Functiebeschrijving. Applicatiebeheerder. Graad B1-B3

Transcriptie

1 Functiebeschrijving Applicatiebeheerder Graad B1-B3 1

2 1 Applicatiebeheerder 1.1 Rol Als applicatiebeheerder ben je het aanspreekpunt voor het ontwerp, beheer en de instandhouding van de toegewezen applicaties. Binnen de werkprocessen van de steden analyseer je de nood aan applicaties met als doel de processen te optimaliseren en de effectiviteit en efficiëntie van de organisatie te verbeteren. Je zorgt voor de invoering en de aanpassingen van de applicaties en volgt het juiste gebruik ervan op. Je organiseert de acceptatietests en gebruikersopleidingen en coördineert het schrijven van de handleidingen (of schrijft zelf de nodige handleidingen). 1.2 Plaats in het organigram De systeembeheerder rapporteert aan de expertapplicatiebeheerder en de directeur. 1.3 Graad De functie situeert zich op het niveau B in de graden B1- B3/B4-B5 1.4 Evaluatoren Algemeen directeur, directeur 2

3 1.5 Resultaatsgebieden Resultaatsgebied: Optimalisatie van de werkprocessen Toegevoegde Efficiëntie verhogen waarde: Ten behoeve van: De ganse organisatie Kerntaken: Voorstellen tot verbetering formuleren en argumenteren en dit steeds in overleg met de verantwoordelijke van de gebruikers; De bestaande werkprocessen in vraag durven stellen Resultaatsgebied: Projectwerking Toegevoegde Als ondersteunende dienst aangeven waarde: wat de meerwaarde van ICT toepassingen kan zijn bij het uitvoeren van projecten. Ten behoeve van: De ganse organisatie Kerntaken: Je voert functionele analyses uit op processen; Je implementeert de applicaties bij de betrokken diensten; 3

4 Je overlegt met de verantwoordelijke van de gebruikers over planning, uitvoering en acceptatie van de nieuwe procedure. Je leidt gebruikers op en begeleidt hen tot de in gebruik name van de vernieuwde applicatie; Je fungeert als tweedelijns aanspreekpunt en helpdesk bij problemen aangaande het gebruik van de applicaties.; Je fungeert als tussenpersoon tussen de leveranciers, de eindgebruikers en systeembeheerders. Je overlegt regelmatig met alle betrokken partijen Resultaatsgebied: Kwaliteitsbewaking Toegevoegde waarde: Oplevering van kwaliteitsvolle toepassingen Ten behoeve van: De ganse organisatie 4

5 Kerntaken: Je communiceert over de dienstverlening van de afdeling, je informeert gebruikers en verantwoordelijken en stimuleert hen om de gemaakte afspraken correct uit te voeren. Je superviseert de kwaliteit van de opgeleverde functionaliteiten en rapporteert over de resultaten ervan en je moedigt de verantwoordelijken en de gebruikers zodoende een correct gebruik van de oplossingen te garanderen. Je formuleert kwaliteitsverbeteringsvoorstellen. 1.6 Competenties Netwerken Ontwikkelen en bestendigen van relaties, allianties en coalities binnen en buiten de eigen organisatie en die aanwenden om informatie, steun en medewerking te verkrijgen Interpersoonlijk gedrag 5

6 Indicatoren: Junior : Maakt actief gebruik van de bestaande contacten voor de eigen opdracht; Neemt regelmatig opnieuw contact op met anderen om zijn bestaande netwerk te onderhouden; Werkt regelmatig samen met collega s uit andere diensten voor specifieke problemen; Beschikt over enkele vaste contactpunten binnen de organisatie op wie hij regelmatig een beroep doet; Werkt actief mee aan vragen die vanuit andere afdelingen komen (deelt informatie, geeft advies ); Neemt zelf contact op om informatie, steun of samenwerking te verkrijgen; Maakt gebruik van contacten die ontstaan zijn bij beurzen, seminaries, vakverenigingen, opleidingen Analytisch denken (probleemanalyse) Een probleem duiden in zijn verbanden. Op een efficiënte wijze op zoek gaan naar aanvullende, relevante informatie. Omgaan met informatie. Indicatoren: Senior : Maakt eenvoudige analyses van complexe dossiers; Analyseert complexe dossierproblemen en herformuleert die naar hanteerbare vragen; Houdt bij zijn analyse rekening met verschillende aanknopingspunten; Is in staat inzicht te verwerven in een complexe problematiek; 6

7 Ziet trends en patronen in ogenschijnlijk nietgerelateerde feiten; Kan tegengestelde oordelen van anderen betrekken en integreren in de eigen analyse Visie en conceptueel denken De dagelijkse praktijk overstijgen en eigen ideeën uitwerken voor de toekomst, feiten bekijken van op een afstand, ze in een ruimere context en langetermijnperspectief plaatsen. Omgaan met info Indicatoren: Junior : Plaatst operationele taken en problemen in een ruimere context; Schat de ruimere consequenties van de eigen acties, voorstellen en beslissingen correct in; Kan discipline overschrijdend denken (bv. bekijkt de mogelijke impact op andere diensten, gebruikt informatie uit andere domeinen); Legt overstijgende, minder voor de hand liggende verbanden; Maakt zich los van de dagelijkse problematiek, neemt de tijd om vooruit te denken en geeft de grote lijnen aan Initiatief Komt met originele of nieuwe ideeën en oplossingen. Vindt invalshoeken die afwijken van de gevestigde denkpatronen. Probleemoplossend gedrag 7

8 Indicatoren: Medior : Kan met alternatieve ideeën en oplossingen voor de dag komen Komt met nieuwe ideeën, voorstellen en oplossingen; Stelt alternatieven voor als hij met weerstanden wordt geconfronteerd; Past bestaande concepten toe in niet voor de hand liggende situaties; Bekijkt een probleem of situatie vanuit verschillende invalshoeken en komt op basis daarvan tot nieuwe oplossingen of tot nieuwe ideeën; Brainstormt over zo veel mogelijk ideeën zonder zich onmiddellijk te laten tegenhouden door praktische belemmeringen Flexibel gedrag De eigen gedragsstijl kunnen veranderen om een gesteld doel te bereiken. In verschillende situaties of ten aanzien van verschillende personen op een efficiënte wijze zijn gedrag kunnen aanpassen Probleemoplossend gedrag Indicatoren: Junior : Past zijn aanpak of gedrag aan als de concrete situatie dat vereist Verandert zijn agenda en operationele planning afhankelijk van tijdsdruk, nieuwe prioriteiten, dringende vragen of behoeften; Verhoogt het werktempo als de omstandigheden dat vragen (bv. gewijzigde deadline, tegenslagen, plots extra taken); 8

9 Zoekt tijdig een alternatieve oplossing of aanpak als blijkt dat de gekozen aanpak niet geschikt was; Is bereid taken uit te voeren die niet tot het normale pakket behoren, als de omstandigheden dat vereisen Resultaatgerichtheid Het ondernemen van concrete en gerichte acties met het oog op het behalen of overstijgen van Doelstellingen. Probleemoplossend gedrag Indicatoren: Senior : Werkt resultaatgericht en draagt dat uit naar de eigen omgeving Formuleert uitdagende doelstellingen die een impact hebben op de werking van anderen of van de dienst; Ontwikkelt een doelgericht en concreet actieplan met doelen, mensen, middelen, timing, enzovoort; Maakt concrete afspraken met alle betrokkenen om de gestelde doelstellingen te bereiken; Communiceert op regelmatige basis over de stand van zaken aan de andere betrokkenen; Spreekt anderen aan op het bereiken van de doelstellingen als dat nodig blijkt Nauwgezetheid Taken nauwgezet en met zin voor detail volbrengen. Gepast omgaan met materialen Probleemoplossend gedrag Indicatoren: 9

10 Medior : Levert met oog voor detail correct werk af; Voert repetitieve administratieve of technische taken foutloos uit; Vult documenten en formulieren correct en zorgvuldig in; Documenteert zorgvuldig het uitgevoerde werk; Blijft aandachtig bij routineuze taken; Controleert het eigen werk; Merkt fouten en onnauwkeurigheden in de beschikbare informatie op, met het oog op het aanbrengen van correcties. 10