Thema Op zoek naar werk

Transcriptie

1 Thema Op zoek naar werk Lesbrief 11. Herhaling thema. Wat leert u in deze les? De woorden uit les 7, 8, 9 en 10. Veel succes! Deze les is ontwikkeld in opdracht van: Gemeente Den Haag en DWI Amsterdam

2 DE WOORDEN Opdracht 1. De woorden van les 7. Hieronder staat een verhaal. Welke woorden komen voor in het verhaal? Zet daar een rondje omheen. Welk woord blijft over? Ik was op zoek naar werk en ik ging naar het uitzendbureau. Eerst moest ik mij daar inschrijven. Ik moest een legitimatiebewijs laten zien zodat zij mijn sofinummer op konden schrijven. Ik keek bij de vacatures bij mij in de buurt. Daar zag ik een vacature voor kok. Ik dacht dat ik geschikt zou zijn omdat ik veel werkervaring heb als kok. Ik ging naar het bedrijf en vertelde dat ik graag bij ze zou komen werken. Na twee gesprekken ben ik aangenomen. Ook al heb ik geen opleiding gedaan. Zij namen mij aan omdat ik veel werkervaring had, dat gebeurt regelmatig. Inschrijven In de buurt Bedrijf Dat maakt niet uit Uitzendbureau Regelmatig Vacature Geschikt Opleiding Burgerservicenummer Werkervaring Legitimatiebewijs Welk woord / welke zin blijft over? Bekijk de antwoorden op p

3 DE WOORDEN Opdracht 2. De woorden van les 8. Geheimschrift. Welke woorden moeten er staan? Kijk naar het voorbeeld. A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z B E L A N G S T E L L I N G

4 5. 6. Schrijf de woorden nog een keer op: Bekijk de antwoorden op p

5 DE WOORDEN Opdracht 3. De woorden van les 9. Welke woorden vind je in het doolhof? Bekijk de antwoorden op p

6 DE WOORDEN Opdracht 4. De woorden van les 10. Welke woorden staan er? Zet de letters in de goede volgorde. 1. N N E W N E 2. S T O R O E R 3. J I T P O E F R D 4. N E S P K E R B E Vul de ontbrekende letters in! 5. S.. E... R K E... N E E V.. A... O O... L N B.... L.. T... Schrijf de woorden op: Bekijk de antwoorden op p

7 Opdracht 5. De woorden van les 7, 8, 9 en 10. Wat hoort er niet bij. Streep het antwoord dat er niet bij hoort door. 1. Werk zoeken Vacature CV Maaltijd Advertentie 2. Werk hebben Bedrijf Salaris Arbeidsovereenkomst Solliciteren 3. Werk hebben Stage lopen - De proeftijd Verdienen Samenwerken 4. Het sollicitatiegesprek Ik ben aangenomen Ik neem contact met je op Dat maakt niet uit 5. Het eindgesprek Verdienen Ik zie het wel zitten De werkervaring - Wennen Bekijk de antwoorden op p

8 WIE ZEGT DIT? Opdracht 6. Wie zegt het? Zet een streep onder het goede antwoord. 1. Ik zie het wel zitten met je. Wie kan dit zeggen? - de manager - de sollicitant 2. Ik ben aangenomen. Wie kan dit zeggen? - de manager - de sollicitant 3. Kun je met mensen omgaan? Wie kan dit vragen? - de manager - de sollicitant 4. Hoeveel salaris krijg ik? Wie kan dit vragen? - de manager - de sollicitant 5. Op welke dagen moet ik werken? Wie kan dit vragen? - de manager - de sollicitant 6. U kunt de volgende maand beginnen. Wie kan dit zeggen? - de manager - de sollicitant Bekijk de antwoorden op p

9 GOED OF FOUT? Opdracht 7. Schrijf op goed of fout! 1. Ama belt naar een bedrijf. Iemand vraagt: Wie wilt u spreken? Ze zegt: Dat maakt mij niet uit. 2. Ama praat met de manager. De manager vraagt: Waarom wilt u deze baan hebben? Ama zegt: Dat weet ik niet. 3. Ama praat met de manager. De manager vraagt: Hoeveel dagen wilt u werken? Ama zegt: ik wil 5 dagen per week werken. 4. Ama praat met de manager. Ze wil weten hoeveel vakantiedagen ze heeft. Ze vraagt: Wanneer kan ik op vakantie? 5. Ama praat met de manager. De manager zegt: U bent aangenomen! Ama zegt: Dat is fijn. Wanneer kan ik beginnen? Bekijk de antwoorden op p

10 GOED OF FOUT Opdracht 8. Schrijf op: Dat is goed of Dat is fout! 1. Ama belt naar de crèche. Iemand vraagt: Wie wilt u spreken? Ze zegt: Dat maakt mij niet uit. 2. Ama praat met de manager. De manager vraagt: Hoe oud is uw kindje? Ama zegt: Dat weet ik niet. 3. Ama praat met de manager. De manager vraagt: Hoeveel dagen wilt u uw kindje brengen? Ama zegt: 2 dagen per week. 4. Ama praat met de manager. Ze wil weten hoe duur de crèche is. Ze vraagt: Wat kost de crèche? 5. Ama praat met de manager. De manager zegt: Ik heb nog een plaats voor 2 dagen per week! Ama zegt: Dat is fijn. Op welke dagen? Bekijk de antwoorden op p

11 PRAKTIJK Opdracht 9. Kijk in de praktijk. PRAKTIJKOPDRACHT 1. Zoekt u werk, doe dan opdracht 1. - Wat gaat u doen om een baan te vinden? - Schrijf het op of onthoud het. 2. Zoekt u geen werk, doe dan opdracht 2. - Wat gaat u doen om vrijwilligerswerk te vinden? - Schrijf het op of onthoud het. Opdracht 10. Kunt u het? Een sollicitatiegesprek voorbereiden. Goed Gaat wel Niet zo goed... Een sollicitatiegesprek voeren. Een eindgesprek voorbereiden. Een eindgesprek voeren. Je inschrijven bij het uitzendbureau. Een gesprek voeren bij het uitzendbureau. Vragen stellen / om informatie vragen. Vragen beantwoorden / informatie geven. Een CV maken. Een advertentie lezen. Opbellen naar een bedrijf. 11

12 MEER WOORDEN LEREN Lees de onderstaande woorden. Zoek de woorden op in het woordenboek. U kunt bijvoorbeeld het Basiswoordenboek Nederlands of het Nederlands als tweede taal - woordenboek gebruiken. Schrijf de betekenis van de woorden op de stippellijn. Les 7 De werkgever... Ongeschikt... Les 8 De interesse... Naar aanleiding van... Les 9 De eisen... Het personeel... Les 10 Het contract... Ik ben afgewezen... Bekijk de antwoorden op p

13 ANTWOORDBLAD Opdracht 1. Ik was op zoek naar werk en ik ging naar het uitzendbureau. Eerst moest ik mij daar inschrijven. Ik moest een legitimatiebewijs laten zien zodat zij mijn sofinummer op konden schrijven. Ik keek bij de vacatures bij mij in de buurt. Daar zag ik een vacature voor kok. Ik dacht dat ik geschikt zou zijn omdat ik veel werkervaring heb als kok. Ik ging naar het bedrijf en vertelde dat ik graag bij ze zou komen werken. Na twee gesprekken ben ik aangenomen. Ook al heb ik geen opleiding gedaan. Zij namen mij aan omdat ik veel werkervaring had, dat gebeurt regelmatig. De zin die overblijft is: Dat maakt mij niet uit. Opdracht CV 2. Maximaal 3. Diploma 4. Minimaal 5. Advertentie 6. Enthousiast Opdracht Maaltijd 2. Filiaal 3. Salaris 4. Verdienen Opdracht Wennen 2. Rooster 3. Proeftijd 4. Bespreken 5. Samenwerken 6. Personeelszaken 7. Verantwoordelijk 8. Onbepaalde tijd Opdracht Maaltijd 2. Solliciteren, dat doe je als je werk zoekt, niet als je werk hebt. 3. Stage lopen, dat doe je niet als je werk hebt maar daarvoor meestal. 4. Dat maakt niet uit. 5. Wennen, wennen doe je tijdens het werk en niet tijdens het eindgesprek. 13

14 Opdracht De manager. Hij zegt dit als hij vindt dat u geschikt bent voor de baan. 2. De sollicitant. Hij zegt tegen iemand om te vertellen dat hij een baan heeft gekregen. 3. De manager. Hij kan deze vraag aan u stellen in een sollicitatiegesprek. 4. De sollicitant. Hij vraagt dit als hij wil weten hoeveel hij gaat verdienen. 5. De sollicitant. Hij vraagt dit als hij wil weten wanneer hij moet werken. 6. De manager. Hij zegt dit als u bent aangenomen. Opdracht Dat is fout. Ama moet zeggen wie ze wil spreken. 2. Dat is fout. Ama moet uitleggen waarom ze de baan wil hebben. Ze kan bijvoorbeeld zeggen: Ik kan dit werk heel goed. 3. Dat is goed. Ze geeft antwoord op de vraag. Ze kan ook zeggen: 2 dagen of 3 dagen. Dat ligt eraan hoeveel dagen ze kan werken. 4. Dat is fout. Ze kan bijvoorbeeld vragen: Hoeveel vakantiedagen krijg ik? Of: Hoeveel vakantiedagen heb ik? 5. Dat is goed! Ama is blij dat ze een baan heeft. En ze vraagt wanneer ze moet beginnen. Opdracht Dat is fout. Ama moet zeggen wie ze wil spreken. 2. Dat is fout. Ama moet vertellen hoe oud haar kindje is. Ze kan bijvoorbeeld zeggen: Hij is 9 maanden. 3. Dat is goed. Ze geeft antwoord op de vraag. Ze kan ook zeggen: 1 dagen of 3 dagen. Dat ligt eraan hoeveel dagen ze gaat werken. 4. Dat is goed. Ze kan ook vragen: Hoe duur is de crèche? Of: Hoeveel moet ik betalen? 5. Dat is goed! Ama is blij dat er plaats is. Ze vraagt wanneer er plaats in de crèche is. 14

15 MEER WOORDEN LEREN Lees de onderstaande woorden. Zoek de woorden op in het woordenboek. U kunt bijvoorbeeld het Basiswoordenboek Nederlands of het Nederlands als tweede taal - woordenboek gebruiken. Schrijf de betekenis van de woorden op de stippellijn. Les 7 De werkgever Iemand voor wie je werkt. Ongeschikt Niet goed, niet geschikt. Les 8 De interesse Je vindt iets leuk en wilt er meer over weten, dan heb je interesse. Belangstelling. Aanleg Iets dat je goed kunt, talent. Les 9 De eisen Iets dat eerst moet gebeuren of er eerst moet zijn voordat je verder kan. De voorwaarden. Het personeel De werknemers van een bedrijf. Les 10 Het contract Een overeenkomst op papier. Ik ben afgewezen Ik ben niet aangenomen. Je mag iets niet. 15

16 EXTRA OEFENEN VOOR HET INBURGERINGSEXAMEN Dit thema over werk zoeken past in thema 1 Werk en Inkomen van KNS van het Inburgeringsexamen. OEFENEN VOOR HET EXAMEN LUISTEREN Luister naar de gesprekken van de lessen. Luister via Maak daarbij de vragen van opdrachten 3 en 6. OEFENEN VOOR HET EXAMEN SPREKEN Zoek een taalvriend, iemand die goed Nederlands spreekt. Doe de extra opdracht 1, 2 en 3 met uw taalvriend. OEFENEN VOOR HET EXAMEN LEZEN Voor het examen Lezen kunt u oefenen met de opdrachten 3 en 6 bij de tekst van de gesprekken uit de lessen. OEFENEN VOOR HET EXAMEN SCHRIJVEN Zoek een taalvriend, iemand die goed Nederlands spreekt. Doe de schrijfopdrachten uit de lessen met uw taalvriend. Kijk voor meer informatie over het inburgeringexamen op: Maak de voorbeeldexamens. Beginnersles 42 van Station Nederlands gaat ook over het examen. Meer oefenen? Kijk naar films over gezondheid op ETV en de website ETV.nl en Oefenen.nl. Doe extra opdracht 1 en 2 met uw taalvriend. 16

17 Hoe leer je Nederlands? Door veel te oefenen in de praktijk. Door de lessen van Edusom te volgen op radio, tv en internet. Door met deze lesbrieven te werken. En met Station Nederlands. Kijk ook eens op Oefenen.nl. Daar vindt u programma s over taal, maar ook over rekenen, gezondheid en nog veel meer. Kijk naar AT5 en Leef & Leer. Zoek een taalvriend om spreken en schrijven te oefenen. En zoek een taalcursus om nog meer te leren. U kunt ook naar het Taalspreekuur van de OBA gaan. Veel leerplezier! 17

18 Extra opdracht 1. Lees de zinnen en probeer ze te gebruiken. WAT KUNT U ZEGGEN? Als u informatie wilt vragen, zeg dan: - Mag ik iets vragen? - Ik heb een vraag. - Ik wil u iets vragen. Als u wilt zeggen dat u iets leuk vindt, zeg dan: - Ik vind het leuk. - Ik vind het interessant. - Ik vind het geweldig. Als u wilt zeggen dat iets geen probleem is, zeg dan: - Dat vind ik geen probleem. - Dat is niet erg. - Dat lukt wel. Als u een afspraak met iemand wilt maken, zeg dan: - Ik wil graag een afspraak maken. - Hoe laat spreken we af? - Kunnen we een afspraak maken? Extra opdracht 2. HOE GAAT HET MET UW NEDERLANDS? Lees de zinnen. Kunt u dat in het Nederlands zeggen? 1. U leest een advertentie in de krant voor een baan. U belt op naar het bedrijf. U wilt informatie vragen over de baan. Wat zegt u? 2. U hebt een sollicitatiegesprek met de chef van een bedrijf. De chef vraagt waarom u deze baan wilt hebben. Wat zegt u? 3. U hebt een gesprek met de afdelingsmanager. U wilt weten of u bent aangenomen. Wat vraagt u? 4. U heeft een gesprek bij Personeelszaken. U wilt weten hoeveel u gaat verdienen. Wat vraagt u? 18