3 Katern Actieven en inactieven

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "3 Katern Actieven en inactieven"

Transcriptie

1 Vwo-katern 3 Actieven en inactieven hoofdstuk 1 De betaalbaarheid van de vergrijzing 3 Katern Actieven en inactieven hoofdstuk 1 De betaalbaarheid van de vergrijzing Opdracht 1 a ( ) : % = 12,3%. b Het aantal actieven is in deze periode gestegen; het aantal werklozen is gedaald. c 1996: 55,2% 1997: 53,9% 1998: 50,6% 1999: 50,8% 2000: 50,3% 2001: 49,7% d 1996: 21,3% 1997: 20,6% 1998: 18,1% 1999: 16,9% 2000: 16,6% 2001: 16,2% e De bevolking groeit met 12,5% dus neemt ook het aantal actieven toe met 12,5%. In 2040 zijn er dan actieven. Het aantal 65-plussers bedraagt in miljoen personen terwijl het aantal werklozen en arbeidsongeschikten ten opzichte van 2001 gelijk blijft. Dat brengt het totaal aantal inactieven op personen. De i/a-ratio is dan: : % = 64,8%. f ( ) : % = 14,4%. Opdracht 2 a De benodigde premieopbrengst is: 1.000, miljoen = 24 miljard. Het verdiende inkomen is: 5 miljoen ,- = 180 miljard. De premiedruk is: 24 miljard : 180 miljard 100% = 13,3%. b Partij A Het gemiddelde loon bedraagt ,- 1,04 10 = ,80. Er zijn 5 miljoen werkenden. Het totaal verdiende inkomen bedraagt: 5 miljoen ,80,- = 266,44 miljard. De benodigde premieopbrengst is: 4 miljoen 1.000,- 12 = 48 miljard. De premiedruk is dan: 48 miljard : 266,44 miljard 100% = 18%. Partij B De benodigde premieopbrengst is: 4 miljoen 1.000,- 12 1,03 10 = 64,5 miljard. De premiedruk is dan: 64,5 miljard : 266,44 miljard 100% = 24,2%. Partij C De benodigde premieopbrengst is: 4 miljoen 1.000,- 12 1,04 10 = 71,05 miljard. De premiedruk is dan: 71,05 miljard : 266,44 miljard 100% = 26,7%. c De relatief lagere premiedruk zal er toe leiden dat de stijging van de loonkosten beperkt blijft. Hierdoor hoeven de verkoopprijzen niet veel toe te nemen. Ten opzichte van de voorstellen van partij B en C zal de internationale concurrentiepositie verbeteren. Dit is gunstig voor de Nederlandse export en de productie in ons land. De groei van het BBP is zodoende hoger (of minder laag) dan bij de voorstellen van de twee andere partijen. d De ouderen zullen zeker niet op partij A stemmen. Zij vormen qua stemmenaantal een belangrijke machtsfactor. Daartegenover staat dat de actieven voor een moeilijke keuze staan: stemmen op partij A betekent dat de nettolonen het minste achteruitgaan, maar dat later bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd de AOW-uitkering erg laag is. Stemmen op partij C leidt tot het omgekeerde resultaat. Index, economie voor de tweede fase ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen

2 Vwo-katern 3 Actieven en inactieven hoofdstuk 1 De betaalbaarheid van de vergrijzing Opdracht 3 a De reële waarde van een uitkering is de koopkracht van die uitkering. b De reële waarde van de gemiddelde uitkering daalde van 18 dollar naar 1,5 dollar per maand. Dat is een daling van 91,67%. Als de reële waarde van de uitkering op 1 oktober op 100 wordt gesteld, dan is de reële waarde op 1 februari gedaald tot 8,33. De nominale waarde van de uitkering verandert niet. Het indexcijfer van de nominale waarde op 1 februari is dus gelijk aan 100. Toepassing van RIC = NIC : PIC 100 geeft vervolgens het prijsindexcijfer: 8,33 = 100 : PIC 100 PIC = De prijzen zijn dus gestegen met 1100%. c leva = $ leva staat dan gelijk aan $ 3,33 extra. Als de uitkering eerst $ 18 was en per 1 februari werd verhoogd met $ 2, dan is de uitkering $ 20. Nu komt daar bovenop $ 3,33. Dat is een toename van 16,67%. De prijzen van elektriciteit en brood gaan met 300% omhoog. De wegingsfactor hiervan is 40%. Hierdoor zullen de kosten van het levensonderhoud stijgen met 40% 300% = 120%. De kosten van het levensonderhoud stijgen dus veel meer dan de hoogte van de uitkering, dus is de koopkracht verder gedaald. Opdracht 4 a Sociale premies worden slechts aangewend voor één doel, namelijk het verstrekken van sociale uitkeringen. Belastingen komen terecht in de algemene middelen van de overheid. b Omslagstelsel: Dan hoeven in de toekomst de AOW-uitkeringen in een jaar niet meer volledig betaald te worden uit de premieontvangsten in dat jaar. Kapitaaldekkingsstelsel: Daarnaast heeft de regering besloten om een AOW-spaarfonds op te richten waarin jaarlijks bedragen uit de belastinginkomsten zullen worden gestort. c Waardevast. De AOW-uitkering van een gehuwd paar bedroeg in ,24. In 2025 is deze gestegen tot ,-. Dit is een stijging van 40%. De lonen stegen echter met 50%. De AOW-uitkering is dus niet welvaartsvast. d Dat hangt af van de omvang van de groep 65-plussers ten opzichte van het werkzame deel van de beroepsbevolking. Bij ongewijzigde verhoudingen wordt het ondernemersklimaat beter. De premiedruk kan immers omlaag, waardoor de loonkosten dalen. Hierdoor verbetert de winstpositie van ondernemers. Groeit echter de groep 65-plussers harder dan de werkende beroepsbevolking dan zou het ondernemersklimaat kunnen verslechteren. De premiedruk neemt dan toe. Opdracht 5 a (3) b Het aantal actieven bedraagt: 300 miljard : ,- = 5 miljoen. De werkloosheid is dus 0,6 miljoen mensen groot. Het totaal aantal inactieven is dan: 0,6 miljoen + 4,2 miljoen = 4,8 miljoen. c ,- 4,8 miljoen = 72 miljard. 72 miljard : 300 miljard 100% = 24%. d Het BBP stijgt even hard als de arbeidsproductiviteit. Het aantal actieven blijft zodoende gelijk. Omdat de beroepsbevolking 2% afneemt, zal de werkloosheid dalen. e De bevolking groeit met 4% terwijl het aantal actieven gelijk blijft. De groep overige inactieven zal dus groter worden. f De loonstijging die maximaal mogelijk is zonder dat de loonkosten per product stijgen is gelijk aan de stijging van de arbeidsproductiviteit. Als de lonen 30% stijgen, zullen ook de welvaartsvaste uitkeringen 30% stijgen. g Er zijn meer inactieven. De uitkering per inactieve stijgt even hard als het BBP. Het bedrag dat aan sociale uitkeringen uitgekeerd moet worden stijgt dus harder dan het BBP. De sociale premiedruk moet dus stijgen. Index, economie voor de tweede fase ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen

3 Vwo-katern 3 Actieven en inactieven hoofdstuk 1 De betaalbaarheid van de vergrijzing h Dat de werkgelegenheid stijgt. De mensen van 65 jaar die niet langer in aanmerking komen voor AOW moeten wel kunnen werken. Als de werkgelegenheid niet stijgt, zullen ze werkloos zijn. i Er moet niet alleen premie betaald worden voor de huidige generatie 65-plussers, maar ook voor toekomstige 65-plussers. Dit brengt een aanzienlijke premieverhoging met zich mee. Opdracht 6 a De uitgaven aan sociale zekerheid in 1996 zijn 32,5% van het BBP ofwel een bedrag van miljoen euro. Het BBP is dan: miljoen : 32,5 100 = 264,62 miljard euro. b De laatste jaren is de groei van het BBP groter dan de groei van de uitgaven aan sociale zekerheid. Opdracht 7 a , ,- = b ,- : ,- 100% = 51,5%. c Groter zijn. Dit wordt veroorzaakt door het progressieve belastingstelsel. Bij een stijgend inkomen neemt de belastingdruk toe. d Bij een voorspoedige economische ontwikkeling neemt de werkgelegenheid toe. Er zijn meer actieven die premies afdragen aan de sociale fondsen. e Premieverlaging werknemers. Hierdoor zal het nettoloon stijgen en kan er meer besteed worden. Dat is weer gunstig voor de afzet van bedrijven die zich vooral op de binnenlandse markt richten. Opdracht 8 a 80,- = 40%. De extra loonkosten zijn dan 200,-. b Als meer productie plaatsvindt in het officiële circuit nemen de afdrachten aan belastingen en sociale premies toe. Dankzij deze extra afdrachten zouden de belastingtarieven en/of de premies verlaagd kunnen worden, waardoor de wig daalt. Opdracht 9 a Oplopende werkloosheid is een verschijnsel wat hoort bij een recessie. Inflatie echter niet. Inflatie verwacht je eerder in een periode van hoogconjunctuur als bedrijven niet kunnen voldoen aan de hoge vraag. b Door de oplopende werkloosheid neemt het aantal inactieven toe, terwijl het aantal actieven daalt. De i/a-ratio zal dus stijgen. c Bij gelijkblijvende lonen en lagere prijzen, neemt de koopkracht toe. De afzet van bedrijven zou dus kunnen stijgen. d Bij gelijkblijvende lonen en lagere prijzen daalt de winst per product. e In een hoogconjunctuur stijgt het BBP. Hierdoor nemen de belastingopbrengsten van de overheid toe en dalen de uitgaven aan bijvoorbeeld huursubsidies en bijstandsuitkeringen. f De financiering van de AOW in de toekomst is gebaat bij extra stortingen in een AOW-fonds. Juist nu de belastingopbrengsten stijgen, is dit het moment om over te gaan tot die extra stortingen. Extra investeringen in zorg en onderwijs zullen leiden tot een extra toename van de bestedingen. Hierdoor wordt de hoogconjunctuur nog verder gestimuleerd. g Omdat de belastingopbrengsten stijgen, beschikt de overheid over de middelen die nodig zijn voor de extra investeringen in zorg en onderwijs. Slaat de conjuncturele ontwikkeling om, dan zijn die middelen er niet om zorg en onderwijs te verbeteren. h De groei van het BBP wordt niet veroorzaakt door een toename van de productie, maar door een toename van het gemiddelde prijspeil. i De werkloosheid zit op zijn natuurlijk minimum. Bij een conjunctuuromslag zal de werkloosheid dus weer toenemen. Index, economie voor de tweede fase ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen

4 Vwo-katern 3 Actieven en inactieven hoofdstuk 1 De betaalbaarheid van de vergrijzing Opdracht 10 a Er is onderbesteding: de bezettingsgraad is maar 70%. b De omvang van de groep actieven is: 350 miljard : ,- = 7 miljoen personen. De bevolking bestaat uit 16 miljoen personen. De totale groep inactieven bestaat dus uit 9 miljoen personen. c Het gemiddelde loon bedraagt: 3/ = ,-. De totale loonsom is 7 miljoen ,- = 210 miljard. Het aantal werklozen is: 10 miljoen 7 miljoen = 3 miljoen personen. Van de 6 miljoen inactieven is de helft volwassen. Samen levert dat 6 miljoen personen op die leven van een uitkering. De gemiddelde uitkering is 1/ ,- = ,-. Het totale uitkeringsbedrag is: ,- 6 miljoen = 60 miljard. De premiedruk bedraagt: 60 miljard : 210 miljard 100% = 28,6%. d Nu wordt slechts 70% van de beschikbare productiecapaciteit gebruikt. Ondernemers hebben dus overcapaciteit. Extra investeringen in gebouwen en machines leiden tot extra overcapaciteit. e Bij een BBP van 350 miljard euro wordt 70% van de productiecapaciteit benut. De productiecapaciteit heeft dus een omvang van: 350 miljard : = 500 miljard. De feitelijke productie is nu 505 miljard. Er is dus sprake van overbesteding. f Omdat het productievolume slechts een feitelijke productie van 500 miljard euro toestaat, is de stijging van 500 miljard euro naar 505 miljard euro veroorzaakt door hogere prijzen. De prijsinflatie is dan: 5 miljard : 500 miljard 100% = 1%. g De gehele beroepsbevolking is nu ingeschakeld. Er zijn dus 10 miljoen werkenden. Het gemiddelde loon is ,- 1,05 = ,-. De totale loonsom is dus miljoen = 315 miljard. Het aantal inactieven is nu 3 miljoen personen. De uitkering bedraagt ,- 1,04 = ,-. Het totale bedrag dat aan uitkeringen wordt verstrekt bedraagt: 3 miljoen ,- = 31,2 miljard. De premiedruk is 31,2 miljard : 315 miljard 100% = 9,9%. h Dankzij de stijging van de productie daalt het aantal inactieven en stijgt het aantal actieven. Voor de sociale zekerheid zijn dit twee vliegen in een klap: minder uitgaven aan uitkeringen en meer inkomsten aan premie. i Het is een korte termijnverhaal: de arbeidsproductiviteit en de productiecapaciteit blijven constant. Dat is in werkelijkheid niet te verwachten. Ook de loonkosten per product worden hierdoor beïnvloed. Verder is de klacht van de ondernemers nergens op gebaseerd. Hun winstpositie verslechtert niet. De productie stijgt, machines worden efficiënter benut, premies zakken en de consumenten gaan vast en zeker meer kopen. Opdracht 11 a Een toename van de voorraden eindproduct. Bedrijven blijven als gevolg van de afgenomen bestedingen zitten met onverkochte voorraden eindproduct. b Oorzaak: door een gestegen consumentenvertrouwen zullen de bestedingen van gezinnen toenemen. Hierdoor neemt de productie toe. Gevolg: door de opgaande conjunctuur stijgen productie en inkomen. Dit extra inkomen leidt tot een toename van het consumentenvertrouwen en dus tot een stijging van de consumptieve bestedingen. c Gestimuleerd. Consumenten zullen de verwachte prijsinflatie voor willen zijn. Index, economie voor de tweede fase ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen

5 Vwo-katern 3 Actieven en inactieven hoofdstuk 1 De betaalbaarheid van de vergrijzing Opdracht 12 a b De algemene gedaante van de consumptiefunctie is: C = cy + C o. Invullen van de gegeven getallen geeft: 360 = 400c + C o 200 = 200c + C o 160 = 200c c is dan gelijk aan 160 : 200 = 0,8. C o is gelijk aan 40 Dus: C = 0,8Y + 40 c Y = C + I Y = 0,8Y ,2Y = 70 Y = 350 (miljard) Bij dit evenwichtsinkomen wordt slechts 70% van de productiecapaciteit benut. De productiecapaciteit heeft dus een omvang van 350 miljard : = 500 miljard. Omdat de productiecapaciteit niet volledig benut wordt heerst er onderbesteding. d Gedragsvergelijkingen: C = 0,8Y + 40 en I = 30. Definitievergelijking: EV = C + I Evenwichtsvergelijking: Y = EV e Het evenwichtsinkomen moet 500 miljard worden. 500 = 0, I I = 60 De investeringen moeten dus met 30 miljard toenemen. f Door de toename van de feitelijke productie zal de werkgelegenheid toenemen. Het aantal inactieven daalt terwijl het aantal actieven stijgt. De i/a-ratio daalt dus. Opdracht 13 a In vergelijking (1) wordt de AOW volledig gebruikt voor consumptie; in vergelijking (2) wordt 75% van de AOW-uitkering voor consumptie gebruikt. De rest (25%) wordt gespaard. b Y = C + I Y = 0,75(Y (0,4Y + 40) + 54) ,5 Y = 0,45Y + 10, ,5 0,55Y = 110 Y = 110 : 0,55 = 200 De maximaal mogelijke productie is: 5,2 miljoen ,- = 260 miljard. Er is dus onderbesteding. c Bij het evenwichtsinkomen is de werkgelegenheid 200 miljard : = 4 miljoen personen. De werkloosheid is dus groot: 5,2 miljoen 4 miljoen = 1,2 miljoen. Index, economie voor de tweede fase ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen

6 Vwo-katern 3 Actieven en inactieven hoofdstuk 1 De betaalbaarheid van de vergrijzing De uitgaven aan sociale zekerheid zijn dan: 1,2 miljoen = 18 miljard. Daarnaast ontvangen de bejaarden 54 miljard. Totaal: 72 miljard. De premieontvangsten bedragen: Sp = 0, = 120 miljard. De sociale fondsen houden dus 48 miljard over. d De overheid kan de premies verlagen en/of de AOW-uitkering verhogen. e Er is geen werkloosheid bij een evenwichtsinkomen van 260 miljard. Y = 0,75(Y (0,4Y + 40) + AOW) ,5 260 = 0,75(260 (0, ) + AOW) ,5 160,5 = 0,75(116 + AOW) 160,5 = ,75AOW 73,5 = 0,75AOW AOW = 73,5 : 0,75 = 98 Om het nationaal product met 60 miljard te laten stijgen moet de AOW toenemen met 44 miljard. De premieontvangsten zijn nu: Sp = 0, = 144 miljard. De uitgaven aan sociale zekerheid zijn: 98 miljard. De sociale fondsen hebben dus een overschot van 46 miljard euro. Opdracht 14 a Door de uitvoering van grote infrastructurele werken neemt de productie én de productiecapaciteit toe. Hierdoor kan de werkgelegenheid toenemen. Door de toename van het aantal actieven worden de premieopbrengsten hoger. Zonder de uitkeringshoogte aan te tasten blijft zodoende de sociale zekerheid betaalbaar. b Door dit soort investeringsprojecten neemt de productie toe. Hierdoor stijgt het nationaal inkomen (bestedingseffect). Deze projecten leiden bovendien tot een toename van de kapitaalgoederenvoorraad waardoor de productiecapaciteit stijgt (capaciteitseffect). Opdracht 15 a Als de arbeidsproductiviteit (door automatisering) relatief meer stijgt dan de toename van de industriële productie, neemt de werkgelegenheid in de industrie af. b Primaire sector. Vanaf 1990 tevens de quartaire sector. c Als producten in het buitenland goedkoper gemaakt worden dan hier, dan neemt de import toe terwijl de afzet van binnenlandse bedrijven daalt. d Eén van de kenmerken van hoogconjunctuur is een krappe arbeidsmarkt. Een krappe arbeidsmarkt gaat gepaard met stijgende lonen. Als de loonstijging groter is dan de toename van de arbeidsproductiviteit, nemen de loonkosten per product toe. Hierdoor verslechtert de internationale concurrentiepositie. e De loonkosten per product zijn als volgt te berekenen: loon : arbeidsproductiviteit. Bij gebrek aan absolute getallen moeten hier indexcijfers gebruikt worden. Het indexcijfer van de loonkosten per product = indexcijfer loon : indexcijfer arbeidsproductiviteit. Dus: 103 : 101,5 100 = 101,47. Dat betekent een stijging van 1,47%. Opdracht 16 a Bij het omslagstelsel betalen de werkenden de uitkeringen van de huidige 65-plussers door de afdracht van premies. Bij het kapitaaldekkingsstelsel sparen de werkenden via de afdracht van premies voor de uitkeringen van toekomstige 65-plussers. b Door de afdracht van premies wordt een deel van het inkomen van de werkenden afgestaan. Door dit in het buitenland te beleggen, verdwijnt er dus inkomen uit Nederland. Als dit in Nederland was besteed, was de werkgelegenheid in Nederland hoger dan nu. Index, economie voor de tweede fase ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen

7 Vwo-katern 3 Actieven en inactieven hoofdstuk 1 De betaalbaarheid van de vergrijzing c Toen Jansen nog werkte: Brutoloon aftrekpost Belastbaar loon % = % = heffingskorting Te betalen Nettoloon: Nu Jansen gepensioneerd is: Belastbaar inkomen % = % = heffingskorting Te betalen Netto-inkomen: Inkomensachteruitgang: ( ) : % = 10,31%. Samenvattingsopdracht 17 a b Opdracht 18 a De AOW-uitkeringen dienen te worden omgeslagen over 0, = personen. De premie per premieplichtige bedraagt , : = 2.918,59. b Een AOW-uitkering is in de periode gestegen met: ( ,36) : 8.636,36 100% = 201,1%. c De AOW-uitkeringen in 2040 bedragen , = ,-. Het aantal premieplichtigen in 2040 bedraagt 0, = De AOW-premie per premieplichtige in 2040 bedraagt: ,- : = ,13. De AOW-premie is in de periode gestegen met (12.756, ,59) : 2.918,59 100% = 337,1% d Hoger. Gezien de stijging van de koopkracht van het gemiddelde inkomen is er extra AOW-premie nodig doordat de AOW-uitkeringen meer stijgen dan het prijspeil. Index, economie voor de tweede fase ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen

8 Vwo-katern 3 Actieven en inactieven hoofdstuk 1 De betaalbaarheid van de vergrijzing Opdracht 19 a Met 1,3%. b Als er meer 65-plussers bijkomen, wordt het beroep op de AOW groter. Volgens het omslagstelsel worden deze uitkeringen gefinancierd met premies die door actieven worden afgedragen. De premieontvangsten kunnen niet toereikend zijn om het grote beroep op de AOW te betalen. c 18% 127 miljard euro = 22,86 miljard euro. d Met reservefonds is het premiepercentage 18%; zonder reservefonds is het 22%. (22 18) : % = 22,2%. Opdracht 20 a Aan premies betaalt Bloemsma 16,5% ,- = 3.300,-. Het nettoloon van Bloemsma is dan: , , ,- = ,-. b De werkgeversbijdrage in de sociale premies is 19,6% ,- = 2.390,-. De loonkosten bedragen , ,- = ,-. De wig als het verschil tussen loonkosten en nettoloon is dan: , ,- = 9.220,-. c Een bedrijf: lagere loonkosten, lagere productiekosten, dus een hogere winstmarge. De afnemers: lagere prijzen. De werknemers: hogere beloning. d Als het zwarte circuit wordt teruggedrongen wordt er minder verdiend en dus ook minder besteed waardoor er minder geproduceerd zal worden. Of: het terugdringen van het zwarte circuit zal leiden tot hogere bedrijfskosten. Als bedrijven daardoor in moeilijkheden komen, kan dat ten koste gaan van de werkgelegenheid. Opdracht 21 [examen vwo 1997-II] a In de jaren 1992 en In die jaren was de groei van het BBP positief, maar kleiner dan de trendmatige groei en er was sprake van een neergaande fase van de conjunctuur. b Nederland is zo sterk afhankelijk van de export dat de binnenlandse economische ontwikkeling zeer gevoelig is voor veranderingen op de wereldmarkt. c De omslag in de uitvoer vond plaats in 1994 gevolgd door een omslag in de investeringen in Gezien de (toenemende) groei van het BBP in 1995 mag in 1995/1996 een groei van de consumptieve bestedingen worden verwacht (die tot een verdere groei van het BBP kan leiden). Opdracht 22 a 210 miljard 1,02 4 = 227,31 miljard. b Het nationaal inkomen groeit niet als de groei 0% bedraagt. Dit is het geval in 1986, 1988 en c Als er sprake is van hoogconjunctuur, dan is: de bezettingsgraad hoog, neemt de inflatie toe, stijgt de werkgelegenheid, neemt de werkloosheid af. Opdracht 23 a Het totaal aantal antwoorden is = Het aantal positieve antwoorden is het aantal negatieve antwoorden. Het saldo van de positieve en negatieve antwoorden is 15% van het totaal aantal antwoorden. Dit saldo is dus: 15% = Het aantal positieve antwoorden (P) is het aantal negatieve antwoorden (N). P = N + N = N. Hieruit volgt dat N = Index, economie voor de tweede fase ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen

9 Vwo-katern 3 Actieven en inactieven hoofdstuk 1 De betaalbaarheid van de vergrijzing b Om seizoensinvloeden uit te sluiten. Door het vergelijken van overeenkomstige kwartalen blijven seizoensgebonden factoren (zoals uitverkoop en kerstmis) buiten beschouwing. c Een voorbode. Een versnelling van de consumptiegroei volgt op een stijging van het consumentenvertrouwen. Index, economie voor de tweede fase ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen

10 Vwo-katern 3 Actieven en inactieven hoofdstuk 2 Lonen en uitkeringen hoofdstuk 2 Lonen en uitkeringen Opdracht 1 a Schaal LB is bedoeld voor docenten die vooral in de onderbouw lesgeven; schaal LD voor bovenbouwdocenten. b Werknemers hebben dan meer ervaring in het werk dat ze doen. Ook is het tot op zekere hoogte zo dat het salaris meegroeit met het uitgavenpatroon van werknemers. Naarmate werknemers ouder worden, hebben ze vaak meer uitgaven (huis, kinderen ). c Eigen mening. Criteria als opleiding en ervaring zijn belangrijk. Een roostermaker die geen les geeft wordt qua salaris vaak gelijk gesteld met een systeembeheerder en komt dan in schaal 7 of 8 terecht. d Ja, naarmate het tekort aan docenten groter is, zullen over het algemeen de salarissen sneller stijgen. De overheidsbudgetten vormen echter wel een randvoorwaarde. e Dan wordt het mogelijk meer verschil te maken in de beloning. f Eigen mening. Te verdedigen valt wel dat de eindbedragen behoorlijk zijn en dat de aanlooproute naar dat bedrag tamelijk lang is. Opdracht 2 a Op de horizontale as hoeveelheid arbeid; verticaal de loonkosten. De aanbodlijn moet stijgend verlopen en de vraaglijn dalend. b Hoeveelheid arbeid in personen of in jaren horizontaal; (bruto-)loonkosten verticaal.. c Naarmate het loon stijgt, zullen meer mensen zich aanbieden op de arbeidsmarkt. Ook het aantal uren dat mensen willen werken, zal bij een hoog salaris groter zijn dan bij een laag loon. d Naarmate het loon daalt, zullen bedrijven arbeidsintensiever gaan werken. Opdracht 3 a Het kan zijn dat de werklozen niet geschikt zijn voor de vrijkomende arbeidsplaatsen. b Een toenemend personeelstekort kan leiden tot stijgende loonkosten per persoon. Dat kan leiden tot stijgende loonkosten per product en vervolgens tot doorberekenen van die stijgende kosten in de verkoopprijzen. c Werklozen; arbeidsongeschikten; mensen die fulltime studeren of fulltime het huishouden doen. Zij horen allemaal niet bij de werkende beroepsbevolking. d Afgenomen waarschijnlijk: = 3.902, terwijl = Dit antwoord kan echter onjuist zijn als tussen 1995 en 2000 de verhouding tussen de arbeidsreserve en de beroepsgeschikte bevolking is gewijzigd. Opdracht 4 a Het gaat om de lijn die het aanbod van arbeid voorstelt. b Dan zal de vraaglijn naar arbeid opschuiven naar rechts. De vraag naar personeel zal dan immers toenemen. c De lijn die het minimumloon voorstelt, loopt horizontaal en ligt boven het kruispunt van de vraagen aanbodlijn. d Het gevolg is grotere werkloosheid. In de grafiek is nu af te lezen dat ter hoogte van het minimumloon de gevraagde hoeveelheid arbeid kleiner is dan de aangeboden hoeveelheid arbeid. e De verlaging van het minimumloon leidde tot minder werkloosheid (de horizontale lijn komt in de grafiek lager te liggen en dichter bij het kruispunt). Het aanbod van arbeid nam echter in die jaren toe en de vraag naar arbeid nam af. Daardoor werd het effect van een lager minimumloon teniet gedaan. Index, economie voor de tweede fase ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen

11 Vwo-katern 3 Actieven en inactieven hoofdstuk 2 Lonen en uitkeringen Opdracht 5 a Als q v = q a, dan volgt dat L = 20 ( 1.000,-). b Leerlingen mogen zelf schaalverdeling bepalen. c q v = 100 L ,5. De vraaglijn loopt evenwijdig aan de oude vraaglijn, maar begint in (0, 64,875). d q a = 12,5 L De nieuwe aanbodlijn loopt evenwijdig aan de oude aanbodlijn, maar begint in (3.900, 0). e 100 L ,5 = 12,5 L Dat levert op dat L = 23 ( 1.000,-). f Het aanbod van personeel kan niet zoveel toenemen bij een stijging van de lonen. De meeste mensen boden zich ook bij lagere lonen aan. Ze moeten immers de kost verdienen. De toename van het arbeidsaanbod is het gevolg van het aanzuigingeffect: mensen studeren korter, willen hun deeltijdbaan uitbreiden en mensen zonder betaald werk zullen zich eerder melden op de arbeidsmarkt. Opdracht a Het indexcijfer voor de werkgelegenheid wordt 100 = 101,98. De werkgelegenheid is met 101 1,98% gestegen. b Als de productiefactor arbeid goedkoper wordt, kan het aantrekkelijker worden arbeidsintensiever te produceren. Of: De ondernemers kijken altijd of zij genoeg verdienen op hun werknemers. Als het minimumloon verlaagd wordt, zullen ook mensen die minder productief zijn, aangenomen kunnen worden. c Bij het minimumloon is de vraag naar arbeid gelijk aan arbeidsjaren. Als het minimumloon wordt afgeschaft, wordt het (evenwichts-)loon 544,- en de vraag naar arbeid arbeidsjaren. De werkgelegenheid neemt dus met arbeidsjaren toe. d De overheid kan vinden dat het minimumloon dan niet meer voldoende is om van te kunnen bestaan. Ook kan de overheid bezwaar hebben tegen het schever worden van de inkomensverdeling. e Nee, in de opdracht wordt geen verschil gemaakt tussen verschillende soorten arbeid. Het gaat om de totale vraag en het totale aanbod van arbeid in het algemeen. Opdracht 7 a Het aanbod van ongeschoolde arbeid is erg groot vanwege de lage lonen. De premies en belastingen die over het bruto loon moeten worden betaald, zijn veel lager. b Werken in de collectieve sector; omscholen; werken in een gesubsidieerde baan waar de overheid een deel van de loonkosten betaalt. Opdracht 8 a De toegevoegde waarde is ,-. De winst is daarvan 16,7% b De prijs stijgt met 2%; het aantal geproduceerde spellen met 1% en de omzet met 3,02% ( ) c = 103,02; 3,02% dus. Bedenk daarbij dat de stijging van het aantal spellen ook de 100 stijging van de arbeidsproductiviteit aangeeft omdat het aantal werknemers niet verandert. In de praktijk worden de percentages voor de stijging van de arbeidsproductiviteit en de prijzen vaak opgeteld. Dat geeft een kleine afwijking: 3% in plaats van 3,02% (Indexcijf er voor de stijging van de arbeidsproductiviteit indexcijfer prijzen) d = indexcijfer voor de 100 loonruimte. Of (ongeveer): het optellen van het percentage waarmee de arbeidsproductiviteit stijgt en het percentage van de stijging van de verkoopprijzen. e Dat blijft dan gelijk: is 16,7% van f Dat hangt er van af. Als in het buitenland de prijsstijgingen voor concurrerende producten minder dan 2% zijn, zullen de verkoopprijzen in het buitenland ook minder kunnen stijgen. Dan is de loonruimte ook minder. Index, economie voor de tweede fase ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen

12 Vwo-katern 3 Actieven en inactieven hoofdstuk 2 Lonen en uitkeringen Opdracht 9 (1) Collectieve (2) lengte van de arbeidstijd (3) prijscompensatie (4) initiële loonstijging (5) lage Opdracht 10 a De loonkosten per product kunnen daardoor stijgen, waardoor de concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven kan verslechteren. b Hogere lonen kunnen leiden tot meer vraag naar goederen en diensten, waardoor de werkgelegenheid kan stijgen. c CAO-onderhandelingen worden op bedrijfstakniveau gevoerd door vakbonden. Vakbonden zijn georganiseerd in vakcentrales. Vakcentrales maken zo nodig afspraken op nationaal niveau. d De werkgevers willen meer gedifferentieerd kunnen belonen. Bedrijven die goed draaien zouden dan meer loonsverhoging kunnen betalen dan bedrijven die gemiddeld of slechter dan gemiddeld draaien. Ook goed presterende werknemers zouden meer loonsverhoging moeten kunnen krijgen dan slecht presterende werknemers. e Werknemers in goed presterende bedrijven zouden graag meer loonsverhoging willen dan nu volgens de CAO mogelijk is. Opdracht 11 a Loonmatiging leidt tot minder inflatie en als de lonen in de marktsector gematigd blijven, kan de overheid ook de loonstijging van de ambtenaren en de stijging van de uitkeringen beperkt houden. b De uitwerking hiervan is afhankelijk van de gekozen begrippen. Het verdient wel aanbeveling om een aantal uitwerkingen nader te bespreken. Opdracht 12 a Door automatisering zijn er minder werknemers nodig in een fabriek, terwijl er toch hetzelfde aantal producten wordt verwerkt. b Drie procent, afgezien van eventuele prijsstijging. Dit is ook uit te rekenen als 106 0, , ,60 = 103 c In de textielindustrie gaat het aandeel van de winst krimpen en in de aardgassector stijgen. Daardoor zouden werknemers in de aardgaswinning ontevredener kunnen worden en op zoek kunnen gaan naar een andere baan. d 101 0, , , ,25 = 102,46 De loonruimte is dus 2,46% e Concrete voorbeelden zijn moeilijk te geven In de gezondheidszorg lijken klinieken die gespecialiseerd zijn in één behandeling (oogafwijkingen, heup) de arbeidsproductiviteit te verhogen. Opdracht 13 a Loonmatiging kan de concurrentiepositie verbeteren, waardoor de werkgelegenheid verbetert. Dat is in het belang van de vakbondsleden. b Het werd voor de overheid moeilijker om goed personeel aan te trekken. De overheid betaalde lagere salarissen uit dan het bedrijfsleven. c De winstgevendheid van de verschillende bedrijven in één bedrijfstak zal verschillen. Wanneer de beloning van werknemers deels afhankelijk wordt van de winst van het bedrijf, zal ook de beloning van werknemers per bedrijf gaan verschillen. d Ambtenaren krijgen dan alleen te maken met loonmatiging, want hun salarissen volgen de lonen in het bedrijfsleven. Omdat de overheid geen winst maakt, zullen ambtenaren echter niet kunnen profiteren van een winstdelingsregeling. Index, economie voor de tweede fase ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen

13 Vwo-katern 3 Actieven en inactieven hoofdstuk 2 Lonen en uitkeringen e Een verlaging van de inkomstenbelasting verhoogt het netto-inkomen en dus de koopkracht. Een lagere btw kan tot lagere prijzen leiden, maar dat is afhankelijk van de ondernemer en de marktvorm. Opdracht a De i/a-ratio bedraagt = 1, miljoen b De overheid geeft 31 miljoen euro uit. = ,- per persoon personen c In totaal zijn er werknemers in de particuliere sector en 340 ambtenaren, in totaal personen die ,- verdienen. De belastingontvangsten bedragen = ,-. Er zijn uitkeringsgerechtigden met een inkomen van ,-. De belastingontvangsten hierover bedragen ,- = ,- De totale belastingontvangsten bedragen ,- en er resteert dus een tekort van ,-. d Het bedrag aan uitkeringen bedraagt ,- = ,-. Dit bedrag gedeeld door personen = ,85,- per persoon ,85 e 100% = 31,72% f , , = , g De loonstijging gedraagt 100% = 8,33% De uitkeringen zouden dan ,- gaan bedragen. In totaal is er voor de uitkeringen = ,- nodig. Dat is per actieve = ,- aan premie. De beslissende voorwaarde was echter de i/a-ratio deze verbetert, dus is er geen politieke reden om de uitkeringen niet te koppelen. h Er was een tekort van ,-. Aannemend dat er gekoppeld wordt, komt er aan belastingopbrengst , = ,- van de actieven binnen en , = aan belasting van de inactieven. Dat is in totaal ,-. De uitgaven worden ,- aan salarissen (8,33% stijging) en 10,6 miljoen euro aan overige uitgaven. Dat is in totaal ,-. Er is nu bij de overheid sprake van een overschot. Koppeling is dus mogelijk. Opdracht 15 wet doelgroep Risico bedrag financiering WAO 8 2/4/8/9 8 3 AOW ZFW 4 3 6/9 1 AKW WW /4/8/9 2 4/5 2/4 6 AWBZ 3 7 6/9 9 ABW /4 ANW 7 2/4/8/9 7 8 ZW 9 2/4/8/9 4/5 7 Opdracht 16 a Zij weigeren slechte risico s te accepteren: oudere mensen die van verzekering willen veranderen of mensen met een gebrekkige gezondheid die van verzekering willen veranderen. b Zeer langdurige behandelingen worden vaak niet vergoed in verband met de kosten. Zo worden de kosten voor verpleeghuizen en de gehandicaptenzorg gefinancierd via de AWBZ en niet via particuliere ziektekostenverzekeraars of via ziekenfondsen. Index, economie voor de tweede fase ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen

14 Vwo-katern 3 Actieven en inactieven hoofdstuk 2 Lonen en uitkeringen c De gezondheidszorg is erg arbeidsintensief. Bovendien komen er steeds nieuwe mogelijkheden bij. Dat maakt het moeilijker om het aantal patiënten of het aantal behandelingen per werknemer in de zorg te verhogen. d De lonen stijgen sneller dan de arbeidsproductiviteit. Dat betekent dat de kosten per patiënt of per behandeling stijgen. Dat wordt doorberekend in de tarieven. e Het idee daarachter is dat de lonen in de zorg alleen even veel stijgen als in de marktsector in ziekenhuizen die er in slagen de arbeidsproductiviteit wel te verhogen. Dit zou een stimulans voor de sector kunnen zijn om te streven naar verhoging van de arbeidsproductiviteit. Opdracht 17 a WW, ZW, AOW of ANW b Begin mei waren er = mensen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Het aantal volledige uitkeringen was = Het aantal arbeidsongeschikten tegenover één volledige uitkering was = 1, c Het aantal mensen dat nodig was om een volledige uitkering vol te maken is iets gestegen. Er moeten dus relatief meer mensen gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn. De mate waarin men arbeidsongeschikt wordt verklaard is dus afgenomen. d Door strenger te herkeuren zullen veel mensen toch (gedeeltelijk) geschikt worden bevonden om te gaan werken. Een geschikte baan is vaak niet zo makkelijk te vinden, dus zullen velen een tijd als (gedeeltelijk) werkloos geregistreerd staan. e Een particuliere verzekering streeft naar winst. De premiekosten zullen voor een bedrijf hoog zijn als daar veel mensen worden afgekeurd. Voor bedrijven is dat een prikkel om afkeuringen proberen te voorkomen. f De premies voor de WAO kunnen dan naar beneden. Dan dalen de loonkosten en verbetert de concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven. Opdracht 18 a Een alleenstaande ontvangt 70% van het minimumloon als AOW-uitkering en een stel ontvangt (samen) 100% van het minimumloon. Twee alleenstaanden ontvangen dus meer dan een stel. b In het derde citaat. Deze man gaat er netto niet op vooruit, wanneer hij gaat werken. c Werkgever en werknemer. Door de premies en de loonbelasting niet te betalen, kunnen de loonkosten dalen, terwijl het netto loon stijgt, vergeleken met een witte baan. d Diegenen die wit werken. Zij ondervinden oneerlijke concurrentie. e Gebrek aan sociale contacten; slechtere gezondheid; problemen met instantie; minderwaardigheidsgevoelens. Opdracht 19 a Ja, bijvoorbeeld pensioen of een inkomen uit gespaard of belegd geld. b Hij heeft geen inkomen en zijn ziektekosten worden niet betaald. c Nee, je hebt nog nooit premie betaald. d Ja, denk bijvoorbeeld maar aan mensen die gedeeltelijk worden afgekeurd. e In principe niet. Je moet dan onmiddellijk beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt. f Vrouwen krijgen na een scheiding vaker de kinderen toegewezen, terwijl ze niet altijd een betaalde baan hadden. Als de alimentatie niet voldoende is, hebben ze recht op een (aanvullende) bijstandsuitkering. g Nee, de WAO is een verzekering. h De AOW. het gaat om veel mensen en per uitkering om een bedrag van 70% of 100% van het minimumloon. Deze mensen hebben toen zij werkten premie betaald voor de 65-plussers van toen. Het is wrang als ze nu zelf een lagere uitkering krijgen. Index, economie voor de tweede fase ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen

15 Vwo-katern 3 Actieven en inactieven hoofdstuk 2 Lonen en uitkeringen Herhaling en verdieping Opdracht 20 a b (1) beroepsbevolking (2) vacatures (3) heterogeen (4) overschot (5) wettelijk minimumloon (6) CAO s (7) vakbonden (8) initiële (9) een centraal akkoord (10) de overheidsbegroting (11) i/a-ratio (12) sociale verzekeringen (13) AWBZ (14) premies (15) sociaal minimum Opdracht 21 a Naar eigen inzicht. b Het belangrijkste criterium voor het is hier de prestatie. Maar een prestatie is soms moeilijk te meten, zie de bijdrage van verhuizer E. c Naar eigen inzicht. d naar eigen inzicht e De vraag is of behoefte een belangrijk criterium is bij de verdeling van de inkomens. In Nederland wordt met deze factor rekening gehouden via de berekening van de inkomstenbelasting. Die is afhankelijk van persoonlijke omstandigheden, het brutoloon is dat niet. Opdracht 22 a De werkgevers; de loonkosten stijgen dan met 5,000,-. b Inflatie, omdat de stijging van de loonkosten kan leiden tot een stijging van de kosten per product. Dat wordt doorberekend in de verkoopprijzen. Het tweede nadeel is werkloosheid. Door de stijging van de kosten per product kan de concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven verslechteren. Dat kost werkgelegenheid. c Wanneer er geen sprake is van afwenteling, komt de premiestijging volledig ten laste van de netto lonen. De werknemers ontvangen dan in totaal minder en de uitkeringsgerechtigden meer. d De laatste kolom geeft een compromis weer, waarbij werkgever en werknemer elk een deel van de financiële ellende voor hun rekening nemen. Opdracht 23 a Een argument waaruit blijkt dat extra arbeidsaanbod, via het relatief laag blijven van de loonkosten, leidt tot verbetering van de concurrentiepositie. Of: het beschikbaar komen van meer arbeid voor bedrijven waarbij arbeid het knelpunt vormt zodat uitbreiding van de productie mogelijk wordt. b Te denken valt aan de mensen die niet direct beschikbaar zijn en de mensen die niet actief op zoek zijn naar werk. c Te denken valt aan de mate waarin het extra arbeidsaanbod kansrijk is. d De maatregelen zijn: mogelijkheden vergroten voor flexibele werktijden en subsidies gericht op het verbeteren van kinderopvang. Het kansrijk extra arbeidsaanbod bestaat namelijk vooral uit vrouwen met kinderen die op zoek zijn naar een deeltijdbaan. Index, economie voor de tweede fase ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen

16 Vwo-katern 3 Actieven en inactieven hoofdstuk 2 Lonen en uitkeringen Opdracht 24 a De toename van het bruto inkomen is gelijk aan 1, ,80 0, ,80 = 583,17. De toename van het beschikbaar inkomen is dan 0,12 583,17 = 69,98. b Om mensen aan het werk te krijgen, moet de toename van het besteedbaar inkomen 150,-per maand bedragen. Zonder extra maatregelen is die toename 69,98 per maand. De arbeidskorting op jaarbasis moet derhalve worden verhoogd met 12 ( ,98) = 960,24. c Bij werkaanvaarding komt er dan minder huursubsidie te vervallen, zodat er een grotere netto inkomensverbetering resulteert. Index, economie voor de tweede fase ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen

17 Vwo-katern 3 Actieven en inactieven hoofdstuk 3 Werkloosheid hoofdstuk 3 Werkloosheid Opdracht 1 a Vanaf 1993 zien we het aantal WW-ers sterk terug lopen. Een teken dat het beter gaat; hogere economische groei betekent immers minder werklozen. b Te denken valt aan meer misbruik. Het is te gemakkelijk om je ziek te melden. De werkdruk kan ook gestegen zijn (in lijn met de gestegen arbeidsproductiviteit). Dit kan tot meer ziekmeldingen leiden. c De economische groei kent schommelingen (conjunctuurschommelingen). In een hoogconjunctuur zal de werkloosheid lager zijn dan in een laagconjunctuur. 200 d 100 = 5,44%. Geschatte getallen e De werkloosheid is sterk opgelopen. De economie is in een laagconjunctuur beland. f De i/a-ratio is in 1993 hoger dan in In 1993 bloeide de economie net op en ging het aantal ww-ers net dalen. In 2003 neemt het aantal ww-ers weer toe na een lange periode met dalende werkloosheid. g Het aantal werklozen is maar een klein deel van alle inactieven. Maar werklozen worden vaak direct gekoppeld aan de economische staat van het land. Dat zegt iets over hoe het land er voor staat. Bovendien zijn werklozen meestal gezonde mensen, die niet te oud zijn om te werken maar dit niet kunnen omdat er geen banen zijn. Opdracht a De gemiddelde groei actieven over : = 67 per jaar (afgerond). In waren er ( 1000) actieven. In 2020 naar verwachting: = ( 1.000) b Gemiddelde groei AOW-uitkering over de periode : = 486 (miljoenen en 35 afgerond). In 2020 bedraagt dit bedrag dus = mln. Met WAO erbij = mln c Gemiddelde premiedruk in 1995: = 4.058,-. Gemiddelde premiedruk in 2020: = 4.512, d 100 = 46% e 100 = 46%.? = inwoners. Dit is niet realistisch, want wel erg veel.? f Het is onwaarschijnlijk dat het aantal actieven zich zo positief ontwikkeld als de schatting uit opdracht a. Minder groei in actieven betekent dus een hogere premie. Daarnaast zal ook de schatting voor het aantal inactieven wel eens verkeerd kunnen zijn. De vergrijzing is nog niet op zijn hoogtepunt en de verwachting is dat het aantal AOW-ers harder zal stijgen. g Er moet één uitkering extra betaald worden, maar er is ook één iemand minder om die te betalen. De premie stijgt dus met meer dan 0,0015. Opdracht 3 a De productie (BBP) is in 1983 ten opzichte van 1982 gestegen. De werkgelegenheid is echter afgenomen. Dit kan alleen indien de arbeidsproductiviteit meer is gestegen dan de productie. indexcijfer productie 100 = indexcijfer werkgelegenheid. indexcijfer arbeidsproductiviteit Index, economie voor de tweede fase ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen

18 Vwo-katern 3 Actieven en inactieven hoofdstuk 3 Werkloosheid b De arbeidsproductiviteit stijgt harder dan de productie. Bovendien kan het ook zo zijn dat de vraag op de arbeidsmarkt weliswaar toeneemt, maar dat het aanbod harder stijgt, waardoor er toch meer werklozen bijkomen. c Wanneer het goed gaat met de economie moet er veel geproduceerd worden en heb je dus (meestal) veel werknemers nodig, waardoor de vraag naar arbeid stijgt. Een deel van die vraag wordt benut en een deel blijft onvervulbaar (vacatures). Bij hoogconjunctuur stijgt het aantal vacatures dus waarschijnlijk en bij laagconjunctuur daalt het. d De jaren tachtig werden gekenmerkt door laagconjunctuur (recessie). Wanneer de belasting- en premiedruk stijgt, kunnen werknemers dit niet makkelijk afwentelen op hun werkgevers. Die zou het brutoloon dan moeten verhogen en daar is meestal geen geld voor als het economisch slecht gaat. e In dat geval stijgen de loonkosten voor de werkgever. f Premiedruk stijgt loonkosten stijgen internationale concurrentiepositie daalt export daalt productie daalt werkloosheid stijgt. g De loonkosten voor de werkgevers zullen in dat geval niet stijgen. Dit leidt dan niet tot een verslechtering van de internationale concurrentiepositie en een toename van de werkloosheid. h Werkloosheid kan ingrijpende sociale gevolgen hebben. Werklozen gaan vaak gebukt onder hun situatie. Zij worden door hun omgeving vaak niet voor vol aangezien. Opdracht 4 a b Het aanbod van arbeid is onafhankelijk van het loon. c Er zal waarschijnlijk sprake zijn van inflatie, waardoor een gelijkblijvend nominaal loon niet genoeg is om de prijsstijgingen te compenseren, waardoor de koopkracht daalt. d Het loon blijft 3 ( ,-). Hierbij bedraagt de vraag naar arbeid 6 (mln.). Het aanbod is echter 7 mln. Er zijn dus 1 mln. werklozen. e Er zijn 1 mln. werklozen die een loon krijgen van 0,5 3 = 1,5 ( ,-). De overheid is dus , = 7,5 mld. euro kwijt. f Zie figuur bij a. Opdracht 5 a Het aanbod (de beroepsbevolking) moet constant blijven of minder stijgen dan de werkgelegenheid. Wanneer de vraag op de arbeidsmarkt (is ongeveer gelijk aan werkgelegenheid) stijgt, maar het aanbod stijgt harder, dan stijgt ook de werkloosheid. b De persoon moet tussen de 16 en 64 jaar zijn; voor 12 uur of meer betaald werk zoeken; op korte termijn kunnen beginnen; de afgelopen 4 weken naar betaald werk hebben gezocht en ingeschreven staan bij het arbeidsbureau. c = of = d = e Dit cijfer geeft geen goed beeld van de werkloosheid, omdat de meeste mensen geen betaald werk zoeken ( ). Zij willen of kunnen helemaal niet werken. f Huisvrouwen, huismannen, arbeidsongeschikten, scholieren, vutters. Index, economie voor de tweede fase ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen

19 Vwo-katern 3 Actieven en inactieven hoofdstuk 3 Werkloosheid Opdracht 6 a Het aantal personen dat werkt is sterker toegenomen dan het aantal gewerkte voltijdbanen (arbeidsjaren). Dit kan alleen maar wanneer er mensen in deeltijd zijn gaan werken. b De emancipatie van de vrouw heeft ervoor gezorgd dat meer vrouwen betaalde arbeid zijn gaan doen. Hierdoor moeten zorgtaken verdeeld worden, wat vaak leidt tot meer werken in deeltijd. c De lijn die de ontwikkelingen in het arbeidsvolume weergeeft (werkgelegenheid in uren) zal onder de lijn van arbeidsjaren liggen, omdat uit figuur 8 blijkt dat een arbeidsjaar (een voltijdbaan) steeds minder uren omvat. Een voltijdbaan in 1950 was niet hetzelfde als in d De gemiddelde arbeidsproductiviteit is gestegen, waardoor het economisch niet meer noodzakelijk is zo lang te werken. Mensen verdienen meer en willen meer vrije tijd. e De werkgelegenheid in personen is gestegen tussen 1982 en 1986, terwijl het aantal voltijdbanen is gedaald. Dit wijst op meer deeltijdwerk (zie opdracht a). Het aantal personen f Zie tabel. Afgerond op twee decimalen: = het aantal arbeidsjaren P/a-ratio 1,09 1,10 1,11 1,12 1,13 g In 1986 worden er ( 1.000) arbeidsjaren gewerkt. De werkweek is dan gemiddeld 38 uur. Dit levert dus = uren per week op als de werkweek wordt ingekort met 2 uur tot uur. 30% van = uur en wordt herbezet. Dit zijn dus = 77 voltijdbanen 36 (afgerond). h Bij deeltijdwerk heeft men geen volle baan. Bij arbeidstijdverkorting wordt de definitie (het aantal uren) van een voltijdbaan, en dus van een arbeidsjaar, anders. Iemand met een voltijdbaan gaat dan minder uren werken, maar blijft wel een volle baan houden. Opdracht % = 23% ( ) Opdracht 8 a 1 conjuncturele 2 structurele 3 conjuncturele 4 structurele 5 structurele 6 structurele b 1 B / C / E / (F) 2 A / D / 3 F 4 B / G 5 B / C / F / G 6 A / G Index, economie voor de tweede fase ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen

20 Vwo-katern 3 Actieven en inactieven hoofdstuk 3 Werkloosheid Opdracht 9 a Door flexibilisering van de arbeidsmarkt daalt de gemiddelde baanduur. Mensen werken gemiddeld korter bij een werkgever. Dit betekent dat ze vaker van baan verwisselen waardoor de frictiewerkloosheid toeneemt. b Op een flexibele arbeidsmarkt worden mensen sneller aangenomen. Ze kunnen immers flexibel worden ingezet en het risico voor de werkgever is niet zo groot als bij iemand met een vast contract. c In het derde kwartaal is de werkgelegenheid steeds het grootst. Het gaat hier waarschijnlijk om vakantiewerk via uitzendbureaus. In het eerste en tweede kwartaal is de werkgelegenheid steeds lager en dus de werkloosheid groter. Blijkbaar is uitzendwerk in deze perioden moeilijker. d Als grens voor frictiewerkloosheid wordt een periode van 3 maanden gehanteerd. Volgens de grafiek van bron 27 is van de (bij het arbeidsbureau) ingeschreven schoolverlaters uit 1983 nog ruim 70% na drie maanden werkloos. Dus 30% van deze schoolverlaters bleek achteraf gezien frictiewerkloos te zijn. e Goed werkende arbeids- en uitzendbureaus kunnen ervoor zorgen dat werkgevers en werknemers elkaar sneller vinden. Als werknemers weten wat werkgevers zoeken en omgekeerd stijgt de transparantie op de arbeidsmarkt. Opdracht 10 a De theorie omtrent de conjunctuur leert dat bij hoogconjunctuur de prijzen stijgen, omdat de vraag naar producten dan groter is dan het aanbod. In de jaren zeventig zagen we juist inflatie in combinatie met een laagconjunctuur. Er was weinig vraag en toch stegen de prijzen. Dit moest dus een andere oorzaak hebben. b Werkgevers gingen diepte-investeringen doen. De kwaliteit van de kapitaalgoederen en dus de arbeidsproductiviteit steeg hierdoor op termijn, waardoor er minder werknemers nodig waren. Mensen werden vervangen door machines. c De kwaliteit van arbeid ging omhoog. Hogere opleidingen, hogere arbeidsproductiviteit, minder mensen nodig. Bovendien vielen veel mensen met een lage kwaliteit van arbeid buiten de boot. d (Structurele) werkloosheid betekent mensen met een uitkering en dus daling van de koopkracht. Dit kan tot minder bestedingen en dus minder productie leiden, wat dus weer conjuncturele werkloosheid tot gevolg heeft. e Secundaire sector is industrie en bouwnijverheid. Vooral in de industrie zijn makkelijk arbeidsbesparende diepte-investeringen te doen. Machines nemen dan het werk grotendeels over. f Tertiaire sector is commerciële dienstverlening. Het gaat hier vaak om arbeidsintensieve diensten, die niet makkelijk door machines te vervangen zijn. Een taxichauffeur zal nog steeds in zijn auto moeten rijden en een kok zal nog steeds zelf het eten moeten maken. Opdracht 11 a Een arbeidsjaar is een voltijdbaan. Wanneer twee personen ieder een halve baan bezetten, dan wordt er werkt verricht voor één arbeidsjaar. b Wanneer er meer deeltijdbanen beschikbaar zijn, kan dit aanbod ontlokken. Mensen die geen volle baan willen, maar wel in deeltijd willen werken, zullen zich nu wellicht toch gaan aanbieden op de arbeidsmarkt. c Meerdere antwoorden mogelijk: Als er door deze ontwikkeling meer aanbod is dan voorheen, dan is de werkloosheid in personen ook groter als het economisch tegenzit. Bedrijven kunnen proberen deeltijders het zelfde werk te laten doen in minder uren. Als zij daarin slagen, daalt de werkgelegenheid en kan de werkloosheid daardoor toenemen. Wellicht vinden werkgevers het lastig om met deeltijders te werken en gaan ze op zoek naar arbeidsbesparende alternatieven of wijken ze uit naar het buitenland. d Als het bedrijf korter open is of korter produceert, heb je minder werknemers nodig. e Als de arbeidsproductiviteit stijgt dan kan het netto loon stijgen zonder dat de arbeidskosten per uur stijgen. Index, economie voor de tweede fase ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen

Samenvatting Economie Werk hoofstuk 1 t/m 3

Samenvatting Economie Werk hoofstuk 1 t/m 3 Samenvatting Economie Werk hoofstuk 1 t/m 3 Samenvatting door H. 1812 woorden 16 juni 2013 6 4 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO Economie samenvatting Werk hoofdstuk 1, 2 en 3 Hoofdstuk 1. Werken

Nadere informatie

1)Waaruit bestaat de vraag op de Werkenden en arbeidsmarkt? (openstaande)vacatures. 2)Noem een ander woord voor Werkenden werkgelegenheid.

1)Waaruit bestaat de vraag op de Werkenden en arbeidsmarkt? (openstaande)vacatures. 2)Noem een ander woord voor Werkenden werkgelegenheid. 1 1)Waaruit bestaat de vraag op de arbeidsmarkt? 2)Noem een ander woord voor werkgelegenheid. 3)Wie vragen arbeid? 4)Met welk woord wordt het aanbod van arbeid ook aangeduid? 5)Geef de omschrijving van

Nadere informatie

Te weinig verschil Verschil tussen de hoogte van uitkeringen en loon is belangrijk. Het moet de moeite waard zijn om te gaan werken.

Te weinig verschil Verschil tussen de hoogte van uitkeringen en loon is belangrijk. Het moet de moeite waard zijn om te gaan werken. Hoofdstuk 4 Inkomen Paragraaf 4.1 De inkomensverschillen Waardoor ontstaan inkomens verschillen. Inkomensverschillen ontstaan door: Opleiding Verantwoordelijkheid Machtspositie Onregelmatigheid of gevaar

Nadere informatie

6,9. Samenvatting door Larissa 659 woorden 18 januari keer beoordeeld. Samenvatting Economie Werk & Inkomen H1. Actieven en inactieven:

6,9. Samenvatting door Larissa 659 woorden 18 januari keer beoordeeld. Samenvatting Economie Werk & Inkomen H1. Actieven en inactieven: Samenvatting door Larissa 659 woorden 18 januari 2016 6,9 10 keer beoordeeld Vak Methode Economie Index Samenvatting Economie Werk & Inkomen H1 Actieven en inactieven: Actieven; mensen die betaald werk

Nadere informatie

Werken of vrije tijd?

Werken of vrije tijd? Samenvatting door Sophie 612 woorden 28 juni 2018 0 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO H1 Werken of vrije tijd? Je moet keuzes maken tussen vrije tijd en werken/ geld verdienen. Veel mensen werken

Nadere informatie

Samenvatting Economie Lesbrief werk H1 t/m 6

Samenvatting Economie Lesbrief werk H1 t/m 6 Samenvatting Economie Lesbrief werk H1 t/m 6 Samenvatting door een scholier 1767 woorden 28 juni 2011 6,4 212 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO Economie lesbrief Werk hoofdstuk 1 t/m 6. Hoofdstuk

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 havo 2006-II

Eindexamen economie 1-2 havo 2006-II Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 Voorbeelden van een juist antwoord zijn: kosten van politie-inzet

Nadere informatie

Samenvatting Economie Hoofdstuk 4.1 t/m 4.6

Samenvatting Economie Hoofdstuk 4.1 t/m 4.6 Samenvatting Economie Hoofdstuk 4.1 t/m 4.6 Samenvatting door een scholier 1377 woorden 29 maart 2010 7 6 keer beoordeeld Vak Methode Economie In balans Economie samenvatting Hoofdstuk 4 Beroepsbevolking

Nadere informatie

Samenvatting Economie Arbeidsmarkt & inkomen

Samenvatting Economie Arbeidsmarkt & inkomen Samenvatting Economie Arbeidsmarkt & inkomen Samenvatting door een scholier 1239 woorden 30 oktober 2003 6,6 81 keer beoordeeld Vak Economie Lesbrief Arbeidsmarkt Hoofdstuk 1 Beroepsbevolking= werkgelegenheid

Nadere informatie

Eindexamen economie havo I

Eindexamen economie havo I Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 1 van het aanbod van arbeid

Nadere informatie

2.1 De keuze tussen werk en vrije tijd

2.1 De keuze tussen werk en vrije tijd 2.1 De keuze tussen werk en vrije tijd Mensen moeten steeds de keuze maken tussen werken en vrije tijd: 1. Werken * Je ontvangt loon in ruil voor je arbeid; * Langer werken geeft meer loon (en dus kun

Nadere informatie

Samenvatting door een scholier 1905 woorden 16 maart keer beoordeeld. Economie Hoofdstuk 4

Samenvatting door een scholier 1905 woorden 16 maart keer beoordeeld. Economie Hoofdstuk 4 Samenvatting door een scholier 1905 woorden 16 maart 2011 0 keer beoordeeld Vak Methode Economie In balans Economie Hoofdstuk 4 4.1 Het aanbod van arbeid Het aanbod van arbeid is gelijk aan de omvang van

Nadere informatie

Examen HAVO. Economie 1

Examen HAVO. Economie 1 Economie 1 Examen HAVO Hoger Algemeen Voortgezet Onderwijs Tijdvak 2 Woensdag 21 juni 13.30 16.00 uur 20 00 Dit examen bestaat uit 31 vragen. Voor elk vraagnummer is aangegeven hoeveel punten met een goed

Nadere informatie

Eindexamen economie havo I

Eindexamen economie havo I Beoordelingsmodel Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 Een antwoord waaruit blijkt dat

Nadere informatie

Beroepsbevolking: het aantal mensen tussen de 15 en 65 jaar, dat meer dan 12 uur per week wil en kan werken.

Beroepsbevolking: het aantal mensen tussen de 15 en 65 jaar, dat meer dan 12 uur per week wil en kan werken. Samenvatting door een scholier 1221 woorden 5 januari 2004 5,8 48 keer beoordeeld Vak Methode Economie In balans Hoofdstuk 4: werk, werk, werk 4.1 Het aanbod van arbeid Beroepsbevolking: het aantal mensen

Nadere informatie

Werkboek Werk Ver 2. Week Opgaven Bijzonderheden 5 Toetsbespreking 1.1 t/m 1.12. Dit boekje elke les meenemen! 6 1.13 t/m 1.20 2.1 t/m 2.

Werkboek Werk Ver 2. Week Opgaven Bijzonderheden 5 Toetsbespreking 1.1 t/m 1.12. Dit boekje elke les meenemen! 6 1.13 t/m 1.20 2.1 t/m 2. Werkboek Werk Ver 2 Week Opgaven Bijzonderheden 5 Toetsbespreking 1.1 t/m 1.12 Dit boekje elke les meenemen! 6 1.13 t/m 1.20 2.1 t/m 2.9 7 2.10 t/m 2.14 Afmaken beleggen Inleveren handelingsdeel bij docent

Nadere informatie

Opgave koppeling ambtenaren particuliere sector

Opgave koppeling ambtenaren particuliere sector Opgave koppeling ambtenaren particuliere sector In 1990 werden ambtenarensalarissen gekoppeld aan de gemiddelde stijging van de lonen in het bedrijfsleven. Een argument voor deze koppeling houdt verband

Nadere informatie

7,5. Samenvatting door een scholier 1363 woorden 7 februari keer beoordeeld. Lesbrief: Arbeidsmarkt. Hoofdstuk 1: De arbeidsmarkt op

7,5. Samenvatting door een scholier 1363 woorden 7 februari keer beoordeeld. Lesbrief: Arbeidsmarkt. Hoofdstuk 1: De arbeidsmarkt op Samenvatting door een scholier 1363 woorden 7 februari 2002 7,5 813 keer beoordeeld Vak Economie Lesbrief: Arbeidsmarkt Hoofdstuk 1: De arbeidsmarkt op Concrete markt: een plek waar vragers en aanbieders

Nadere informatie

Vraag Antwoord Scores

Vraag Antwoord Scores Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 Een voorbeeld van een

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 havo 2002-II

Eindexamen economie 1-2 havo 2002-II 4 Antwoordmodel Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 Een voorbeeld van een juiste berekening is: 1,5

Nadere informatie

Samenvatting Economie Lesbrief Arbeidsmarkt

Samenvatting Economie Lesbrief Arbeidsmarkt Samenvatting Economie Lesbrief Arbeidsmarkt Samenvatting door een scholier 1291 woorden 7 maart 2004 8,4 13 keer beoordeeld Vak Economie Lesbrief 'de Arbeidsmarkt' Hoofdstuk 1 Concrete markt: een vaste

Nadere informatie

5.2 Wie is er werkloos?

5.2 Wie is er werkloos? 5.2 Wie is er werkloos? Volgens het CBS behoren mensen tot de werkloze beroepsbevolking als ze een leeftijd hebben van 15 tot en met 64 jaar, minder dan 12 uur werken, actief op zoek zijn naar betaald

Nadere informatie

Startkwalificatie Het minimale onderwijsniveau dat volgens de overheid nodig is om en baan te vinden. Het gaat dan om een diploma, havo, vwo of mbo.

Startkwalificatie Het minimale onderwijsniveau dat volgens de overheid nodig is om en baan te vinden. Het gaat dan om een diploma, havo, vwo of mbo. Samenvatting door D. 1363 woorden 7 februari 2016 0 keer beoordeeld Vak Economie Paragraaf 1; De werknemer Startkwalificatie Het minimale onderwijsniveau dat volgens de overheid nodig is om en baan te

Nadere informatie

Goede tijden, slechte tijden. Soms zit het mee, soms zit het tegen

Goede tijden, slechte tijden. Soms zit het mee, soms zit het tegen Slides en video s op www.jooplengkeek.nl Goede tijden, slechte tijden Soms zit het mee, soms zit het tegen 1 De toegevoegde waarde De toegevoegde waarde is de verkoopprijs van een product min de ingekochte

Nadere informatie

Arbeid = arbeiders = mensen

Arbeid = arbeiders = mensen Vraag van en aanbod naar arbeid Arbeid = arbeiders = mensen De vraag naar mensen = werkenden Het aanbod van mensen = beroepsbevolking Participatiegraad Beroepsbevolking / beroepsgeschikte bevolking * 100%

Nadere informatie

5.1 Wie is er werkloos?

5.1 Wie is er werkloos? 5.1 Wie is er werkloos? Volgens het CBS behoren mensen tot de werkloze beroepsbevolking als ze een leeftijd hebben van 15 tot en met 64 jaar, minder dan 12 uur werken, actief op zoek zijn naar betaald

Nadere informatie

5,7. Samenvatting door een scholier 1664 woorden 2 januari keer beoordeeld 4.1

5,7. Samenvatting door een scholier 1664 woorden 2 januari keer beoordeeld 4.1 Samenvatting door een scholier 1664 woorden 2 januari 2016 5,7 6 keer beoordeeld Vak Methode Economie Pincode H4 4.1 Mensen hebben verschillende motieven om te werken. Behalve om geld te verdienen, werken

Nadere informatie

1)Waaruit bestaat de vraag op de Werkenden en (openstaande)vacatures. arbeidsmarkt? Werkenden 2)Noem een ander woord voor

1)Waaruit bestaat de vraag op de Werkenden en (openstaande)vacatures. arbeidsmarkt? Werkenden 2)Noem een ander woord voor 1)Waaruit bestaat de vraag op de arbeidsmarkt? 2)Noem een ander woord voor werkgelegenheid. 3)Wat houdt het arbeidsvolume in? 4)Met welk woord wordt het aanbod van arbeid ook aangeduid? 5)Geef de omschrijving

Nadere informatie

Samenvatting Economie Werk

Samenvatting Economie Werk Samenvatting Economie Werk Samenvatting door R. 2199 woorden 23 maart 2014 6,7 2 keer beoordeeld Vak Economie Hoofdstuk 1 Welvart = de mate waarin de behoeften met de beschikbare middelen kunnen worden

Nadere informatie

Domein GTST havo. 1) Gezinnen, bedrijven, overheid en buitenland; of anders geformuleerd: (C + I + O + E M)

Domein GTST havo. 1) Gezinnen, bedrijven, overheid en buitenland; of anders geformuleerd: (C + I + O + E M) 1) Geef de omschrijving van trendmatige groei. 2) Wat houdt conjunctuurgolf in? 3) Noem 5 conjunctuurindicatoren. 4) Leg uit waarom bij hoogconjunctuur de bedrijfswinsten zullen stijgen. 5) Leg uit waarom

Nadere informatie

Eindexamen economie havo I

Eindexamen economie havo I Beoordelingsmodel Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 salaris: 122.000 175 = 86.437

Nadere informatie

Eindexamen economie havo I

Eindexamen economie havo I Opgave 1 Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. 1 Voorbeeld van een juiste berekening: 47,5 27,5 100% = 72,73% 27,5

Nadere informatie

Groei of krimp? bij Pincode 5e ed. 4GT Hoofdstuk 7 en 4K Hoofdstuk 5 aanvullend lesmateriaal n.a.v. vernieuwde syllabus EC/K/5A: 2

Groei of krimp? bij Pincode 5e ed. 4GT Hoofdstuk 7 en 4K Hoofdstuk 5 aanvullend lesmateriaal n.a.v. vernieuwde syllabus EC/K/5A: 2 Groei of krimp? bij Pincode 5e ed. 4GT Hoofdstuk 7 en 4K Hoofdstuk 5 aanvullend lesmateriaal n.a.v. vernieuwde syllabus EC/K/5A: 2 Als je moet kiezen welk plaatje je op je cijferlijst zou willen hebben,

Nadere informatie

Samenvatting Economie Inkomen Hoofdstuk 1 t/m 3

Samenvatting Economie Inkomen Hoofdstuk 1 t/m 3 Samenvatting Economie Inkomen Hoofdstuk 1 t/m 3 Samenvatting door een scholier 1203 woorden 17 januari 2005 6,1 90 keer beoordeeld Vak Economie Samenvatting economie lesbrief: inkomen. Hoofdstuk 1: de

Nadere informatie

Keuzeonderwerp. Keynesiaans model. Gesloten /open economie zonder/met overheid met arbeidsmarkt. fransetman.nl

Keuzeonderwerp. Keynesiaans model. Gesloten /open economie zonder/met overheid met arbeidsmarkt. fransetman.nl Keuzeonderwerp Keynesiaans model Gesloten /open economie zonder/met overheid met arbeidsmarkt Vraag op de goederenmarkt Alleen gezinnen en bedrijven kopen op de goederenmarkt. C = 0,6 Y Aa = 4 mln mensen

Nadere informatie

Eindexamen economie 1 vwo 2001-II

Eindexamen economie 1 vwo 2001-II 4 Antwoordmodel Opgave Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. ja Uit de toelichting moet blijken dat de stijging

Nadere informatie

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 t/m 5: Verdienen en Uitgeven

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 t/m 5: Verdienen en Uitgeven Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 t/m 5: Verdienen en Uitgeven Samenvatting door D. 1403 woorden 18 januari 2014 7 3 keer beoordeeld Vak Economie Conjunctuurbeweging/Conjunctuur: Het patroon van het stijgen

Nadere informatie

Kwartaaloverzicht arbeidsmarkt 2005/2

Kwartaaloverzicht arbeidsmarkt 2005/2 Hans Langenberg In het tweede kwartaal van 2005 vond voor het eerst in twee jaar geen verdere daling plaats van het aantal banen. Ook is de werkloosheid gestabiliseerd. Wel was er een stagnatie in de toename

Nadere informatie

Eindexamen vwo economie I

Eindexamen vwo economie I Opgave 1 1 maximumscore 1 Uit het antwoord moet blijken dat de hoogte van de arbeidsinkomensquote 0,7 / 70% is. 2 maximumscore 2 Een antwoord waaruit blijkt dat als b 1 daalt, het inkomen na belastingheffing

Nadere informatie

Eindexamen havo economie oud programma I

Eindexamen havo economie oud programma I Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 Een antwoord waaruit blijkt dat mensen met een hoog

Nadere informatie

Samenvatting Economie Hoofdstuk 19 en 20: Inkomensverdeling en conjuntuur

Samenvatting Economie Hoofdstuk 19 en 20: Inkomensverdeling en conjuntuur Samenvatting Economie Hoofdstuk 19 en 20: Inkomensverdeling en conjuntuur Samenvatting door een scholier 1286 woorden 9 januari 2013 6,8 4 keer beoordeeld Vak Methode Economie Percent 19.1 Personele inkomensverdeling

Nadere informatie

Module 8 havo 5. Hoofdstuk 1 conjunctuurbeweging

Module 8 havo 5. Hoofdstuk 1 conjunctuurbeweging Module 8 havo 5 Hoofdstuk 1 conjunctuurbeweging Economische conjunctuur hoogconjunctuur Reëel binnenlands product groeit procentueel sterker dan gemiddeld. laagconjunctuur Reëel binnenlands product groeit

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 havo 2004-I

Eindexamen economie 1-2 havo 2004-I 4 Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 Een voorbeeld van een juist antwoord

Nadere informatie

Eindexamen economie 1 vwo I

Eindexamen economie 1 vwo I Beoordelingsmodel Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 vakbonden, werkgeversbonden, individuele

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 havo 2007-I

Eindexamen economie 1-2 havo 2007-I 4 Beoordelingsmodel Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 twee van de volgende voorbeelden

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 havo 2007-II

Eindexamen economie 1-2 havo 2007-II Beoordelingsmodel Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 Een antwoord waaruit blijkt dat

Nadere informatie

Aantekeningen VWO-6 Economie Lesbrief Economische Modellen

Aantekeningen VWO-6 Economie Lesbrief Economische Modellen Aantekeningen VWO-6 Economie Lesbrief Economische Modellen Hoofdstuk 1 + 2 Een model is een vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid. Bedoeld om de werkelijkheid te verklaren Bedoeld om voorspellingen

Nadere informatie

6,9. Samenvatting door een scholier 1762 woorden 21 februari keer beoordeeld. Arbeidsmarkt

6,9. Samenvatting door een scholier 1762 woorden 21 februari keer beoordeeld. Arbeidsmarkt Samenvatting door een scholier 1762 woorden 21 februari 2006 6,9 8 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO Arbeidsmarkt 1: Het Aanbod van Arbeid Het aanbod bestaat uit alle mensen tussen de 15 en 64

Nadere informatie

Economie. Boekje Conjunctuur Samenvattingen + overige voorbereiding voor de toets. Inhoud:

Economie. Boekje Conjunctuur Samenvattingen + overige voorbereiding voor de toets. Inhoud: Boekje Conjunctuur Samenvattingen + overige voorbereiding voor de toets Economie Inhoud: Wat? blz. h1 & h2 samengevat 2 h3 samengevat 3 h4 samengevat 4 wat moet weten 5 Begrippen 6 & 7 Links 7 Test je

Nadere informatie

Kortetermijnontwikkeling

Kortetermijnontwikkeling Artikel, donderdag 22 september 2011 9:30 Arbeidsmarkt in vogelvlucht Het aantal banen van werknemers en het aantal openstaande vacatures stijgt licht. De loonontwikkeling is gematigd. De stijging van

Nadere informatie

4.1 De collectieve arbeidsovereenkomst

4.1 De collectieve arbeidsovereenkomst 4.1 De collectieve arbeidsovereenkomst De arbeidsvoorwaarden van veel werknemers zijn vastgelegd in een collectieve arbeidsovereenkomst. Dit is een overeenkomst die per bedrijf of bedrijfstak wordt afgesloten

Nadere informatie

Indexcijfer productie= indexcijfer werkgelegenheid x indexcijfer arbeidsproductiviteit 100

Indexcijfer productie= indexcijfer werkgelegenheid x indexcijfer arbeidsproductiviteit 100 Samenvatting door een scholier 1391 woorden 3 juni 2005 7 34 keer beoordeeld Vak Economie Economie de arbeidsmarkt hoofdstuk 4 en 5 Hoofdstuk 4 4.1 Werkgelegenheid in Nederland Alleen een opdracht 4.2

Nadere informatie

UIT groei en conjunctuur

UIT groei en conjunctuur Economische groei. Economische groei drukken we uit in de procentuele groei van het BBP op jaarbasis. De groei van het BBP heeft twee oorzaken. Het BBP kan groeien omdat de prijzen van producten stijgen

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 havo 2002-I

Eindexamen economie 1-2 havo 2002-I 4 Antwoordmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 Voorbeelden van een juist antwoord zijn:

Nadere informatie

4.1 Klaar met de opleiding

4.1 Klaar met de opleiding 4.1 Klaar met de opleiding 1. Werken in loondienst - Bij een bedrijf of bij de overheid (gemeente, provincie, ministerie); - Je krijgt loon/salaris; - Je hebt een bepaalde zekerheid, dat je werk hebt,

Nadere informatie

Domein E: Ruilen over de tijd. fransetman.nl

Domein E: Ruilen over de tijd. fransetman.nl Domein E: Ruilen over de tijd Rente : prijs van tijd Nu lenen: een lagere rente Nu sparen: een hogere rente Individuele prijs van tijd: het ongemak dat je ervaart Algemene prijs van tijd: de rente die

Nadere informatie

Eindexamen economie 1 vwo 2008-I

Eindexamen economie 1 vwo 2008-I Beoordelingsmodel Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 vergemakkelijken van het ontslaan

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 vwo 2007-II

Eindexamen economie 1-2 vwo 2007-II Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 1 0,15 0,12 100% = 25%

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 havo 2004-II

Eindexamen economie 1-2 havo 2004-II 4 Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 artikel 1 Een verklaring waaruit

Nadere informatie

Vraag Antwoord Scores

Vraag Antwoord Scores Opgave 1 Hoe verdelen we de zorgkosten? 1 maximumscore 2 Stel het bbp op 100 en het totaal van de zorgkosten op 9 9 1,035 24 = 9 2,283328 = 20,55 1 100 1,0132 24 = 136,99 20,55 136,99 100% = 15% (en dat

Nadere informatie

Rollenspel centraal akkoord (2x)

Rollenspel centraal akkoord (2x) Rollenspel centraal akkoord (2x) 1 Algemeen Een zestal leerlingen spelen tijdens dit rollenspel het onderhandelingsproces voor een centraal akkoord na. Zij moeten hierbij rekening houden met een gegeven

Nadere informatie

3.2 De omvang van de werkgelegenheid

3.2 De omvang van de werkgelegenheid 3.2 De omvang van de werkgelegenheid Particuliere bedrijven en overheidsbedrijven nemen mensen in dienst. Collectieve sector = Semicollectieve sector = De overheden op landelijk, provinciaal en lokaal

Nadere informatie

Eindexamen economie havo II

Eindexamen economie havo II Opgave 1 Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. 1 Voorbeeld van een juist antwoord: Een antwoord waaruit blijkt dat

Nadere informatie

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 t/m 5, Arbeidsmarkt

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 t/m 5, Arbeidsmarkt Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 t/m 5, Arbeidsmarkt Samenvatting door een scholier 1500 woorden 30 mei 2006 6,8 66 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO H1, de arbeidsmarkt op. Aanbod van arbeid

Nadere informatie

UITWERKING TOELICHTING OP DE ANTWOORDEN VAN HET EXAMEN 2001-I

UITWERKING TOELICHTING OP DE ANTWOORDEN VAN HET EXAMEN 2001-I UITWERKING TOELICHTING OP DE ANTWOORDEN VAN HET EXAMEN 2001-I VAK: ECONOMIE 1 NIVEAU: VWO EXAMEN: 2001-I De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen.

Nadere informatie

Rente de prijs van tijd. Als rente hoger is dan de opofferingskosten individuele prijs van tijd niet lenen maar sparen

Rente de prijs van tijd. Als rente hoger is dan de opofferingskosten individuele prijs van tijd niet lenen maar sparen Rente de prijs van tijd. Als rente hoger is dan de opofferingskosten individuele prijs van tijd niet lenen maar sparen Ruilen over de tijd Intertemporele substitutie Bedrijven lenen geld om te investeren

Nadere informatie

Samenvatting Werk & Werkloosheid

Samenvatting Werk & Werkloosheid Samenvatting door Guusje 1600 woorden 13 januari 2018 7,6 15 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO Samenvatting Werk & Werkloosheid H1 De welvaart wordt bepaald door hoe goed je behoeften met de beschikbare

Nadere informatie

Samenvatting Economie Hoofdstuk 4

Samenvatting Economie Hoofdstuk 4 Samenvatting Economie Hoofdstuk 4 Samenvatting door een scholier 977 woorden 10 maart 2004 7,8 10 keer beoordeeld Vak Economie Beroepsbevolking: aantal mensen tussen 15-65 jaar Werkzame beroepsbevolking:

Nadere informatie

Als de lonen dalen, dalen de loonkosten voor de producent. Hetgeen kan betekenen dat de producent niet overgaat tot mechanisatie/automatisering.

Als de lonen dalen, dalen de loonkosten voor de producent. Hetgeen kan betekenen dat de producent niet overgaat tot mechanisatie/automatisering. Top 100 vragen. De antwoorden! 1 Als de lonen stijgen, stijgen de productiekosten. De producent rekent de hogere productiekosten door in de eindprijs. Daardoor daalt de vraag naar producten. De productie

Nadere informatie

5,8. Praktische-opdracht door een scholier 1585 woorden 12 december keer beoordeeld

5,8. Praktische-opdracht door een scholier 1585 woorden 12 december keer beoordeeld Praktische-opdracht door een scholier 1585 woorden 12 december 2007 5,8 10 keer beoordeeld Vak Economie Conjunctuur Deze praktische opdracht gaat over conjunctuur. Ik beantwoord een aantal vragen in mijn

Nadere informatie

Economische effecten van een verlaging van de administratieve lasten

Economische effecten van een verlaging van de administratieve lasten CPB Notitie Datum : 7 april 2004 Aan : Projectdirectie Administratieve Lasten Economische effecten van een verlaging van de administratieve lasten 1 Inleiding Het kabinet heeft in het regeerakkoord het

Nadere informatie

Uitleg theorie AS-AD model. MEV Wat betekent AS-AD. Aggregated demand: de macro-economische vraag.

Uitleg theorie AS-AD model. MEV Wat betekent AS-AD. Aggregated demand: de macro-economische vraag. Uitleg theorie AS-AD model. Het AS-AD model is een theoretisch model over de werking van de economie. Het model is daarmee een macro-economisch model. Het model maakt sterk gebruik van het marktmodel uit

Nadere informatie

Eindexamen economie vwo II

Eindexamen economie vwo II Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 Voorbeelden van een

Nadere informatie

Antwoorden stencils OPGAVE 1 11.313 pond. (36,41%) 1,48 miljard als het BNP in procenten harder is gestegen dan het bedrag in ponden in procenten

Antwoorden stencils OPGAVE 1 11.313 pond. (36,41%) 1,48 miljard als het BNP in procenten harder is gestegen dan het bedrag in ponden in procenten Antwoorden stencils OPGAVE 1 1. Nominaal Inkomen 1996 = 25,34 miljard pond x 1,536 = 38,92224 miljard pond Bevolkingsomvang 1996 = 3.340.000 x 1,03 = 3.440.200 Nominaal Inkomen per hoofd = 38,92224 miljard

Nadere informatie

6,3 ECONOMIE. Samenvatting door een scholier 4680 woorden 25 januari keer beoordeeld. Lesbrief Globalisering INFLATIE

6,3 ECONOMIE. Samenvatting door een scholier 4680 woorden 25 januari keer beoordeeld. Lesbrief Globalisering INFLATIE Samenvatting door een scholier 4680 woorden 25 januari 2011 6,3 17 keer beoordeeld Vak Economie ECONOMIE Lesbrief Globalisering INFLATIE Soort Oorzaken OPLOSSINGEN Vraag Bestedingsinflatie Door de oplevende

Nadere informatie

Eindexamen economie 1 havo 2000-I

Eindexamen economie 1 havo 2000-I Opgave 1 Meer mensen aan de slag Het terugdringen van de werkloosheid is in veel landen een belangrijke doelstelling van de overheid. Om dat doel te bereiken, streeft de overheid meestal naar groei van

Nadere informatie

UIT theorie ASAD

UIT theorie ASAD Uitleg theorie AS-AD model. Het AS-AD model is een theoretisch model over de werking van de economie. Het model is een samenvoeging van de theorie van Keynes met de oude klassieke modellen. In verschijningsvorm

Nadere informatie

De beroepsbevolking bestaat uit werkende (zelfstandigen en werknemers) en werkelozen. aantal inactieven i/a-ratio = - x 100 aantal actieven

De beroepsbevolking bestaat uit werkende (zelfstandigen en werknemers) en werkelozen. aantal inactieven i/a-ratio = - x 100 aantal actieven Samenvatting door een scholier 1702 woorden 21 maart 2016 7,3 55 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO Hoofdstuk 1 Door deeltijdarbeid is er een verschil tussen de werkgelegenheid/werkloosheid uitgedrukt

Nadere informatie

situatie febr 2010 Volksverzekeringen Algemene Ouderdomswet 2 Algemene Nabestaandenwet 2 ANW Algemene kinderbijslagwet 2 AKW

situatie febr 2010 Volksverzekeringen Algemene Ouderdomswet 2 Algemene Nabestaandenwet 2 ANW Algemene kinderbijslagwet 2 AKW situatie febr 2010 Sociale zekerheid te verdelen in twee stukken: Sociale verzekeringen Sociale voorzieningen Sociale verzekeringen worden beheerd/ uitgevoerd door de sociale verzekeringsfondsen (o.a.

Nadere informatie

Samenvatting Economie Arbeidsmarkt

Samenvatting Economie Arbeidsmarkt Samenvatting Economie Arbeidsmarkt Samenvatting door een scholier 1948 woorden 17 november 2009 7,2 12 keer beoordeeld Vak Economie Economie, arbeidsmarkt PTA 2 Hoofdstuk 1; De arbeidsmarkt op. 1.1 op

Nadere informatie

Economische conjunctuur

Economische conjunctuur Economische conjunctuur hoogconjunctuur Reëel binnenlands product groeit procentueel sterker dan gemiddeld. Ontstaat door veel vraag naar producten Trend (Gemiddelde groei over groot aantal jaren) laagconjunctuur

Nadere informatie

UIT loonruimte en AIQ v1.1

UIT loonruimte en AIQ v1.1 Uitleg loonruimte en AIQ. 1. Wat is de AIQ? De AIQ is de arbeidsinkomensquote en geeft weer hoeveel procent van het Nationaal inkomen (totaal aan beloningen productiefactoren) uitgekeerd wordt aan arbeidsloon.

Nadere informatie

Arbeidsmarkt Vraag naar arbeid Werkgelegenheid Aanbod van arbeid: b Marktmechanisme Loonkosten per product

Arbeidsmarkt Vraag naar arbeid Werkgelegenheid Aanbod van arbeid: b Marktmechanisme Loonkosten per product Arbeidsmarkt Vraag naar arbeid = mensen Door werkgevers: bedrijven en overheid Werkgelegenheid Hoe lager het loon, hoe groter de vraag naar arbeid Aanbod van arbeid: beroepsbevolking (iedereen tussen de

Nadere informatie

Vraag Antwoord Scores

Vraag Antwoord Scores Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 Rek in het arbeidsaanbod 1 maximumscore 2 Doordat het aanbod van

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 vwo I

Eindexamen economie 1-2 vwo I Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 1 nivellering 38,2 : 9,6 = 3,98 : 1 2 maximumscore

Nadere informatie

8,2. Samenvatting door een scholier 1686 woorden 10 februari keer beoordeeld

8,2. Samenvatting door een scholier 1686 woorden 10 februari keer beoordeeld Samenvatting door een scholier 1686 woorden 10 februari 2003 8,2 97 keer beoordeeld Vak Economie Hoofdstuk 1: Arbeidsmarkt: De wijze waarop vraag en aanbod zodanig bij elkaar komen dat er een prijs (=loon)

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 vwo 2003-II

Eindexamen economie 1-2 vwo 2003-II 4 Antwoordmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 Een voorbeeld van een juist antwoord

Nadere informatie

20.1 Wat is economische groei?!

20.1 Wat is economische groei?! 20.1 Wat is economische groei? Om te beoordelen of er geproduceerd is, moet het BBP worden gecorrigeerd voor de inflatie. BBP is de totale product door binnenlandse sectoren. We vinden dan de toename van

Nadere informatie

Groep Wegingsfactor Prijsverandering Partieel prijsindexcijfer Woning 40% +10% 110 Voeding 30% -10% 90 Kleding 20% +20% 120 Diversen 10% +15% 115

Groep Wegingsfactor Prijsverandering Partieel prijsindexcijfer Woning 40% +10% 110 Voeding 30% -10% 90 Kleding 20% +20% 120 Diversen 10% +15% 115 Samenvatting door M. 1480 woorden 6 januari 2014 7,2 17 keer beoordeeld Vak Methode Economie Praktische economie Tijd is geld De ECB leent geld uit aan de banken. Ze rekenen daar reporente voor. Banken

Nadere informatie

ALGEMENE ECONOMIE /03

ALGEMENE ECONOMIE /03 HBO Algemene economie Raymond Reinhardt 3R Business Development raymond.reinhardt@3r-bdc.com 3R 1 M Productiefactoren: alle middelen die gebruikt worden bij het produceren: NOKIA: natuur, ondernemen, kapitaal,

Nadere informatie

Eindexamen vwo economie 2014-I

Eindexamen vwo economie 2014-I Opgave 1 1 maximumscore 2 De kredietcrisis in de VS leidt ertoe dat Nederlandse banken verlies lijden op hun beleggingen in de VS en daardoor minder makkelijk krediet verstrekken aan bedrijven. Hierdoor

Nadere informatie

Economie. Arbeidsmarkt. Domein markt en domein goede tijden, slechte tijden

Economie. Arbeidsmarkt. Domein markt en domein goede tijden, slechte tijden Economie Arbeidsmarkt Domein markt en domein goede tijden, slechte tijden ETMF, STAI oktober 2014 Opgave 1 (havo 2002-1 ec1 opg 6) Kunnen de premies lager? Alle werknemers betalen verplicht premies voor

Nadere informatie

Geboorteoverschot: Bij een geboorteoverschot worden er per jaar meer mensen geboren dan er sterven.

Geboorteoverschot: Bij een geboorteoverschot worden er per jaar meer mensen geboren dan er sterven. Boekverslag door Een scholier 1354 woorden 17 december 2002 7.6 26 keer beoordeeld Vak Methode Economie In balans Economie PW Hoofdstuk 4 4.1 Beroepsbevolking: Het aantal mensen tussen 15 en 65 jaar, dat

Nadere informatie

UITWERKING TOELICHTING OP DE ANTWOORDEN VAN HET EXAMEN 2002-I VAK: ECONOMIE 1,2 EXAMEN: 2002-I

UITWERKING TOELICHTING OP DE ANTWOORDEN VAN HET EXAMEN 2002-I VAK: ECONOMIE 1,2 EXAMEN: 2002-I TOELICHTING OP DE ANTWOORDEN VAN HET EXAMEN 2002-I VAK: ECONOMIE 1,2 NIVEAU: VWO EXAMEN: 2002-I De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen

Nadere informatie

6,7. Begrippenlijst door een scholier 1879 woorden 29 oktober keer beoordeeld

6,7. Begrippenlijst door een scholier 1879 woorden 29 oktober keer beoordeeld Begrippenlijst door een scholier 1879 woorden 29 oktober 2002 6,7 96 keer beoordeeld Vak Economie Aanbod van arbeid -> de beroepsbevolking: werknemers en werklozen. Aandeelhouder -> de eigenaren van een

Nadere informatie