CASUSSCHETSEN. Mevrouw B. heeft bloed laten prikken voor een keuring. Ze heeft geen klachten. De volgende schildklierwaarden werden gevonden:

Transcriptie

1 INTERLINE INTERNE GENEESKUNDE Schildklierproblematiek, Osteoporose, (DVT) 9 januari 2007 CASUSSCHETSEN Casusschets 1 Mevrouw B. heeft bloed laten prikken voor een keuring. Ze heeft geen klachten. De volgende schildklierwaarden werden gevonden: TSH 7 mu/l Vraag 1: Wat zou u doen? 3. Patiënte verwijzen naar een internist. Zelfde casus, met laboratorium: TSH 12 mu/l Vraag 2: Wat zou u doen? 3. Patiënte verwijzen naar een internist.

2 Stel mevrouw B. is op het spreekuur gekomen vanwege moeheid. Ze is ook kouwelijk en klaagt over haaruitval. Laboratorium: TSH 7 mu/l Vraag 3: Wat zou u nu doen? 3. Patiënte verwijzen naar een internist. Mevrouw S. heeft diabetes. Zij heeft geen klachten. Bij de reguliere labcontrole blijkt: TSH 7 mu/l Vraag 4: Wat zou u doen? 3. Anti-TPO en anti-tg antistoffen bepalen. 4. Patiënte verwijzen naar een internist. Mevrouw P. heeft hypercholesterolaemie, die in aanmerking komt voor medicamenteuze behandeling. Lab: TSH 7 mu/l Vraag 5: Wat zou u doen? 3. Starten met Thyrax 25 mcg en statine starten. 4. Patiënte verwijzen naar een internist. Mevrouw Z. heeft een struma opgemerkt. Lab:

3 TSH 7 mu/l Vraag 6: Wat zou u doen? 3. Patiënte verwijzen naar een internist.

4 Casusschets 2 Vrouw, 49 jaar. Anamnese: Sinds 6 maanden niet meer ongesteld en lijdende aan algemene vage klachten van moeheid, droog haar en haaruitval. Ze is klam en zweterig en neemt in gewicht toe. Klaagt over haar huid die van textuur veranderd is. Ze denkt zelf in de overgang te zijn. Lichamelijk onderzoek: Een wat gezette vrouw met licht pafferig uiterlijk, tensie 146/86, regulair aequale pols, aan hart en longen geen afwijkingen. Bij globaal neurologisch onderzoek geen grote afwijkingen, alleen de achillespeesreflex ontbreekt. Laboratorium: Hb.7.8 mmol/l, MCV 82, kreat 92mmol/l, ALAT 32 mmol/l. YGT 45 mmol/l, TSH 24 en ft4 4,8. De diagnose hypothyreoïdie is duidelijk. Vraag 1: Hoe gaat u behandelen? 1. Starten met thyrax, low en slow. Bijvoorbeeld 0,0125 mg, daarna onder controle van de TSH langzaam ophogen. 2. U start met de verwachte suppletiedosis 0,1 mg en na 6 weken controle T4 en TSH. Zelfde casus, maar bij lichamelijk onderzoek een hogere tensie: 164/104, pols 64 per minuut met enkele overslagen ( supraventriculaire extrasystolen) en in de 8e intercostale ruimte li een diastolische souffle. Labuitslagen zijn gelijk. Vraag 2: Wat is uw beleid? 1. U stuurt de patiënt naar de endocrinoloog / internist of overlegt daarmee. 2. U behandelt patiënt zelf ná een cardiologisch consult of onderzoek, of u start de suppletie alvast en verwijst voor cardiologisch onderzoek. 3. U stelt patiënte zelf in volgens schema. 4. Anders.

5 Casusschets 3 Mevrouw Jansen, 35 jaar, klaagt over een opgejaagd gevoel. Bij lichamelijk onderzoek was er niets bijzonders te vinden. Labonderzoek bracht echter een hyperthyreoïdie aan het licht: TSH: < 0,01 ft4: 53. Vraag 1: Wat denkt u dat de diagnose/oorzaak is? Vraag 2: Wat doet u? 1. Niets. 2. Starten met medicatie. 3. Verwijzen naar de internist. 4. Herhaal labonderzoek, inclusief T3. Vraag 3: Stel u start met medicatie, wat geeft u dan en hoe vervolgt u het? Nu heeft mevrouw Jansen een zwangerschapswens. Vraag 4: Verandert hierdoor uw beleid? 1. Nee. 2. Ja. Mevrouw Jansen is een na een jaar behandelen gestopt met de medicatie. Zij ontwikkelt nu, een half jaar na het staken, een recidief. Vraag 5: Wat doet u? 1. U stelt patiënte zelf opnieuw in. 2. U verwijst patiënte naar de internist voor verdere diagnostiek. 3. U verwijst patiënte naar de internist voor I131 behandeling.

6 Casusschets 4 Een 32 jarige vrouw komt op uw spreekuur omdat zij een niet- pijnlijke zwelling in de hals heeft opgemerkt, geen klachten. Bij lichamelijk onderzoek vind U een solitaire zwelling van 2 cm links, welke meebeweegt met slikken. Uw gedachten gaan uit naar een solitaire schildkliernodus. Vraag 1: Wat doet u? 1. X-thorax, X-trachea. 2. Echo schildklier. 3. Cytologische punctie via PA. 4. Verwijzen naar internist of chirurg. 5. Lab. Een 48 jarige man bezoekt uw spreekuur vanwege een palpabele afwijking in de hals. Bij lichamelijk onderzoek vind U een multinodulair struma met een dominante nodus van 3 cm aan de rechter zijde. Vraag 2: Wat doet u? 1. X-thorax, X-trachea. 2. Echo schildklier. 3. Cytologische punctie via PA. 4. Verwijzen naar internist of chirurg. 5. Lab. Vraag 3: Een patiënt met een struma met mechanische bezwaren verwijs ik naar de chirurg, immers operatie is de enige therapie. 1. Juist. 2. Onjuist.

7 Casusschets 5 Mw Botje, 72 jaar, komt bij u omdat ze in de Libelle iets heeft gelezen over botontkalking. Vraag 1: Welke anamnestische punten zijn van belang om al dan niet tot een DEXA over te gaan? 1. Gewicht. 2. Familielid met heupfraktuur. 3. Zuivelgebruik. 4. Roken. 5. Prednisongebruik. Ze blijkt zelf nooit iets gebroken te hebben, haar moeder een keer haar heup. Mw Botje weegt 55 kg, ze gebruikt geen medicatie en is eigenlijk wel gezond. Vraag 2: De risicoscore voor osteoporose is: U besluit een DEXA aan te vragen. Vraag 3: Op grond van welke uitslag (de laagste waarde is weergegeven) besluit u tot het starten van therapie? 1. Z-score heup -0,9. 2. T-score heup -2,7. 3. Z-score WK -1,3 4. T-score WK -2,4

8 Casusschets 6 Mevrouw Kalkman, 65 jaar, gebruikt 20 mg prednison per dag gedurende een half jaar. Ze komt bij u voor advies en uitleg over botontkalking. Vraag 1: Adviseert u haar een DEXA te laten maken? 1. Ja. 2. Nee. Mevrouw heeft een aangetoonde osteoporose. Zij houdt niet van melk en kaas. Ze komt weinig buiten en doet niet aan sport. Vraag 2: Welke medicatie schrijft u voor? 1. Calcium. 2. Calcium + vitamine D. 3. Bisfosfonaat. 4. Calcium + Bisfosfonaat. 5. Calcium + vitamine D + Bisfosfonaat. Vraag 3: Geef je haar nog andere adviezen? Zo ja, welke?