Basis. letter a b c hoofdletter A B C woord appel banaan citroen zin Ik eet een appel. cijfer getal

Transcriptie

1 Basis letter a b c hoofdletter A B C woord appel banaan citroen zin Ik eet een appel. cijfer getal punt. komma, uitroepteken! vraagteken?

2 Woordvolgorde Jij drinkt appelsap. Hij eet een banaan. Zij houdt van citroenen. onderwerp werkwoord rest Drink jij appelsap? Eet hij een banaan? Houdt zij van citroenen? werkwoord onderwerp rest

3 Werkwoorden ik stam - jij stam t u stam t hij stam t zij stam t wij hele werkwoord jullie hele werkwoord zij hele werkwoord

4 Werkwoorden klinker medeklinker korte klank & mkm > lange klank & mkkm > a e i o u (y) bcdfghjklmnpqrstvwxz mm bel bellen k koop kopen

5 de woorden in het meervoud namen van bergen, rivieren, fruit, groenten, planten, bomen, dieren (!), letters, cijfers, transportmiddelen, dranken, vloeistoffen namen die verwijzen naar personen substantieven die eindigen op -ing een Lidwoorden het verkleinwoorden namen van sporten, spelen, landen, talen, windrichtingen, metalen, materialen zelfstandige werkwoorden enkele dieren - varken konijn paard schaap woorden die eindigen op -isme -asme -ment -sel -te Dit kan zowel bij de- als het-woorden in enkelvoud gebruikt worden.

6 Meervoud `s -a -i -o -u -y -s -é -e -el -en -er -em -ie -en rest korte klank & mkm mm bes bessen lange klank & mkkm k banaan bananen -f v druif druiven lange klank & -s z framboos frambozen

7

8 Hebben & zijn ik jij u hij zij wij jullie zij heb hebt hebt /heeft heeft heeft hebben hebben hebben ik jij u hij zij wij jullie zij ben bent bent is is zijn zijn zijn

9 Bijvoeglijk naamwoord Voor het zelfstandig naamwoord? +e korte klank & mkm > mm dun dunne lange klank & mkkm > k groot grote -f > v lief lieve lange klank & -s > z boos boze

10 Vraagwoorden wie wat waar wanneer / hoe laat hoeveel hoe waarom persoon object plaats tijd gewicht / aantal manier reden Vraagwoord werkwoord onderwerp Jij achter het werkwoord? geen t

11 Verwijzen dichtbij o...o ver weg o...o het dit dat de (mv) deze die

12 Niet & geen geen niet Voor een zelfstandig naamwoord Voor een bijvoeglijk naamwoord + zelfstandig naamwoord Bij stofnamen Gebruiken in alle andere gevallen Na een persoonsvorm of bepaald object Voor een voorzetsel On- voor bepaalde zelfstandige en bevoeglijke naamwoorden maakt het woord ontkennend. ergens nergens / ooit nooit / iemand niemand

13 Bezit - Persoon van - voor ik mijn mij / me jij jouw / je jou / je u uw u hij zijn hem zij haar haar wij ons (het) / onze (de) ons jullie jullie jullie zij hun hen / ze

14 Verkleinwoorden -je -tje -pje -nkje -etje meestal na,l,n,w,r na e,i,y na m meestal bij ng De g wordt dan een k a,o,u (vaak 2 klinkers) soms woorden met een korte klinker krijgen vaak 2 medeklinkers.

15 veel weinig graag goed Vergelijken -er (dan) meer minder liever beter het -st het meest het minst het liefst het best woorden die eindigen op R -der mmk = m groot - groter / mkm = mm dik dikker -f = -v lief - liever / -s = -z vies - viezer

16 Woordvolgorde O W R O onderwerp O W T P W werkwoord R rest W O R? T tijd V W O R? P plaats V vraagwoord P W O R daarom, daardoor W2 VO andere werkwoorden voegwoord T W O R eerst, daarna

17 Woordvolgorde O W maar O W dus want O W en O W of O - - W O W omdat O W als hoewel toen terwijl VO O R W, W O R W2

18 Voltooide tijd (regelmatig) SoFTKeTCHuP X Zit de laatste letter erin? -t Zit de laatste letter er niet in? -d hebben/zijn ge + stam + t/d Geen ge- bij er- her- ver- ont- be- ge- Bij scheidbare werkwoorden komt ge- tussen het 1 e en 2 e deel Gebruik het hulpwerkwoord zijn bij Blijven, komen, gaan, worden, zijn, beginnen

19 Verleden tijd (regelmatig) SoFTKeTCHuP X Zit de laatste letter erin? Zit de laatste letter er niet in? Ik jij / u hij / zij wij jullie zij Ik jij / u hij / zij wij jullie zij -te -ten -de -den

20 Gebiedende wijs Gebiedende wijs waarschuwen / verbieden / verplichten / aanwijzingen Stam of gehele werkwoord zonder onderwerp Vaak een! W V (R) Pas op! Kijk uit! Stop! Ga weg! Verboden te roken. Kom hier! Loop door! Hier melden. Pak een kom. Doe er water in.