Besluit Voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Alkemade 2007

Transcriptie

1 Besluit Voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Alkemade 2007 BBeessl lluui iit tt mmaaaat ttsscchhaappppeel lli iij jjkkee oonnddeer rrsst tteeuunni iinngg ggeemmeeeennt ttee AAl llkkeemmaaddee vvaann 1133

2 Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen Artikel 1 Begripsbepalingen a. Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning b. Verordening:Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Alkemade c. Verzamelinkomen: het totaal van de inkomsten per jaar van het huishouden die geregistreerd staan bij de Belastingdienst en betrekking hebben op een periode die twee jaar ligt voor het jaar dat de hoogte van het inkomen wordt bepaald. d. Norminkomen: 1. Voor gehandicapten jonger dan 65 jaar wordt het norminkomen gesteld op anderhalf maal de op 1 januari van het betreffende kalenderjaar geldende bijstandsnorm voor gehuwden, inclusief vakantie-uitkering, als bedoeld in artikel 21 van de Wet werk en bijstand; 2. Voor gehandicapten ouder dan 65 jaar wordt het norminkomen gesteld op anderhalf maal op 1 januari van het betreffende kalenderjaar geldende bijstandsnorm voor gehuwden, inclusief vakantie-uitkering, als bedoeld in artikel 22 van de Wet werk en bijstand; 3. Voor gehandicapten die permanent in een inrichting verblijven wordt het norminkomen gesteld op anderhalf maal op 1 januari van het betreffende kalenderjaar geldende bijstandsnorm voor gehuwden inclusief vakantie-uitkering als bedoeld in artikel 23 van de Wet werk en bijstand; e. Peiljaar: het tweede kalenderjaar voorafgaande aan het jaar waarin aan een persoon een voorziening in het kader van de Wet is verstrekt; f. Collectief Vraagafhankelijk Vervoer Leidse Regio (OV-taxi Leidse Regio): Het openbaar vervoerssysteem voor de Leidse Regio dat op verzoek van de passagier het vervoer regelt van deur tot deur; g. Leidse Regio: de gemeenten Alkemade, Leiden, Leiderdorp, Oegstgeest, Voorschoten en Zoeterwoude; h. Regulier openbaar vervoer: het openbaar vervoer via vaste netlijnen en op vaste tijden; i. Basis OV-tarief: Het tarief per zone in het regulier openbaar vervoer conform de nationale strippenkaart; j. Eigen auto: Auto die op naam staat van de aanvrager of zijn/haar partner, waarbij minimaal één van beiden in het bezit is van een geldig rijbewijs; k. Vervoer door derden: Vervoer per auto van de persoon met beperkingen door particulieren, niet zijnde de persoon met beperkingen zelf. Artikel 2 Onderzoek en advies De aan te wijzen adviesinstantie als bedoeld in artikel 7 lid 2 van de Verordening is het Centrum voor Indicatiestelling Zorg. BBeessl lluui iit tt mmaaaat ttsscchhaappppeel lli iij jjkkee oonnddeer rrsst tteeuunni iinngg ggeemmeeeennt ttee AAl llkkeemmaaddee vvaann 1133

3 Hoofdstuk 2 Vorm van de te verstrekken individuele voorzieningen Paragraaf 1 Regels omtrent het persoonsgeboden budget Artikel 3 Verstrekking persoonsgebonden budget Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager. Artikel 4 Verantwoording persoonsgebonden budget 1. De verantwoording van de besteding van het persoonsgebonden budget door de budgethouder aan het College vindt plaats: a. steekproefsgewijs bij het verstrekken van: 1. woonvoorzieningen tot maximaal ; 2. vervoersvoorzieningen tot maximaal ; 3. rolstoelvoorzieningen tot maximaal ; 4. hulp bij het huishouden tot maximaal ; b. in alle gevallen die de in het eerste lid genoemde bedragen overstijgen. 2. De verantwoording van de besteding van het persoonsgebonden budget door de budgethouder aan het College vindt in ieder geval plaats indien op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden, het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben met het omgaan met een persoonsgebonden budget. 3. De controle op de besteding van het persoonsgebonden budget vindt plaats na afloop van de verstrekking dan wel na afloop van elk kalenderjaar; 4. De budgethouder dient ten behoeve van de controle op de besteding van het persoonsgebonden de volgende stukken aan het College te overleggen, indien het College daarom verzoekt: a. de nota/factuur van de aangeschafte voorziening; b. een betalingsbewijs van de aangeschafte voorziening; en c. een overzicht van de salarisadministratie in geval van hulp bij het huishouden. 5. De steekproef heeft minimaal een omvang van 10% van de verstrekte persoonsgebonden budgetten. Artikel 5 De omvang van het persoonsgebonden budget De waarde van het persoonsgebonden budget bestaat uit de volgende elementen: 1. de tegenwaarde van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate te verstrekken voorziening in natura. Hiervoor wordt waar mogelijk de standaardlijst van de leverancier van de voorziening en/of de zorg waarmee de gemeente een contract heeft afgesloten gehanteerd; en 2. een vergoeding voor de instandhoudingskosten, te weten % van de waarde van de te verstrekken voorziening. BBeessl lluui iit tt mmaaaat ttsscchhaappppeel lli iij jjkkee oonnddeer rrsst tteeuunni iinngg ggeemmeeeennt ttee AAl llkkeemmaaddee vvaann 1133

4 Paragraaf 2 Regels omtrent de eigen bijdrage en het eigen aandeel Artikel 6 Voorwaarden eigen bijdrage Geen eigen bijdrage wordt gevraagd, indien het inkomen als bedoeld in artikel 8 lid 1 van dit Besluit van de persoon met beperkingen minder bedraagt dan 120% van het norminkomen als bedoeld in artikel 1 onder d van dit Besluit, berekend over hetzelfde jaar als het inkomen. Artikel 7 Omvang eigen bijdrage en eigen aandeel De omvang van de in een kalenderjaar verschuldigde eigen bijdrage en het eigen aandeel in de kosten van maatschappelijke ondersteuning waarvoor een financiële tegemoetkoming is verstrekt, mag tezamen niet meer bedragen dan: 1. Voor de ongehuwde persoon jonger dan 65 jaar 16,40 per vier weken, met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan ,00 het bedrag van 16,40 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en ,00; 2. Voor de ongehuwde persoon van 65 jaar of ouder 16,40 per vier weken, met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan ,00 het bedrag van 16,40 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en ,00; 3. Voor de gehuwde personen, indien één van beiden jonger is dan 65 jaar 23,40 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer bedraagt dan ,00 het bedrag van 23,40 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en ,00; 4. Voor de gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn 23,40 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijk inkomen meer bedraagt ,00 het bedrag van 23,40 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en ,00. Artikel 8 Berekening inkomen 1. Het inkomen, bedoeld in artikel 5, bestaat uit het inkomen over het peiljaar van de ongehuwde persoon dan wel de gehuwde personen tezamen, en bedraagt: a. indien met betrekking tot het peiljaar een aanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het verzamelinkomen, bedoeld in artikel 2.18 van de Wet inkomstenbelasting 2001, in het peiljaar; b. in de overige gevallen: het belastbare loon, bedoeld in artikel 9 van de Wet op de loonbelasting 1964, in het peiljaar. 2. In afwijking van het eerste lid vindt op aanvraag van de persoon aan wie maatschappelijke ondersteuning is verleend een voorlopige vaststelling van het bijdrageplichtig inkomen plaats, indien redelijkerwijs te verwachten is dat het inkomen in het lopende jaar ten minste 1.816,00 lager zal zijn dan het inkomen, bedoeld in het eerste lid. 3. Indien het tweede lid is toegepast, vindt na afloop van het jaar definitieve vaststelling van het bijdrageplichtig inkomen over dat jaar plaats. Indien blijkt dat het bijdrageplichtig inkomen minder dan 1.816,00 lager is geweest dan het inkomen, BBeessl lluui iit tt mmaaaat ttsscchhaappppeel lli iij jjkkee oonnddeer rrsst tteeuunni iinngg ggeemmeeeennt ttee AAl llkkeemmaaddee vvaann 1133

5 bedoeld in het eerste lid, vindt definitieve vaststelling plaats overeenkomstig het eerste lid. Artikel 9 Vaststelling en inning eigen bijdrage De eigen bijdrage en het eigen aandeel wordt vastgesteld en geïnd door het Centraal Administratie Kantoor. Artikel 10 Voorzieningen waarvoor eigen bijdrage wordt gevraagd De eigen bijdrage en het eigen aandeel worden alleen gevraagd bij voorzieningen die worden verstrekt ter compensatie van beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek bij het voeren van het huishouden. Artikel 11 Nadere bepalingen Nadere bepalingen over de eigen bijdrage en het eigen aandeel zijn opgenomen in hoofdstuk IV van het Besluit maatschappelijke ondersteuning. BBeessl lluui iit tt mmaaaat ttsscchhaappppeel lli iij jjkkee oonnddeer rrsst tteeuunni iinngg ggeemmeeeennt ttee AAl llkkeemmaaddee vvaann 1133

6 Hoofdstuk 3 Hulp bij het huishouden Paragraaf 1 Persoonsgebonden budget Artikel 12 Omvang persoonsgebonden budget De vaststelling van het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden vindt als volgt plaats: 1. Er wordt een bedrag (exclusief de eigen bijdrage) beschikbaar gesteld dat per klasse per jaar bedraagt: a. Klasse 1: 884,00 b. Klasse 2: 2.654,00 c. Klasse 3: 4.844,00 d. Klasse 4: 7.520,00 e. Klasse 5: ,00 f. Klasse 6: ,00 BBeessl lluui iit tt mmaaaat ttsscchhaappppeel lli iij jjkkee oonnddeer rrsst tteeuunni iinngg ggeemmeeeennt ttee AAl llkkeemmaaddee vvaann 1133

7 Hoofdstuk 4 Woonvoorzieningen Paragraaf 1 Persoonsgebonden budget en financiële tegemoetkoming Artikel 13 Omvang persoonsgebonden budget en financiële tegemoetkoming Het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming voor woonvoorzieningen wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het College geaccepteerde offerte of in de prijsopgave op de lijst van standaardvoorzieningen van de leverancier. Paragraaf 2 Verhuizing en inrichting Artikel 14 Verhuiskostenvergoeding 1. Het bedrag voor de verhuiskostenvergoeding als bedoeld in artikel 34 lid 1 onder a van de Verordening bedraagt 1.876, Het bedrag voor de verhuiskostenvergoeding als bedoeld in artikel 34 lid 1 onder b van de Verordening bedraagt 3.847,00. Paragraaf 3 Woonruimteaanpassingen Artikel 15 Woningsanering Bij de vergoeding van de kosten van vloer- en raambedekking in het kader van woningsanering, zoals genoemd in artikel 39 van de Verordening, worden maximaal de daarvoor geldende NIBUD normen toegepast. Artikel 16 Kosten van keuring en onderhoud/reparatie 1. Bij het bepalen van de hoogte van de financiële tegemoetkoming in de kosten van keuring en onderhoud/reparatie aan de hieronder vermelde voorzieningen, die door de gemeente zijn verstrekt, kunnen alleen de werkelijk gemaakte kosten van keuring en onderhoud/reparatie, zoals bedoeld in artikel 28 onder e en artikel 40, voor vergoeding in aanmerking komen: a. stoelliften; b. rolstoel- of plateauliften; c. woonhuisliften; d. hefplateauliften; e. balansliften; f. de mechanische inrichting voor het verstellen van een in hoogte verstelbaar keukenblok, bad of wastafel; g. elektromagnetische opening- en sluitingsmechanismen van deuren. BBeessl lluui iit tt mmaaaat ttsscchhaappppeel lli iij jjkkee oonnddeer rrsst tteeuunni iinngg ggeemmeeeennt ttee AAl llkkeemmaaddee vvaann 1133

8 2. Geen financiële tegemoetkoming wordt verstrekt in de kosten van keuring en onderhoud/reparatie aan voorzieningen als omschreven in het eerste lid onder a tot en met e, waarvoor na 1 januari 2006 een contract is afgesloten. Deze kosten zijn reeds opgenomen in het contract met de leverancier. 3. Geen financiële tegemoetkoming wordt verstrekt in de kosten van keuring en onderhoud/reparatie aan voorzieningen als omschreven in het eerste lid onder a tot en met e, indien voor deze voorziening een persoonsgebonden budget is verstrekt. Bij het bepalen van de omvang van dit budget zijn immers reeds de kosten van keuring en onderhoud/reparatie betrokken als instandhoudingskosten. BBeessl lluui iit tt mmaaaat ttsscchhaappppeel lli iij jjkkee oonnddeer rrsst tteeuunni iinngg ggeemmeeeennt ttee AAl llkkeemmaaddee vvaann 1133

9 Hoofdstuk 5 Vervoersvoorzieningen Paragraaf 1 Algemene bepalingen Artikel 17 Beschikking Een beschikking voor een vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 49 en 50 lid 2 van de Verordening kan voor onbepaalde tijd worden afgegeven. Paragraaf 2 Vervoersvoorzieningen Artikel 18 OV-taxi 1. De door het College te verstrekken vervoersvoorziening in de vorm van de OV-taxi, zoals bedoeld in artikel 49 onder a van de Verordening, bestaat uit: a. een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van de OV-taxi ter hoogte van maximaal 384 zones op jaarbasis; b. een vrij besteedbaar bedrag van 330, dat bestemd is voor meergebruik van de OV-taxi, vervoer buiten het vervoersgebied van de OV-taxi, voor vervoer met de eigen auto of voor vervoer door derden. 2. Personen die een vervoersvoorziening van de gemeente ontvangen in de vorm van de OV-taxi, moeten een bijdrage betalen in de OV-taxi. De hoogte van deze bijdrage is gelijk aan de het strippenkaarttarief. Dit is: a. voor personen jonger dan 65 jaar: 0, ; b. voor personen van 65 jaar en ouder: 0, 3. Het College betaalt een bedrag van per verreden rit door personen als bedoeld in het tweede lid aan de exploitant van de OV-taxi. Op jaarbasis is dit maximaal,... per persoon. 4. Het College betaalt het vrij besteedbaar bedrag in twee termijnen uit aan de rechthebbende. Artikel 19 Begeleiderpas 1. Het College kan aan een persoon, als bedoeld in artikel 15 lid 2, die niet zelfstandig kan reizen of zich niet zelfstandig op de plaats van bestemming kan verplaatsen, een begeleiderpas voor de OV-taxi Leidse regio verstrekken. Deze begeleiderpas biedt de persoon met beperkingen de mogelijkheid om gratis één begeleider in de OV-taxi Leidse regio mee te laten reizen; 2. Om in aanmerking te komen voor een begeleiderpas, dient de persoon met beperkingen aan de volgende voorwaarden te voldoen: a. hij moet behoren tot de doelgroep van de Wet; b. hij moet een gemeentelijke vergoeding ontvangen voor het gebruik van de OVtaxi Leidse regio; c. er moet een medische noodzaak voor begeleiding in de OV-taxi Leidse regio zijn vastgesteld; en BBeessl lluui iit tt mmaaaat ttsscchhaappppeel lli iij jjkkee oonnddeer rrsst tteeuunni iinngg ggeemmeeeennt ttee AAl llkkeemmaaddee vvaann 1133

10 d. de begeleiderpas moet geschikt en langdurig noodzakelijk zijn om de belemmeringen van de persoon met beperkingen op het gebied van vervoer op te heffen of aanzienlijk te verminderen. 3. Een medische noodzaak wordt in ieder geval aanwezig geacht, indien de persoon met beperkingen a. in het bezit is van een begeleiderpas van de Nederlandse Spoorwegen (NS); of b. rolstoelgebonden is; of c. woonachtig is in een verpleeghuis of verzorgingshuis; of d. visueel gehandicapt is. In andere gevallen zal een (medisch) onderzoek moeten vaststellen of begeleiding medisch noodzakelijk is. Artikel 20 Gebruik van eigen auto 1. De door het College te verstrekken vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 50 lid 1 onder a van de Verordening wordt verstrekt in de vorm van een persoonsgebonden budget te besteden aan het gebruik van de eigen auto. 2. De hoogte van het persoonsgebonden budget is maximaal 578,00 op jaarbasis. Dit bedrag is gebaseerd op een vergoeding voor kilometer ad 0,33 per kilometer. 3. Het College betaalt de in het tweede lid genoemde bedrag in twee termijnen uit aan de rechthebbende. 4. Om in aanmerking te komen voor een persoonsgebonden budget voor het gebruik van de eigen auto, moet de aanvrager in aanvulling op het bepaalde in artikel 52 lid 1 van de Verordening voldoen aan de volgende voorwaarden: a. de persoon met beperkingen of diens huisgenoot moet in het bezit zijn van een auto; b. de persoon met beperkingen of diens huisgenoot moet in het bezit zijn van een geldig rijbewijs. Artikel 21 Vervoer door reguliere taxi 1. De door het College te verstrekken vervoersvoorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming in de kosten van of een persoonsgebonden budget voor het gebruik van de reguliere taxi, zoals bedoeld in artikel 50 lid 2 onder b van de Verordening, bestaat uit: a. een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van de reguliere taxi van maximaal op jaarbasis. Dit bedrag is gebaseerd op de werkelijke kosten van een taxi per kilometer, uitgaande van maximaal 1750 kilometer per jaar; en b. een vrij besteedbaar bedrag van 330, dat bestemd is voor vervoer met de eigen auto of voor vervoer door derden. 2. De tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid onder a wordt op declaratiebasis uitbetaald aan het taxibedrijf. De declaratie vindt plaats op basis van het aantal verreden ritten door personen met beperkingen die een tegemoetkoming ontvangen voor het gebruik van de reguliere taxi. 3. Het College betaalt het vrij besteedbaar bedrag, als bedoeld in het eerste lid onder b, in twee termijnen uit aan de rechthebbende. BBeessl lluui iit tt mmaaaat ttsscchhaappppeel lli iij jjkkee oonnddeer rrsst tteeuunni iinngg ggeemmeeeennt ttee AAl llkkeemmaaddee vvaann 1133

11 Artikel 22 Vervoer door rolstoeltaxi 1. De door het College te verstrekken vervoersvoorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming in de kosten van of een persoonsgebonden budget voor het gebruik van rolstoeltaxi, zoals bedoeld in artikel 50 lid 2 onder c van de Verordening, bestaat uit: a. een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van de rolstoeltaxi van maximaal op jaarbasis. Dit bedrag is gebaseerd op de werkelijke kosten van een rolstoeltaxi per kilometer, uitgaande van maximaal 1750 kilometer per jaar; en b. een vrij besteedbaar bedrag van 330, dat bestemd is voor vervoer met de eigen (voor rolstoelgebruik aangepaste) auto of voor vervoer door derden. 2. De tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid onder a wordt op declaratiebasis uitbetaald aan het taxibedrijf. De declaratie vindt plaats op basis van het aantal verreden ritten door personen met beperkingen die een tegemoetkoming ontvangen voor het gebruik van de reguliere taxi. 3. Het College betaalt het vrij besteedbaar bedrag, als bedoeld in het eerste lid onder b, in twee termijnen uit aan de rechthebbende. Artikel 23 Scootermobiel en aangepast vervoersmiddel 1. Het College kan in aanvulling op de voorzieningen, als genoemd in artikel 49 en artikel 50 lid 2 van de Verordening een vervoersvoorziening verstrekken in de vorm van een scootermobiel of een aangepast vervoermiddel; 2. Een persoon met beperkingen kan slechts voor een scootermobiel of een aangepast vervoermiddel in aanmerking komen, indien hij over een adequate stalling beschikt. De kosten van deze stalling moeten in redelijke verhouding staan tot de huur- of aanschafkosten én van de verwachte gebruiksduur van de betreffende voorziening; 3. Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen in de vorm van een scootermobiel of een aangepast vervoermiddel wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de aanschafprijs van de goedkoopst adequate voorziening inclusief onderhoud, reparatie en verzekering, zoals die door het College aan de leverancier wordt betaald. Paragraaf 3 Bepalingen ten aanzien van de verstrekking Artikel 24 Wijzigingen in de omvang van de voorziening 1. De vergoeding in de kosten van vervoer als bedoeld in artikel 49 en artikel 50 lid 2 van de Verordening wordt gesteld op 50% van het maximumbedrag voor deze voorziening indien er tevens een ander verplaatsingsmiddel als bedoeld in artikel 50 lid 1 van de Verordening wordt of is toegekend door het College; 2. Voor zover echtgenoten beiden geen gebruik kunnen maken van het regulier openbaar vervoer en tenminste één van hen kan geen gebruik maken van de OVtaxi, wordt aan elk van hen 50% van het maximumbedrag voor het gebruik van de reguliere taxi toegekend als het vervoerspatroon samenvalt en 75% wanneer dit niet (geheel) het geval is; 3. Voor zover echter beiden geen gebruik kunnen maken van het regulier openbaar vervoer, maar wel van de OV-taxi wordt aan hen ieder toegekend: BBeessl lluui iit tt mmaaaat ttsscchhaappppeel lli iij jjkkee oonnddeer rrsst tteeuunni iinngg ggeemmeeeennt ttee AAl llkkeemmaaddee vvaann 1133

12 a. 100% van het in artikel 14 lid 1 onder a bedoelde aantal zones voor het gebruik van de OV-taxi; en b. 50% van het in artikel 14 lid 1 onder b bedoelde vrij besteedbaar bedrag. 4. Voor zover echtgenoten beiden geen gebruik kunnen maken van het regulier openbaar vervoer, maar wel van de OV-taxi, en één van hen kiest voor de vergoeding voor het gebruik van de eigen auto, wordt aan ieder van hen 50% toegekend van het maximumbedrag voor het gebruik van de eigen auto. 5. Als één van de echtgenoten geen gebruik kan maken van het regulier openbaar vervoer, dan wordt deze voor de toepassing van artikel 49 lid 1 en artikel 50 lid 2 onder a aangemerkt als alleenstaande. 6. De omvang van de financiële tegemoetkoming in de kosten van of het persoonsgebonden voor het gebruik van een voorziening als bedoeld in artikel 49 en artikel 50 lid 2 van de Verordening wordt voor personen met beperkingen tot 16 jaar gesteld op een percentage van het bedrag dat in artikel 15, 17, 18 en 19 van dit Besluit is genoemd, namelijk: a. 0% voor personen met beperkingen tot 4 jaar; b. 25% voor personen met beperkingen van 4 tot 6 jaar; c. 50% voor personen met beperkingen van 6 tot 12 jaar; d. 75% voor personen met beperkingen van 12 tot 16 jaar. BBeessl lluui iit tt mmaaaat ttsscchhaappppeel lli iij jjkkee oonnddeer rrsst tteeuunni iinngg ggeemmeeeennt ttee AAl llkkeemmaaddee vvaann 1133

13 Hoofdstuk 6 Rolstoelvoorzieningen Artikel 25 Persoonsgebonden budget Het persoonsgebonden budget voor een rolstoelvoorziening wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de huurprijs van de goedkoopst adequate voorziening inclusief instandhoudingskosten, zoals die door het College aan de leverancier wordt betaald. Artikel 26 Sportrolstoel 1. Een sportrolstoel wordt uitsluitend verstrekt als persoonsgebonden budget; 2. De hoogte van het persoonsgebonden budget voor de aanschaf en het onderhoud van een sportrolstoel bedraagt 2.350,00; 3. Een persoonsgebonden budget voor de aanschaf en het onderhoud van een sportrolstoel wordt slechts eenmaal per drie jaar verstrekt. BBeessl lluui iit tt mmaaaat ttsscchhaappppeel lli iij jjkkee oonnddeer rrsst tteeuunni iinngg ggeemmeeeennt ttee AAl llkkeemmaaddee vvaann 1133