouwbaarheid van α =.60 vast. Ook in het huidige onderzoek bleek dit het geval te zijn (α =.55). Statistische Analyse De statistische analyses werden uitgevoerd met behulp van het programma SPSS Gezien de scheve verdeling van de afhankelijke variabele OIG op alle meetmomenten werd deze variabele getransformeerd tot een binaire categorische variabele met als waarde nul voor personen die geen OIG rapporteerden en als waarde één voor ex-partners 27

34 die minstens één OIG stelden. Om de evolutie in OIG na te gaan werd op basis van deze binaire variabelen een nieuwe variabele aangemaakt die het verloop in OIG omvat. Op basis van de binaire variabelen waren er in principe acht (2 x 2 x 2) mogelijke ontwikkelingstrajecten. Voor de verklarende analyses werden deze gereduceerd tot drie groepen. Om de karakteristieken van mensen met bepaalde patronen na te gaan werd een multinomiale logistische regressie uitgevoerd. In deze regressieanalyse dienden de drie groepen met ontwikkelingstrajecten als categorieën binnen de afhankelijke variabele en de risicofactoren als onafhankelijke variabelen. Resultaten Beschrijvende Statistiek Het histogram uit Figuur 2 wijst op de scheve verdeling naar rechts van de afhankelijke variabele OIG op alle meetmomenten. Op T1 stelden de participanten uit onze steekproef gemiddeld twee à drie OIG'en ten opzichte van hun ex-partner. Meer dan de helft onder hen (63.1%; n = 250) rapporteerde geen enkel OIG sinds de relatiebreuk, terwijl bijna een derde van de steekproef (31.3%; n = 124) tussen één en 10 OIG'en stelde. De overige participanten (5.6%; n = 22) stelden tussen de 11 en 68 OIG'en. Zowel op T2 als op T3 stelden de deelnemers gemiddeld minder dan één OIG. Op T2 rapporteerde ongeveer een vijfde van de deelnemers (21.2%; n = 63) minstens één OIG ten opzichte van hun ex-partner in de afgelopen drie maanden. Van de participanten die in deze periode OIG stelden, rapporteerde de meesten één (7.1%), twee (5.4%), drie (1.7%) of vier (3.0%) gedragingen. Hogere aantallen werden nog slechts door 3% van de steekproef gerapporteerd. Het maximale aantal gestelde OIG'en bedroeg 20. Op T3 gaf nog slechts 13% (n = 28) van de ondervraagden minstens één OIG aan ten opzichte van hun ex-partner in de voorbije drie maanden. Het maximale aantal gestelde gedragingen bedroeg negen. Ook verschillende andere indicatoren wezen op de scheve verdeling van de afhankelijke variabele. De waarden voor de scheefheid op T1, T2 en T3 bedroegen respectievelijk 6.15 (SD = 0.12), 5.43 (SD = 0.14) en 4.90 (SD = 0.17) terwijl de waarden voor kurtosis op T1, T2 en T3 respectievelijk (SD = 0.25), (SD = 0.28) en (SD = 0.33) bedroegen. Beide waarden situeren zich bij een normaal verdeelde variabele tussen -1 en 1. 28

35 Ongewenst intrusief gedrag op T3 Ongewenst intrusief gedrag op T2 Ongewenst intrusief gedrag op T1 Figuur 2. De verdeling van ongewenst intrusief gedrag op T1, T2 en T3. 29

ONGEWENST INTRUSIEF GEDRAG: EEN STUDIE NAAR DE ROL VAN RELATIEKENMERKEN BIJ GESCHEIDEN EX-KOPPELS.

ONGEWENST INTRUSIEF GEDRAG: EEN STUDIE NAAR DE ROL VAN RELATIEKENMERKEN BIJ GESCHEIDEN EX-KOPPELS. ONGEWENST INTRUSIEF GEDRAG: EEN STUDIE NAAR DE ROL VAN RELATIEKENMERKEN BIJ GESCHEIDEN EX-KOPPELS. Auteur: Olivia De Smet i.s.m. Prof. A. Buysse Onderzoeksvraag Ongewenst intrusief gedrag houdt in dat

Nadere informatie

Auteur: Olivia De Smet i.s.m. Prof. A. Buysse. Onderzoeksvraag. Schets

Auteur: Olivia De Smet i.s.m. Prof. A. Buysse. Onderzoeksvraag. Schets Wanneer ex-partners elkaar niet kunnen loslaten Het voorkomen van ongewenst intrusief gedrag bij Vlaamse exgehuwden: doen de omstandigheden van de scheiding en de aard van de vroegere relatie ertoe? Auteur:

Nadere informatie

De Ontwikkeling van Ongewenst, Intrusief Gedrag bij Ex-partners na de Relatiebreuk: Een Longitudinaal Beschrijvend en Verklarend Onderzoek

De Ontwikkeling van Ongewenst, Intrusief Gedrag bij Ex-partners na de Relatiebreuk: Een Longitudinaal Beschrijvend en Verklarend Onderzoek Academiejaar 2011-2012 Eerste examenperiode De Ontwikkeling van Ongewenst, Intrusief Gedrag bij Ex-partners na de Relatiebreuk: Een Longitudinaal Beschrijvend en Verklarend Onderzoek Masterproef neergelegd

Nadere informatie

Ongewenst Intrusief Gedrag in Partnerrelaties: De Rol van Relatiebetrokkenheid, Volwassen Hechting en Vertrouwen

Ongewenst Intrusief Gedrag in Partnerrelaties: De Rol van Relatiebetrokkenheid, Volwassen Hechting en Vertrouwen Academiejaar 2015-2016 Tweedesemesterexamenperiode Ongewenst Intrusief Gedrag in Partnerrelaties: De Rol van Relatiebetrokkenheid, Volwassen Hechting en Vertrouwen Masterproef II neergelegd tot het behalen

Nadere informatie

Faculteit Psychologie en Pedagogische wetenschappen Academiejaar Eerste examenperiode

Faculteit Psychologie en Pedagogische wetenschappen Academiejaar Eerste examenperiode 0 Faculteit Psychologie en Pedagogische wetenschappen Academiejaar 2013-2014 Eerste examenperiode What s in a Name? Een Onderzoek naar de Prevalentie en Risicofactoren voor Verschillende Operationalisaties

Nadere informatie

SEKSUEEL GRENSOVERSCHRIJDEND GEDRAG SABINE HELLEMANS PROF. DR. ANN BUYSSE

SEKSUEEL GRENSOVERSCHRIJDEND GEDRAG SABINE HELLEMANS PROF. DR. ANN BUYSSE SEKSUEEL GRENSOVERSCHRIJDEND GEDRAG SABINE HELLEMANS PROF. DR. ANN BUYSSE Seksuele gezondheid (WHO, 2002) Een staat van fysiek, emotioneel en mentaal welbevinden met betrekking tot seksualiteit Het is

Nadere informatie

HET VOORKOMEN VAN ONGEWENST INTRUSIEF GEDRAG BIJ EX-PARTNERS EN DE SAMENHANG MET HECHTINGSSTIJL EN RUMINATIE

HET VOORKOMEN VAN ONGEWENST INTRUSIEF GEDRAG BIJ EX-PARTNERS EN DE SAMENHANG MET HECHTINGSSTIJL EN RUMINATIE Academiejaar 2010-2011 Eerste examenperiode HET VOORKOMEN VAN ONGEWENST INTRUSIEF GEDRAG BIJ EX-PARTNERS EN DE SAMENHANG MET HECHTINGSSTIJL EN RUMINATIE Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad

Nadere informatie

Promotor: Prof. dr. Ann Buysse Begeleiding: Lic. Olivia De Smet

Promotor: Prof. dr. Ann Buysse Begeleiding: Lic. Olivia De Smet Academiejaar 2012-2013: Eerste examenperiode Man-Vrouw Verschillen bij Ongewenst, Intrusief Gedrag na Scheiding Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van Master in de Psychologie, afstudeerrichting

Nadere informatie

Ongewenst, intrusief gedrag bij ex-koppels: Een onderzoek naar interpersoonlijke invloeden van romantische relatiekenmerken.

Ongewenst, intrusief gedrag bij ex-koppels: Een onderzoek naar interpersoonlijke invloeden van romantische relatiekenmerken. Faculteit Psychologische en 1 e examenperiode Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011 2012 Ongewenst, intrusief gedrag bij ex-koppels: Een onderzoek naar interpersoonlijke invloeden van romantische

Nadere informatie

Samenvatting Dit proefschrift beschrijft een aantal onderzoeken op het gebied van gehechtheid en psychosociaal functioneren in de volwassenheid. In hoofdstuk 1 wordt een overzicht gegeven van de gehechtheidstheorie.

Nadere informatie

Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van Master in de Psychologie, afstudeerrichting Klinische Psychologie door Noortje De Boose

Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van Master in de Psychologie, afstudeerrichting Klinische Psychologie door Noortje De Boose Academiejaar 2011-2012 Eerste examenperiode Ongewenst, Intrusief Gedrag bij Ex-koppels: doen Intra- en Interpersoonlijke Effecten van de Emotioneel-cognitieve Verwerking van de Relatiebreuk ertoe? Masterproef

Nadere informatie

Samenvatting (Summary in Dutch)

Samenvatting (Summary in Dutch) Samenvatting (Summary in Dutch) Het aantal eerste en tweede generatie immigranten in Nederland is hoger dan ooit tevoren. Momenteel wonen er 3,2 miljoen immigranten in Nederland, dat is 19.7% van de totale

Nadere informatie

Kindermishandeling: Prevalentie. Psychopathologie

Kindermishandeling: Prevalentie. Psychopathologie Wereldwijd komt een schrikbarend aantal kinderen in aanraking met kindermishandeling, in de vorm van lichamelijke mishandeling of seksueel misbruik, verwaarlozing, of gebrek aan toezicht. Soms zijn kinderen

Nadere informatie

Nederlandse samenvatting

Nederlandse samenvatting Nederlandse samenvatting 119 120 Samenvatting 121 Inleiding Vermoeidheid is een veel voorkomende klacht bij de ziekte sarcoïdose en is geassocieerd met een verminderde kwaliteit van leven. In de literatuur

Nadere informatie

Samenvatting. Mensen creëren hun eigen, soms illusionaire, visie over henzelf en de wereld

Samenvatting. Mensen creëren hun eigen, soms illusionaire, visie over henzelf en de wereld Samenvatting Mensen creëren hun eigen, soms illusionaire, visie over henzelf en de wereld om hen heen. Zo hebben vele mensen een natuurlijke neiging om zichzelf als bijzonder positief te beschouwen (bijv,

Nadere informatie

Ongewenst, Intrusief Gedrag bij Homoseksuele versus Heteroseksuele Ex-Partners

Ongewenst, Intrusief Gedrag bij Homoseksuele versus Heteroseksuele Ex-Partners Academiejaar 2012-2013 Eerste examenperiode Ongewenst, Intrusief Gedrag bij Homoseksuele versus Heteroseksuele Ex-Partners Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van Master in de Psychologie,

Nadere informatie

Individuele verschillen in. persoonlijkheidskenmerken. Een genetisch perspectief

Individuele verschillen in. persoonlijkheidskenmerken. Een genetisch perspectief N Individuele verschillen in borderline persoonlijkheidskenmerken Een genetisch perspectief 185 ps marijn distel.indd 185 05/08/09 11:14:26 186 In de gedragsgenetica is relatief weinig onderzoek gedaan

Nadere informatie

SAMENVATTING bijlage Hoofdstuk 1 104

SAMENVATTING bijlage Hoofdstuk 1 104 Samenvatting 103 De bipolaire stoornis, ook wel manisch depressieve stoornis genoemd, is gekenmerkt door extreme stemmingswisselingen, waarbij recidiverende episoden van depressie, manie en hypomanie,

Nadere informatie

InFoP 2. Informatie voor Familieleden omtrent Psychose. Inhoud. Inleiding

InFoP 2. Informatie voor Familieleden omtrent Psychose. Inhoud. Inleiding Informatie voor Familieleden omtrent Psychose InFoP 2 Inhoud Introductie Module I: Wat is een psychose? Module II: Psychose begrijpen? Module III: Behandeling van psychose de rol van medicatie? Module

Nadere informatie

Ondanks dat het in Nederland niet is toegestaan om alcohol te verkopen aan jongeren onder de 16 jaar, drinkt een groot deel van deze jongeren

Ondanks dat het in Nederland niet is toegestaan om alcohol te verkopen aan jongeren onder de 16 jaar, drinkt een groot deel van deze jongeren Ondanks dat het in Nederland niet is toegestaan om alcohol te verkopen aan jongeren onder de 16 jaar, drinkt een groot deel van deze jongeren alcohol. Dit proefschrift laat zien dat de meerderheid van

Nadere informatie

Informatie voor Familieleden omtrent Psychose. InFoP 2. Inhoud

Informatie voor Familieleden omtrent Psychose. InFoP 2. Inhoud Informatie voor Familieleden omtrent Psychose InFoP 2 Inhoud Introductie Module I: Wat is een psychose? Module II: Psychose begrijpen? Module III: Behandeling van psychose de rol van medicatie? Module

Nadere informatie

Stalking. Onderzoek naar slachtofferschap, houding en hulpzoekgedrag bij studenten. Samenvatting van de resultaten

Stalking. Onderzoek naar slachtofferschap, houding en hulpzoekgedrag bij studenten. Samenvatting van de resultaten Stalking. Onderzoek naar slachtofferschap, houding en hulpzoekgedrag bij studenten. Samenvatting van de resultaten Onderzoeksgroep: studenten (N= 145): 1 ste jaar Sociaal werk (N= 85) 1ste jaar Handelswetenschappen

Nadere informatie

Aandachtsklachten en aandachtsstoornissen worden geobserveerd in verschillende volwassen

Aandachtsklachten en aandachtsstoornissen worden geobserveerd in verschillende volwassen SAMENVATTING Aandachtsklachten en aandachtsstoornissen worden geobserveerd in verschillende volwassen klinische populaties, waaronder ook de Aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit (ADHD). Ook al wordt

Nadere informatie

Summary & Samenvatting. Samenvatting

Summary & Samenvatting. Samenvatting Samenvatting De meeste studies na rampen richten zich op de psychische problemen van getroffenen zoals post-traumatische stress stoornis (PTSS), depressie en angst. Naast deze gezondheidsgevolgen van psychische

Nadere informatie

Marrit-10-H10 24-06-2008 11:05 Pagina 131. chapter 10 samenvatting

Marrit-10-H10 24-06-2008 11:05 Pagina 131. chapter 10 samenvatting Marrit-10-H10 24-06-2008 11:05 Pagina 131 chapter 10 samenvatting Marrit-10-H10 24-06-2008 11:05 Pagina 132 Marrit-10-H10 24-06-2008 11:05 Pagina 133 Zaadbalkanker wordt voornamelijk bij jonge mannen vastgesteld

Nadere informatie

Nederlandse Samenvatting

Nederlandse Samenvatting Nederlandse Samenvatting De adolescentie is lang beschouwd als een periode met veelvuldige en extreme stemmingswisselingen, waarin jongeren moeten leren om grip te krijgen op hun emoties. Ondanks het feit

Nadere informatie

Samenvatting (summary in Dutch)

Samenvatting (summary in Dutch) Samenvatting (summary in Dutch) 149 Samenvatting (summary in Dutch) Één van de meest voorkomende en slopende ziektes is depressie. De impact op het dagelijks functioneren en op de samenleving is enorm,

Nadere informatie

Samenvatting (Summary in Dutch) Het Belang van Leeftijdsgenoten: Sociale Problemen in de Kleuterklas en de Ontwikkeling van Psychische Problemen

Samenvatting (Summary in Dutch) Het Belang van Leeftijdsgenoten: Sociale Problemen in de Kleuterklas en de Ontwikkeling van Psychische Problemen (Summary in Dutch) Het Belang van Leeftijdsgenoten: Sociale Problemen in de Kleuterklas en de Ontwikkeling van Psychische Problemen 141 Als kinderen psychische problemen ontwikkelen zoals gedragsproblemen

Nadere informatie

Geven en ontvangen van steun in de context van een chronische ziekte.

Geven en ontvangen van steun in de context van een chronische ziekte. Een chronische en progressieve aandoening zoals multiple sclerose (MS) heeft vaak grote consequenties voor het leven van patiënten en hun intieme partners. Naast het omgaan met de fysieke beperkingen van

Nadere informatie

General information of the questionnaire

General information of the questionnaire General information of the questionnaire Name questionnaire: Obsessive Relational Intrusion Original author: Spitzberg & Cupach Translated by: De Smet & Buysse (2008) Date version: 1997 Language: Dutch

Nadere informatie

hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4 Hoofdstuk 5

hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4 Hoofdstuk 5 SAMENVATTING 117 Pas kortgeleden is aangetoond dat ADHD niet uitdooft, maar ook bij ouderen voorkomt en nadelige gevolgen kan hebben voor de patiënt en zijn omgeving. Er is echter weinig bekend over de

Nadere informatie

Samenvatting. Gezond zijn of je gezond voelen: veranderingen in het oordeel van ouderen over de eigen gezondheid Samenvatting

Samenvatting. Gezond zijn of je gezond voelen: veranderingen in het oordeel van ouderen over de eigen gezondheid Samenvatting Samenvatting Gezond zijn of je gezond voelen: veranderingen in het oordeel van ouderen over de eigen gezondheid 2 2 3 4 5 6 7 8 Samenvatting 161 162 In de meeste Westerse landen neemt de levensverwachting

Nadere informatie

Nederlandse Samenvatting

Nederlandse Samenvatting Nederlandse Samenvatting Het onderwerp van dit proefschrift is depressieve en angst symptomen in chronische dialyse patiënten en andere patiënten. Het proefschrift bestaat uit twee delen (deel A en deel

Nadere informatie

Fase I Voorvallen in de huiselijke kring Huiselijk geweld

Fase I Voorvallen in de huiselijke kring Huiselijk geweld Samenvatting Dit onderzoek heeft tot doel algemene informatie te verschaffen over slachtoffers van huiselijk geweld in Nederland. In het onderzoek wordt ingegaan op de vraag met welke typen van huiselijk

Nadere informatie

Perseverative cognition: The impact of worry on health. Nederlandse samenvatting

Perseverative cognition: The impact of worry on health. Nederlandse samenvatting Perseverative cognition: The impact of worry on health Nederlandse samenvatting Nederlandse samenvatting Perseveratieve cognitie: de invloed van piekeren op gezondheid Iedereen maakt zich wel eens zorgen.

Nadere informatie

Hoe goed of slecht beleeft men de EOT-regeling? Hoe evolueert deze beleving in de eerste 30 maanden?

Hoe goed of slecht beleeft men de EOT-regeling? Hoe evolueert deze beleving in de eerste 30 maanden? Hoe goed of slecht beleeft men de EOT-regeling? Hoe evolueert deze beleving in de eerste 30 maanden? Auteur: Ruben Brondeel i.s.m. Prof. A. Buysse Onderzoeksvraag Tijdens het proces van een echtscheiding

Nadere informatie

The Development of Personality and Problem Behaviour in Adolescence - J. Akse SAMENVATTING. (Summary in Dutch)

The Development of Personality and Problem Behaviour in Adolescence - J. Akse SAMENVATTING. (Summary in Dutch) SAMENVATTING (Summary in Dutch) Ontwikkeling van Persoonlijkheid en Probleemgedrag tijdens de Adolescentie Ieder individu is uniek. Echter, niemand is uniek genoeg om een persoonlijkheidstype te vormen

Nadere informatie

Nederlandse samenvatting. 1. Wat zijn trauma-gerelateerde stoornissen, dissociatieve stoornissen en

Nederlandse samenvatting. 1. Wat zijn trauma-gerelateerde stoornissen, dissociatieve stoornissen en Nederlandse samenvatting 1. Wat zijn trauma-gerelateerde stoornissen, dissociatieve stoornissen en persoonlijkheidsstoornissen? Van de trauma- en stressorgerelateerde (kortweg trauma-gerelateerde) stoornissen

Nadere informatie

Nederlandse Samenvatting

Nederlandse Samenvatting Nederlandse Samenvatting De nadelige gezondheidsrisico s/gevolgen van roken en van depressie en angststoornissen zijn goed gedocumenteerd, en deze aandoeningen doen zich vaak tegelijkertijd voor. Het doel

Nadere informatie

Hoofdstuk 2 Hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4. Hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4

Hoofdstuk 2 Hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4. Hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4 Samenvatting SAMENVATTING 189 Depressie is een veelvoorkomende psychische stoornis die een hoge ziektelast veroorzaakt voor zowel de samenleving als het individu. De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)

Nadere informatie

Nederlandse Samenvatting

Nederlandse Samenvatting Nederlandse Samenvatting Titel: Cognitieve Kwetsbaarheid voor Depressie: Genetische en Omgevingsinvloeden Het onderwerp van dit proefschrift is cognitieve kwetsbaarheid voor depressie en de wisselwerking

Nadere informatie

Heeft positieve affectregulatie invloed op emotionele problemen na ingrijpende gebeurtenissen?

Heeft positieve affectregulatie invloed op emotionele problemen na ingrijpende gebeurtenissen? Heeft positieve affectregulatie invloed op emotionele problemen na ingrijpende gebeurtenissen? Lonneke I.M. Lenferink Rijksuniversiteit Groningen, Universiteit Utrecht Paul A. Boelen Universiteit Utrecht,

Nadere informatie

Seksuele inhibitie en excitatie: een verkennende studie van factoren die samenhangen met variatie in excitatie en inhibitie

Seksuele inhibitie en excitatie: een verkennende studie van factoren die samenhangen met variatie in excitatie en inhibitie Seksuele inhibitie en excitatie: een verkennende studie van factoren die samenhangen met variatie in excitatie en inhibitie Wouter Pinxten (contact: Wouter.Pinxten@UGent.be) Prof. Dr. John Lievens Achtergrond

Nadere informatie

Complexe rouw. Prof. dr. Jos de Keijser. 8 oktober Zorg Diensten Groep. Symposium Kennis & kunde delen in de postmortale zorg

Complexe rouw. Prof. dr. Jos de Keijser. 8 oktober Zorg Diensten Groep. Symposium Kennis & kunde delen in de postmortale zorg faculteit gedrags- en maatschappijwetenschappen Datum 23-10-2014 Complexe rouw Prof. dr. Jos de Keijser 8 oktober Zorg Diensten Groep Symposium Kennis & kunde delen in de postmortale zorg Normale rouw

Nadere informatie

Moral Misfits. The Role of Moral Judgments and Emotions in Derogating Other Groups C. Wirtz

Moral Misfits. The Role of Moral Judgments and Emotions in Derogating Other Groups C. Wirtz Moral Misfits. The Role of Moral Judgments and Emotions in Derogating Other Groups C. Wirtz Mensen die als afwijkend worden gezien zijn vaak het slachtoffer van vooroordelen, sociale uitsluiting, en discriminatie.

Nadere informatie

Red cheeks, sweaty palms, and coy-smiles: The role of emotional and sociocognitive disturbances in child social anxiety M. Nikolić

Red cheeks, sweaty palms, and coy-smiles: The role of emotional and sociocognitive disturbances in child social anxiety M. Nikolić Red cheeks, sweaty palms, and coy-smiles: The role of emotional and sociocognitive disturbances in child social anxiety M. Nikolić Rode wangen, zweethanden en coy-smiles: De rol van emotionele en socio-cognitieve

Nadere informatie

Nederlandse samenvatting

Nederlandse samenvatting Nicotine en alcohol kunnen de placenta passeren en zo het risico op nadelige uitkomsten voor het ongeboren kind verhogen. Stoppen met roken en alcoholgebruik tijdens de zwangerschap lijkt vanzelfsprekend,

Nadere informatie

Samenvatting (Summary in Dutch)

Samenvatting (Summary in Dutch) Samenvatting (Summary in Dutch) Burnout, een toestand van mentale uitputting door chronische stress in de werksituatie, vormt een ernstig maatschappelijk probleem dat momenteel veel aandacht krijgt. In

Nadere informatie

De Gevolgen van Ongewenst Intrusief Gedrag in Partnerrelaties: Een Studie naar de Rol van Coping

De Gevolgen van Ongewenst Intrusief Gedrag in Partnerrelaties: Een Studie naar de Rol van Coping Academiejaar 2014-2015 Tweede semester examenperiode De Gevolgen van Ongewenst Intrusief Gedrag in Partnerrelaties: Een Studie naar de Rol van Coping Masterproef II neergelegd tot het behalen van de graad

Nadere informatie

Artikel 285b Wetboek van Strafrecht

Artikel 285b Wetboek van Strafrecht Definities Artikel 285b Wetboek van Strafrecht Hij die wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk maakt op een anders persoonlijke levenssfeer met het oogmerk die ander te dwingen iets te doen, niet

Nadere informatie

TSCYC. Vragenlijst over traumasymptomen bij jonge kinderen. HTS Report. Julia de Vries ID Datum Ouderversie

TSCYC. Vragenlijst over traumasymptomen bij jonge kinderen. HTS Report. Julia de Vries ID Datum Ouderversie TSCYC Vragenlijst over traumasymptomen bij jonge kinderen HTS Report ID 15890-3156 Datum 18.07.2017 Ouderversie Informant: Jeroen de Vries Vader INLEIDING TSCYC 2/8 Inleiding De TSCYC is een vragenlijst

Nadere informatie

Chapter. Samenvatting

Chapter. Samenvatting Chapter 9 9 Samenvatting Samenvatting Patiënten met chronische pijn die veel catastroferende gedachten (d.w.z. rampdenken) hebben over pijn ervaren een verminderd fysiek en psychologisch welbevinden. Het

Nadere informatie

Hoofdstuk 1 Hoofdstuk 2

Hoofdstuk 1 Hoofdstuk 2 179 In dit proefschrift werden de resultaten beschreven van studies die zijn verricht bij volwassen vrouwen met symptomen van bekkenbodem dysfunctie. Deze symptomen komen frequent voor en kunnen de kwaliteit

Nadere informatie

NEDERLANDSE SAMENVATTING

NEDERLANDSE SAMENVATTING NEDERLANDSE SAMENVATTING Zedendelicten vormen een groot maatschappelijk probleem met ernstige gevolgen voor zowel het slachtoffer als voor de dader. Hoewel de meeste zedendelicten worden gepleegd door

Nadere informatie

het laagste niveau van psychologisch functioneren direct voordat de eerste bestraling begint. Zowel angstgevoelens als depressieve symptomen en

het laagste niveau van psychologisch functioneren direct voordat de eerste bestraling begint. Zowel angstgevoelens als depressieve symptomen en Samenvatting In de laatste 20 jaar is er veel onderzoek gedaan naar de psychosociale gevolgen van kanker. Een goede zaak want aandacht voor kanker, een ziekte waar iedereen in zijn of haar leven wel eens

Nadere informatie

de jaren van de vorige eeuw lag de focus op de beschrijving van stressreacties en onderzoek van de (karakteristieken van) stimuli die een

de jaren van de vorige eeuw lag de focus op de beschrijving van stressreacties en onderzoek van de (karakteristieken van) stimuli die een Samenvatting Werkstress bij verpleegkundigen is al jaren wereldwijd een probleem. Werkstress kan negatieve gevolgen hebben voor de geestelijke en lichamelijke gezondheid en kan het plezier in het werk

Nadere informatie

Nederlandse samenvatting (summary in Dutch)

Nederlandse samenvatting (summary in Dutch) Nederlandse samenvatting (summary in Dutch) Relatiemarketing is gericht op het ontwikkelen van winstgevende, lange termijn relaties met klanten in plaats van het realiseren van korte termijn transacties.

Nadere informatie

Samenvatting. Achtergrond van het onderzoek. Doel en vraagstelling van het onderzoek

Samenvatting. Achtergrond van het onderzoek. Doel en vraagstelling van het onderzoek Samenvatting Achtergrond van het onderzoek Tot op heden zijn er in Nederland geen cijfers beschikbaar over de omvang van kindermishandeling. Deze cijfers zijn hard nodig; kennis over de aard en omvang

Nadere informatie

Campagne Eenzaamheid Bond zonder Naam

Campagne Eenzaamheid Bond zonder Naam Campagne Eenzaamheid Bond zonder Naam Leen Heylen, CELLO, Universiteit Antwerpen Thomas More Kempen Het begrip eenzaamheid Eenzaamheid is een pijnlijke, negatieve ervaring die zijn oorsprong vindt in een

Nadere informatie

NEDERLANDSE SAMENVATTING 143. Nederlandse samenvatting

NEDERLANDSE SAMENVATTING 143. Nederlandse samenvatting NEDERLANDSE SAMENVATTING 143 Nederlandse samenvatting 144 NEDERLANDSE SAMENVATTING De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) stelt dat psychische gezondheid een staat van welzijn is waarin een individu zich

Nadere informatie

Samenvatting. Summary in Dutch

Samenvatting. Summary in Dutch 6 Samenvatting Summary in Dutch 112 Samenvatting Emotionele en sociale processen bij pesten, gepest worden en verdedigen Pesten op school is een wereldwijd probleem met negatieve korte- en langetermijngevolgen

Nadere informatie

Internaliserende stoornissen, sekse en emotieregulatie

Internaliserende stoornissen, sekse en emotieregulatie Internaliserende stoornissen, sekse en emotieregulatie Dr. Annemiek Karreman Departement Medische en Klinische Psychologie, Tilburg University Deze presentatie Twee experimentele studies naar de rol van

Nadere informatie

Stress, depressie en cognitie gedurende de levensloop

Stress, depressie en cognitie gedurende de levensloop SAMENVATTING Stress, depressie en cognitie gedurende de levensloop Inleiding Cognitief functioneren omvat verschillende processen zoals informatieverwerkingssnelheid, geheugen en executief functioneren,

Nadere informatie

NeDerLANDse samenvatting

NeDerLANDse samenvatting CHAPTER 10 259 NEDERLANDSE SAMENVATTING Benzodiazepines zijn psychotrope middelen met anxiolytische, sederende, spierverslappende en hypnotische effecten. In de praktijk worden zij voornamelijk ingezet

Nadere informatie

Richtlijn Gezonde slaap en slaapproblemen bij kinderen (2017)

Richtlijn Gezonde slaap en slaapproblemen bij kinderen (2017) Richtlijn Gezonde slaap en slaapproblemen bij kinderen (2017) 2. Introductie slaapproblemen Deze introductie beschrijft de definitie van slaapproblemen en slaapstoornissen, de prevalentie en de gevolgen

Nadere informatie

TSCYC Ouderversie. Vragenlijst over traumasymptomen bij jonge kinderen. Jeroen de Groot. ID 256-18 Datum 24.12.2014. Informant:

TSCYC Ouderversie. Vragenlijst over traumasymptomen bij jonge kinderen. Jeroen de Groot. ID 256-18 Datum 24.12.2014. Informant: TSCYC Ouderversie Vragenlijst over traumasymptomen bij jonge kinderen ID 256-18 Datum 24.12.2014 Informant: Mieke de Groot-Aerts moeder TSCYC Inleiding 2 / 10 INLEIDING De TSCYC is een vragenlijst die

Nadere informatie

Samenvatting. Samenvatting

Samenvatting. Samenvatting Samenvatting 10 Samenvatting Samenvatting Hoe snel word je boos als iemand je provoceert? Het traditionele antwoord op deze vraag is dat het afhangt van je individuele neiging om boos te worden. Als je

Nadere informatie

De effecten van het Medisch Onderzoek Vliegramp Bijlmermeer op de

De effecten van het Medisch Onderzoek Vliegramp Bijlmermeer op de Samenvatting De effecten van het Medisch Onderzoek Vliegramp Bijlmermeer op de gezondheidsbeleving van bewoners en hulpverleners In de jaren die volgden op de vliegramp Bijlmermeer op 4 oktober 1992, ontstond

Nadere informatie

Risk factors for the development and outcome of childhood psychopathology NEDERLANDSE SAMENVATTING

Risk factors for the development and outcome of childhood psychopathology NEDERLANDSE SAMENVATTING Risk factors for the development and outcome of childhood psychopathology EDERLADSE SAMEVATTIG 157 Het komt regelmatig voor dat psychiatrische klachten clusteren in families. Met andere woorden, familieleden

Nadere informatie

De relatie tussen kenmerken van de scheidingscontext en ongewenst, intrusief gedrag bij ex-partners

De relatie tussen kenmerken van de scheidingscontext en ongewenst, intrusief gedrag bij ex-partners Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012 2013 Eerste examenperiode De relatie tussen kenmerken van de scheidingscontext en ongewenst, intrusief gedrag bij ex-partners Masterproef

Nadere informatie

SEKSUEEL GRENSOVERSCHRIJDEND GEDRAG Bij holebi s in Vlaanderen. Alexis Dewaele, Sabine Hellemans & Ann Buysse - UGent

SEKSUEEL GRENSOVERSCHRIJDEND GEDRAG Bij holebi s in Vlaanderen. Alexis Dewaele, Sabine Hellemans & Ann Buysse - UGent SEKSUEEL GRENSOVERSCHRIJDEND GEDRAG Bij holebi s in Vlaanderen OVERZICHT De studie van SGG Sexpert-resultaten Prevalentie Meest ingrijpende gebeurtenis Komt het vaker voor bij holebi s? Wat verklaart SGG

Nadere informatie

Samenvatting (Dutch summary)

Samenvatting (Dutch summary) Samenvatting (Dutch summary) Deze studie onderzocht seksueel risicogedrag van homoseksuele mannen in vaste relaties, voornamelijk onder mannen die deelnemen aan de Amsterdamse Cohort Studies onder Homoseksuele

Nadere informatie

Persoonlijkheidsstoornis Cluster C

Persoonlijkheidsstoornis Cluster C Persoonlijkheidsstoornis Cluster C Deze folder geeft informatie over de diagnostiek en behandeling van cluster C persoonlijkheidsstoornissen. Wat is een cluster C Persoonlijkheidsstoornis? Er bestaan verschillende

Nadere informatie

2016, Annemarie ten Boom (WODC)

2016, Annemarie ten Boom (WODC) Slachtoffers van misdrijven door intimi, kennissen of vreemden. Verschillen in context, ervaringen en behoeften met betrekking tot justitie. Samenvatting. 2016, Annemarie ten Boom (WODC) Een substantieel

Nadere informatie

Neurocognitive Processes and the Prediction of Addictive Behaviors in Late Adolescence O. Korucuoğlu

Neurocognitive Processes and the Prediction of Addictive Behaviors in Late Adolescence O. Korucuoğlu Neurocognitive Processes and the Prediction of Addictive Behaviors in Late Adolescence O. Korucuoğlu Nederlandse Samenvatting De adolescentie is levensfase waarin de neiging om nieuwe ervaringen op te

Nadere informatie

Scholierenonderzoek Kindermishandeling 2016

Scholierenonderzoek Kindermishandeling 2016 Het ITS maakt deel uit van de Radboud Universiteit Scholierenonderzoek Kindermishandeling 2016 Samenvatting Roelof Schellingerhout Clarie Ramakers Scholierenonderzoek Kindermishandeling 2016 Samenvatting

Nadere informatie

Wat is de levenskwaliteit bij mensen die een EOT-traject volgen? Hoe evolueert deze levenskwaliteit in de eerste 30 maanden?

Wat is de levenskwaliteit bij mensen die een EOT-traject volgen? Hoe evolueert deze levenskwaliteit in de eerste 30 maanden? Wat is de levenskwaliteit bij mensen die een EOT-traject volgen? Hoe evolueert deze levenskwaliteit in de eerste 30 maanden? Auteur: Ruben Brondeel i.s.m. Prof. A. Buysse Onderzoeksvraag Met als doel de

Nadere informatie

De rol van het sociale netwerk bij (v)echtscheidingen

De rol van het sociale netwerk bij (v)echtscheidingen De rol van het sociale netwerk bij (v)echtscheidingen Catrin Finkenauer, Margreet Visser, Kim Schoemaker, Justine van Lawick, Esther Kluwer, Rachel van der Rijken, & Annelies de Kruiff Kwaliteit contact

Nadere informatie

Appendix A. Samenvatting. (Summary in Dutch)

Appendix A. Samenvatting. (Summary in Dutch) Appendix A Samenvatting (Summary in Dutch) Gehechtheid, zorg en pro-sociaal gedrag Dit proefschrift heeft tot doel de relatie tussen onveilige gehechtheid (vermijding, angst) en prosociaal gedrag te onderzoeken

Nadere informatie

Verslag sessie 3: seksueel grensoverschrijdend gedrag

Verslag sessie 3: seksueel grensoverschrijdend gedrag Verslag sessie 3: seksueel grensoverschrijdend gedrag a. Reactie discuttant (Erika Frans) De resultaten van Sexpert zijn gelijklopend met eerder onderzoek: o Meer vrouwen dan mannen zijn het slachtoffer

Nadere informatie

Dutch Summary Acknowledgements Curriculum Vitae

Dutch Summary Acknowledgements Curriculum Vitae Dutch Summary Acknowledgements Curriculum Vitae 184 Welbevinden en hoofdpijn bij adolescenten: de rol van zelfregulatie In dit proefschrift is de rol van zelfregulatie processen voor het welbevinden van

Nadere informatie

DSM-5: Nieuw, maar ook beter? Arq Herfstsymposium vrijdag 25 november 2016

DSM-5: Nieuw, maar ook beter? Arq Herfstsymposium vrijdag 25 november 2016 DSM-5: Nieuw, maar ook beter? Arq Herfstsymposium vrijdag 25 november 2016 Psychotrauma en stressorgerelateerde stoornissen Marloes de Kok, GZ-psycholoog Marthe Schneijderberg, orthopedagoog Psychotrauma

Nadere informatie

Onderzoek heeft aangetoond dat een hoge mate van herstelbehoefte een voorspellende factor is voor ziekteverzuim. Daarom is in de NL-SH ook de relatie

Onderzoek heeft aangetoond dat een hoge mate van herstelbehoefte een voorspellende factor is voor ziekteverzuim. Daarom is in de NL-SH ook de relatie Samenvatting Gehoor en de relatie met psychosociale gezondheid, werkgerelateerde variabelen en zorggebruik. De Nationale Longitudinale Studie naar Horen Slechthorendheid is een veelvoorkomende chronische

Nadere informatie

hechting, bindingsangst en bindingsdrang

hechting, bindingsangst en bindingsdrang hechting, bindingsangst en bindingsdrang Stel dat je in het eerste jaar van je relatie een snoepje in een pot doet na elke keer dat je seks hebt. Na het eerste jaar haal je een snoepje úit diezelfde pot

Nadere informatie

Ongewenst, intrusief gedrag en stalking bij ex-partners: De rol van empathie, narcistische en borderline persoonlijkheidstrekken.

Ongewenst, intrusief gedrag en stalking bij ex-partners: De rol van empathie, narcistische en borderline persoonlijkheidstrekken. Academiejaar 2010-2011 Eerste examenperiode Ongewenst, intrusief gedrag en stalking bij ex-partners: De rol van empathie, narcistische en borderline persoonlijkheidstrekken. Masterproef neergelegd tot

Nadere informatie

Ongewenst Intrusief Gedrag in Partnerrelaties: De Rol van Psychologische Basisbehoeften, Zelfcontrole en Relationele Gevoelens.

Ongewenst Intrusief Gedrag in Partnerrelaties: De Rol van Psychologische Basisbehoeften, Zelfcontrole en Relationele Gevoelens. Academiejaar 2015 2016 Tweedesemesterexamenperiode Ongewenst Intrusief Gedrag in Partnerrelaties: De Rol van Psychologische Basisbehoeften, Zelfcontrole en Relationele Gevoelens. Masterproef II neergelegd

Nadere informatie

5 Samenvatting en conclusies

5 Samenvatting en conclusies 5 Samenvatting en conclusies In 2008 werden in Nederland bijna 5,2 miljoen mensen het slachtoffer van criminaliteit (cbs 2008). De meeste van deze slachtoffers kregen te maken met diefstal of vernieling,

Nadere informatie

Samenvatting (Summary in Dutch)

Samenvatting (Summary in Dutch) Samenvatting (Summary in Dutch) Interactionistische perspectieven benadrukken dat de persoon en zijn of haar omgeving voortdurend in interactie zijn en samen een systeem vormen. Dit idee van integratie

Nadere informatie

De ontwikkeling van depressie bij kinderen en adolescenten met ADHD

De ontwikkeling van depressie bij kinderen en adolescenten met ADHD De ontwikkeling van depressie bij kinderen en adolescenten met ADHD Samenvatting 10 tot 40% van de kinderen en adolescenten met ADHD (Attention Deficit Hyperactivity Disorder) ontwikkelen symptomen van

Nadere informatie

hoofdstuk 1 doelstellingen hoofdstuk 2 diagnosen

hoofdstuk 1 doelstellingen hoofdstuk 2 diagnosen Dit proefschrift gaat over moeheid bij mensen die dit als belangrijkste klacht presenteren tijdens een bezoek aan de huisarts. In hoofdstuk 1 wordt het onderwerp moeheid in de huisartspraktijk kort geïntroduceerd,

Nadere informatie

Autobiografisch geheugen in longitudinaal perspectief

Autobiografisch geheugen in longitudinaal perspectief Samenvatting Autobiografisch geheugen in longitudinaal perspectief Stabiliteit en verandering in gerapporteerde levensgebeurtenissen over een periode van vijf jaar Het belangrijkste doel van dit longitudinale,

Nadere informatie

De rol van sekse, hechting en autonomie in as-i en persoonlijkheidspathologie.

De rol van sekse, hechting en autonomie in as-i en persoonlijkheidspathologie. De rol van sekse, hechting en autonomie in asi en persoonlijkheidspathologie. Drs. N. Bachrach GZ psycholoog io Klinisch psycholoog VVGI Externpromovendus UvT Promotor Prof. Dr. M. Bekker Copromotor: Dr.

Nadere informatie

SAMENVATTING SAMENVATTING. Werk en Psychische Gezondheid: Studies naar de invloed van werk kenmerken, sociale rollen en gender

SAMENVATTING SAMENVATTING. Werk en Psychische Gezondheid: Studies naar de invloed van werk kenmerken, sociale rollen en gender SAMENVATTING Werk en Psychische Gezondheid: Studies naar de invloed van werk kenmerken, sociale rollen en gender In de jaren negentig werd duidelijk dat steeds meer werknemers in Nederland, waaronder in

Nadere informatie

Omdat uit eerdere studies is gebleken dat de prevalentie, ontwikkeling en manifestatie van gedragsproblemen samenhangt met persoonskenmerken zoals

Omdat uit eerdere studies is gebleken dat de prevalentie, ontwikkeling en manifestatie van gedragsproblemen samenhangt met persoonskenmerken zoals Gedragsproblemen komen veel voor onder kinderen en adolescenten. Als deze problemen ernstig zijn en zich herhaaldelijk voordoen, kunnen ze een negatieve invloed hebben op het dagelijks functioneren van

Nadere informatie

Zelfbeschadiging; wat kun jij doen om te helpen?

Zelfbeschadiging; wat kun jij doen om te helpen? Zelfbeschadiging; wat kun jij doen om te helpen? Familie of naaste zijn van iemand die zichzelf beschadigt kan erg moeilijk zijn. Iemand van wie je houdt doet zichzelf pijn en het lijkt alsof je niks kunt

Nadere informatie

Grootouders en het welzijn van kleinkinderen na echtscheiding. Maaike Jappens 1 & Jan Van Bavel 1,2

Grootouders en het welzijn van kleinkinderen na echtscheiding. Maaike Jappens 1 & Jan Van Bavel 1,2 Grootouders en het welzijn van kleinkinderen na echtscheiding Maaike Jappens 1 & Jan Van Bavel 1,2 1Vrije Universiteit Brussel, 2 KU Leuven Grootouders kunnen een belangrijke rol spelen in het leven van

Nadere informatie

SUMMARY IN DUTCH. Summary in Dutch

SUMMARY IN DUTCH. Summary in Dutch SUMMARY IN DUTCH Summary in Dutch Summary in Dutch Introductie Dit proefschrift richt zich met name op het voorspellen van de behandeluitkomst bij kinderen met angststoornissen. Een selectie aan variabelen

Nadere informatie

hoofdstuk 2 een vergelijkbaar sekseverschil laat zien voor buitenrelationeel seksueel gedrag: het hebben van seksuele contacten buiten de vaste

hoofdstuk 2 een vergelijkbaar sekseverschil laat zien voor buitenrelationeel seksueel gedrag: het hebben van seksuele contacten buiten de vaste Samenvatting Mensen zijn in het algemeen geneigd om consensus voor hun eigen gedrag waar te nemen. Met andere woorden, mensen denken dat hun eigen gedrag relatief vaak voorkomt. Dit verschijnsel staat

Nadere informatie

Nederlandse samenvatting (summary in Dutch)

Nederlandse samenvatting (summary in Dutch) Nederlandse samenvatting (summary in Dutch) 167 1 Introductie Zogeheten transnationale gezinnen, gezinnen waarvan de leden in verschillende landen woonachtig zijn, zijn het onderwerp van deze studie.

Nadere informatie

Samenvatting. (Summary in Dutch)

Samenvatting. (Summary in Dutch) (Summary in Dutch) 142 In dit proefschrift is de rol van de gezinscontext bij probleemgedrag in de adolescentie onderzocht. We hebben hierbij expliciet gefocust op het samenspel met andere factoren uit

Nadere informatie