Aanvraag tot wijziging van de verplichtstelling tot deelneming in de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Aanvraag tot wijziging van de verplichtstelling tot deelneming in de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg"

Transcriptie

1 Aanvraag tot wijziging van de verplichtstelling tot deelneming in de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg Excellentie, De hierna genoemde representatieve organisaties van werkgeverszijde A. Sector Goederenvervoer: Transport en Logistiek Nederland (TLN), gevestigd te Zoetermeer Goederenvervoer Nederland (KNV Goederenvervoer), gevestigd te 's-gravenhage Vereniging Nederlandsch Binnenvaartbureau (NBB), gevestigd te Rotterdam Vereniging van Verticaal Transport (WT), gevestigd te Culemborg, B. Sector Taxi: Taxivervoer Nederland (KNV Taxivervoer), gevestigd te 's-gravenhage C. Besloten Bus: Busvervoer Nederland (KNV Busvervoer), gevestigd te 's-gravenhage van werknemerszijde A. Sector Goederenvervoer: CNV Vakmensen (CNV), gevestigd te Utrecht FNV Bondgenoten (FNV), gevestigd te Utrecht B. Sector Taxi: CNV Vakmensen (CNV), gevestigd te Utrecht FNV Bondgenoten (FNV), gevestigd te Utrecht C. Besloten Bus: CNV Vakmensen (CNV), gevestigd te Utrecht FNV Bondgenoten (FNV), gevestigd te Utrecht geven het volgende te kennen: 1. Bij besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 28 juni 2010, nr. UAW/CAV/ /04, is - op grond van artikel 10, eerste lid en artikel 11, tweede lid van

2 de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds het besluit van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 8 mei 1964, nr , Stcrt. 1964, zodanig gewijzigd, dat de deelneming in Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg, zoals in dat besluit is bepaald onder I, verplicht is gesteld voor de in dit besluit aangeduide: - Werknemer A vanaf het moment dat hij de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt tot hij de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, - Werknemer B, geboren voor 1 januari 1950, vanaf het moment dat hij de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt tot hij de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt, dan wel in geval van uitstel van het prepensioen tot de eerste dag van de maand waarin het prepensioen ingaat, - Werknemer C, geboren voor 1 januari 1950, vanaf het moment dat hij de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt tot hij de leeftijd van 62 jaar heeft bereikt, dan wel in geval van uitstel van het prepensioen tot de eerste dag van de maand waarin het prepensioen ingaat. 2. De representatieve organisaties hebben besloten om de verplichtstelling van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg op een onderdeel te wijzigen. Hieronder wordt die wijziging benoemd en toegelicht. A. Verhoging pensioendatum 3. De representatieve organisaties hebben besloten de deelneming aan de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg zoals in dat besluit is bepaald onder I verplicht te stellen voor de in dit besluit aangeduide werknemer A vanaf de eerste dag van de maand waarin de leeftijd van 21 jaar wordt bereikt tot de eerste dag van de maand waarin de leeftijd van 67 jaar wordt bereikt voor zover deze werknemers zijn geboren op of na 1 januari Voor de onder I aangeduide werknemers die zijn geboren voor 1 januari 1950, werknemers A, B en C, zal de deelneming aan Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsven/oer over de Weg als volgt verplicht gesteld blijven: - Werknemer A, geboren voor 1 januari 1950, vanaf het moment dat hij de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt tot hij de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt - Werknemer B, geboren voor 1 januari 1950, vanaf het monrient dat hij de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt tot hij de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt, dan wel in geval van uitstel van het prepensioen tot de eerste dag van de maand waarin het prepensioen ingaat.

3 - Werknemer C, geboren voor 1 januari 1950, vanaf het moment dat hij de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt tot hij de leeftijd van 62 jaar heeft bereikt, dan wel in geval van uitstel van het prepensioen tot de eerste dag van de maand waarin het prepensioen ingaat. 4. Dit besluit maakt onderdeel uit van een breder pakket maatregelen - waaronder een verlaging per 1 januari 2013 van de voor verschillende sectoren verlaging van de opbouwpercentages - waartoe door de representatieve organisaties is besloten. Die maatregelen dienen vanaf 1 januari 2013 tot een deugdelijke financiële opzet te leiden van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg. Daarnaast stelt het besluit van de voornoemde organisaties om de pensioendatum per 1 januari 2013 naar 67 te verhogen de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg in staat om bij De Nederlandsche Bank een verzoek in te dienen om in aanmerking te komen voor maatwerk in de zin van Q&A 4 "Adempauze" zoals gepubliceerd op de website van De Nederlandsche Bank. De Nederlandsche Bank beoordeelt een dergelijk verzoek op grond van een aantal criteria. Eén criterium is dat de pensioenregeling per 1 januari 2013 wordt versoberd door verhoging van de pensioenrichtleeftijd naar De Nederlandsche Bank heeft het schriftelijk verzoek als bedoeld onder 3 van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg bij brief van 18 december 2012 gehonoreerd. 6. Voor wat betreft het gevolg van een verhoging van de pensioendatum voor de doorsneepremie en kostendekkende premie, kan het volgende worden opgemerkt. De doorsneepremie wordt zodanig vastgesteld dat een gedempte kostendekkende premie wordt ontvangen. Afhankelijk van de (venwachte) ontwikkeling van de financiële positie van het pensioenfonds kan vervolgens op de doorsneepremie een korting worden gegeven of een verhoging worden toegepast. Per sector is een maximaal premiepercentage vastgesteld. Doordat per 1 januari 2013 het opbouwpercentage daalt voor de Sector Beroepsgoederenvervoer: 1,85% (was 2,05%), Sector Besloten Busvervoer: 1,79% (was 1,99%) en Sector Taxiven/oer: 1,85% (was 2,09%), daalt de kostendekkende premie voor pensioenreglement I met circa 9,4%.

4 Daarnaast wordt per 1 januari 2013 de pensioenleeftijd verhoogd van 65 jaar naar 67 jaar. Hierdoor daalt de kostendekkende premie voor pensioenreglement I met circa 8,7%. De totale doorsneepremie (incl. VPL Premie) wordt in 2013 verhoogd voor de sector Goederenvervoer: van 29,24% naar maximale premie van 30,0%, sector Besloten Busven/oer: van 28,75% naar maximale premie 29,3% en sector Taxiven/oer: van 30,09% naar maximale premie van 30,09%. Deze premieverhoging is benodigd om te voldoen aan de eis dat de premie minimaal kostendekkend is en, in een situatie van dekkingstekort, bijdraagt aan herstel. Gelet op het voorgaande verzoeken voormelde organisaties: I. het besluit tot verplichtstelling van de deelneming in Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsven/oer over de Weg overeenkomstig de wens van de betrokken organisaties te wijzigen - op grond van artikel 10, eerste lid en artikel 11, tweede lid van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000, zodanig dat het besluit tot verplichtstelling als volgt luidt: Besluit: Bij besluit van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van nr is, op grond van artikel 10, eerste lid en artikel 11, tweede lid van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000, het besluit van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 8 mei 1964, nr , Stcrt. 1964, nr. 89 (laatstelijk gewijzigd bij besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 28 juni 2010, nr. UAW/CAV/ /04,Stcrt. 2010, nr ), zodanig gewijzigd, dat de deelneming in Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg is verplichtgesteld voor: - Werknemer-A, geboren op of na 1 januari 1950, vanaf de eerste dag van de maand waarin hij de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt tot de eerste dag van de maand waarin hij de leeftijd van 67 jaar heeft bereikt dan wel vanaf de eerste dag van de maand waarin hij de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt tot de eerste dag van de maand waarin hij de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt indien hij is geboren voor 1950.

5 (tekst verplichtstelling van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsven/oer over de Weg zoals vastgesteld bij besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 28 juni 2010, nr. UAW/CAV/ /04)

6 De deelneming in de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg is verplichtgesteld voor: - Werknemer A, geboren op of na 1 januari 1950, vanaf de eerste dag van de maand waarin hij de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt tot de eerste dag van de maand waarin hij de leeftijd van 67 jaar heeft bereikt dan wel vanaf de eerste dag van de maand waarin hij de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt tot de eerste dag van de maand waarin hij de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt indien hij is geboren voor 1950, - Werknemer B, geboren voor 1 januari 1950, vanaf het moment dat hij de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt tot hij de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt, dan wel in geval van uitstel van het prepensioen tot de eerste dag van de maand waarin het prepensioen ingaat, - Werknemer C, geboren voor 1 januari 1950, vanaf het moment dat hij de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt tot hij de leeftijd van 62 jaar heeft bereikt, dan wel in geval van uitstel van het prepensioen tot de eerste dag van de maand waarin het prepensioen ingaat. met dien verstande dat een persoon tegelijkertijd kan worden aangemerkt als: -Werknemer A en Werknemer B; of -Werknemer A en Werknemer C; of uitsluitend als -Werknemer A, waarbij verstaan wordt onder: 1. Werknemer A: De persoon die krachtens arbeidsovereenkomst in dienst is van een onderneming in het Beroepsven/oer over de Weg, dan wel die bij een dergelijke onderneming als chauffeur of kraanmachinist werkzaam is krachtens een uitzendovereenkomst in de zin van artikel 7:690 van het Burgerlijk Wetboek met een onderneming die zich bezighoudt met het ter beschikking stellen van werknemers als bedoeld in artikel 7:690 van het Burgerlijk Wetboek, met uitzondering van: a. een directeur grootaandeelhouder en/of lid van de directie van een onderneming, met dien verstande dat: - onder directeur-grootaandeelhouder uitsluitend wordt verstaan een directeurgrootaandeelhouder in de zin van de Pensioenwet (Wet van 7 december 2006, Staatsblad 2006, 705); en

7 - onder lid van de directie uitsluitend wordt verstaan degene die bestuurder is van een N.V. of B.V. in de zin van het Burgerlijk Wetboek en die als zodanig bij de Kamer van Koophandel in het Handelsregister is ingeschreven als alleen dan wel gezamenlijk vertegenwoordigingsbevoegd; b. de werknemer die in een onderneming in het Beroepsven/oer over de Weg, waarin anders dan uitsluitend of in hoofdzaak een of meer takken van bedrijf, behorende tot respectievelijk het wegven/oer, het binnenbeurtvaartbedrijf en/of het kraanverhuurbedrijf worden uitgeoefend, niet werkzaam is in een afdeling waarin uitsluitend of in hoofdzaak een of meer der bedoelde takken van bedrijf worden uitgeoefend; c. de werknemer die krachtens een uitzendovereenkomst als hiervoor bedoeld werkzaam is bij een onderneming in het Beroepsven/oer over de Weg en in dienst is van een onderneming die voldoet aan alle hierna genoemde criteria: - zich uitsluitend bezig houdt met het ter beschikking stellen van werknemers in de zin van artikel 7:690 BW; en - de cao voor Uitzendkrachten algemeen verbindend verklaard bij besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 28 juli 2004, nr , Stcrt. 2004, nr. 144 (laatstelijk gewijzigd bij besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 20 februari 2008, nr , Stcrt. 2008, nr. 38) respectievelijk de eventueel daarvoor in de plaats tredende cao toepast krachtens haar lidmaatschap van een partij bij die overeenkomst dan wel krachtens een besluit tot algemeen verbindend verklaring krachtens de Wet AW (Wet van 25 mei 1937, Stb. 801, tot het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van collectieve arbeidsovereenkomsten, zoals deze laatstelijk is gewijzigd bij de Wet van 1 december 2005, Stb. 626); en - voor ten minste 25% uitzendt naar ondernemingen op wie het bepaalde in deze verplichtstellingsbeschikking niet van toepassing is; en - voor ten minste 15% of meer van het totale premieplichtige loon opjaarbasis werknemers ter beschikking stelt van derden op basis van uitzendovereenkomsten met uitzendbeding als bedoeld in artikel 7:691 lid 2 BW, zoals nader gedefinieerd in bijlage 1 behorend bij artikel 5.1 punt 52 van de Regeling Wet financiering sociale verzekeringen, Stcrt. 2005, nr. 242, in werking getreden per 1 januari De onderneming heeft aan dit criterium voldaan indien en voor zover dit door het UWV (Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen) als zodanig is vastgesteld; en - géén onderdeel is van een concern van ondernemingen waarop deze verplichtstellingsbeschikking van toepassing is; en

8 - niet werkzaam is als arbeidspool overeenkomstig afspraken gemaakt door de sociale partners in het wegvervoer-, binnenbeurtvaart- of kraanverhuurbedrijf. 2. Werknemer B: De persoon die krachtens arbeidsovereenkomst in dienst is van een onderneming in het beroepsgoederenven/oer over de Weg en/of de Verhuur van Mobiele Kranen, dan wel die bij een dergelijke onderneming als chauffeur of kraanmachinist werkzaam is krachtens een uitzendovereenkomst in de zin van artikel 7:690 van het Burgerlijk Wetboek met een onderneming die zich bezighoudt met het ter beschikking stellen van werknemers als bedoeld in artikel 7:690 van het Burgerlijk Wetboek, met uitzondering van de werknemer die krachtens een uitzendovereenkomst als hiervoor bedoeld in dienst is van een onderneming die voldoet aan alle hierna genoemde criteria: - zich uitsluitend bezig houdt met het ter beschikking stellen van werknemers in de zin van artikel 7:690 BW; en - de cao voor Uitzendkrachten respectievelijk de eventueel daarvoor in de plaats tredende cao toepast krachtens haar lidmaatschap van een partij bij die overeenkomst dan wel krachtens een besluit tot algemeen verbindend verklaring krachtens de Wet AW; en - voor ten minste 25% uitzendt naar ondernemingen op wie het bepaalde in deze verplichtstellingsbeschikking niet van toepassing is; en - voor ten minste 15% of meer van het totale premieplichtige loon op jaarbasis werknemers ter beschikking stelt van derden op basis van uitzendovereenkomsten met uitzendbeding als bedoeld in artikel 7:691 lid 2 BW, zoals nader gedefinieerd in bijlage 1 behorend bij artikel 5.1 punt 52 van de Regeling Wet financiering sociale verzekeringen, Stcrt. 2005, nr. 242, in werking getreden per 1 januari De onderneming heeft aan dit criterium voldaan indien en voor zover dit door het UWV (Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen) als zodanig is vastgesteld; en - géén onderdeel is van een concern van ondernemingen waarop deze verplichtstellingsbeschikking van toepassing is; en - niet werkzaam is als arbeidspool overeenkomstig afspraken gemaakt door de sociale partners in het beroepsgoederenvervoer over de weg of het kraanverhuurbedrijf. 3. Werknemer C: De persoon die krachtens een arbeidsovereenkomst in dienst is van een onderneming in het Personenvervoer over de Weg met uitzondering van: - het lid van de directie, met dien verstande dat onder lid van de directie uitsluitend wordt verstaan degene die bestuurder is van een N.V. of B.V. in de zin van het Burgerlijk Wetboek

9 en die als zodanig bij de Kamer van Koophandel is ingeschreven als alleen dan wel gezamenlijk vertegenwoordigingsbevoegd; - het rijdend personeel van de KLM, afdeling wegvervoer. 4. Onderneming in het Beroepsvervoer over de Weg: De natuurlijke persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon die - al dan niet met winstoogmerk - in een in Nederland gevestigd bedrijf of in een afdeling van een zodanig bedrijf uitsluitend of in hoofdzaak werkzaamheden uitoefent, behorende tot het wegven/oer en/of het binnenbeurtvaartbedrijf en/of het kraanverhuurbedrijf, met uitzondering van: a. het privaatrechtelijke lichaam dat op grond van zijn doelstelling en financiële verhouding tot een of meer publiekrechtelijke lichamen door de Minister van Binnenlandse Zaken is aangewe-zen als lichaam waan/an de werknemers deelnemen in Stichting Pensioenfonds A.B.P.; b. de rechtspersoon, die op 1 januari 1963 als aangesloten werkgever is ingeschreven bij Stichting Pensioenstichting Transport, te Utrecht, zolang de inschrijving als aangesloten werkgever bij die stichting na 1 januari 1963 onafgebroken voortduurt; c. de rechtspersoon die valt onder de werkingssfeer van Stichting Pensioenfonds Openbaar Ven/oer, gevestigd te Utrecht, zoals deze geldt op 1 januari 2008 (zie voetnoot 1); d. de rechtspersoon die valt onder de werkingssfeer (zie voetnoot 2) van de Stichting Spoonwegpensioenfonds, gevestigd te Utrecht zoals deze geldt op 1 oktober 2001 en voorzover de onderneming zich niet bezig houdt met het beroepsven/oer over de weg; 5. 1/l/egve/voer Het bedrijf van: a. het tegen vergoeding vervoeren van goederen over de weg, alsmede het tegen vergoeding vervoeren van goederen over niet voor het openbaar verkeer openstaand terrein; b. het tegen vergoeding uitvoeren van besloten busvervoer en openbaar vervoer; c. het exploiteren van taxi's; waarbij onder besloten busvervoer, openbaar vervoer en taxiven/oer hetzelfde wordt verstaan als in de Wet Personenvervoer 2000 (Wet van 6 juli 2000, Stb. 2000, 314). 6. Binnenbeurtvaartbedrijf:

10 Het bedrijf van het binnen Nederland uitvoeren van één of meer geregelde diensten tot het tegen vergoeding vervoeren van goederen met binnenschepen en het bedrijf van het verlenen van bemiddeling tot het afsluiten van overeenkomsten tot ven/oeren, als zojuist bedoeld. 7. Kraanverhuurbedrijf: Alle in Nederland werkzame ondernemingen waarin het bedrijf wordt uitgeoefend van het verhuren van mobiele kranen. 8. Ondememing in het Beroepsgoederenvervoer over de Weg en/of de Verhuur van Mobiele Kranen: De natuurlijke persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon die zich - al dan niet met winstoogmerk - in een in Nederland gevestigd bedrijf bezighoudt met beroepsgoederenven/oer over de weg en/of het kraanverhuurbedrijf, met uitzondering van: a. ondernemingen die in hoofdzaak gemeten naar de loonsom van het bedrijf bouwwerkzaamheden uitvoeren en tevens mobiele kranen exploiteren; b. ondernemingen die een eigen cao of een andere bedrijfstak-cao dan die voor het beroepsgoederenven/oer over de weg en de verhuur van mobiele kranen dienen toe te passen, dan wel over een eigen vastgelegd arbeidsvoon/vaardenpakket beschikken waarvan het niveau ten minste gelijkwaardig is aan het niveau van de arbeidsvoona/aarden in de bedrijfstak voor het beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen, en die voorts voldoen aan de volgende voonwaarden: - de hoofdactiviteit van de onderneming is een andere dan beroepsgoederenvervoer over de weg, logistieke dienstverlening of verhuur van mobiele kranen. Maatgevend voor de bepaling van de hoofdactiviteit is de juridische eenheid waarvoor de vergunning beroepsgoederenvervoer is aangevraagd of toegekend, dan wel waarbinnen de activiteit van de verhuur van mobiele kranen plaatsvindt. - in de regel wordt binnen deze juridische eenheid niet meer dan 20% van de omzet gerealiseerd met beroepsgoederenven/oeractiviteiten, logistieke dienstverlening en/of de verhuur van mobiele kranen. 9. Beroepsgoederenvervoer over de Weg: Het verrichten van vergunningplichtig vervoer krachtens de Wet Goederenvervoer over de Weg, zoals deze laatstelijk is gewijzigd of aangevuld op 20 juni 2002 (Stcrt. 2002, nr. 347),

11 en/of het tegen vergoeding geheel of ten dele verrichten van vervoer, anders dan van personen over de weg of over andere dan voor het openbaar verkeer openstaande wegen. 10. Logistieke dienstverlening: Het organiseren van goederenstromen en/of het groeperen, lokaliseren, customiseren, assembleren, op maat maken, repareren en retourcontroleren, configureren, ompakken, toevoegen van handleiding, labellen, etiketteren, mengen, mixen, (re)conditioneren, testen, controleren van de kwaliteit en het orderpicken van producten. 11. Ondememing in het Personenvervoer over de Weg: De natuurlijke persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon, die in een in Nederland gevestigde onderneming tegen betaling: a. gesloten busvervoer verricht in de zin van de Wet personenvervoer 2000 (Staatsblad 2000, 314) (hierna: Wp); b. krachtens een vergunning op grond van de Wp taxivervoer verricht in de zin van de Wp; c. vervoer van personen verricht met een personenauto, over de weg of over andere dan voor het openbaar verkeer openstaande wegen; Niet wordt onder onderneming in het Personenvervoer over de Weg verstaan de natuurlijke persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon die zich bezig houdt met vervoer dat valt onder: - de cao voor het personeel in de Ambulancezorg , waan/an de werkingssfeer luidt als volgt. Deze CAO is van toepassing op de werkgevers en werknemers van de in Nederland gevestigde particuliere bedrijven werkzaam in de ambulancezorg, die zijn aangesloten bij de Vereniging Werkgevers Ambulancezorg, verderte noemen vwaz, en die: a. zijn bedrijf maakt van het tegen vergoeding verlenen van ambulancezorg vallend onder de werkingsfeer van de Wet Ambulancevervoer (wet van 23 april 1971, stb. 1971, 369) b. de werkgevers en werknemers in dienst van in Nederland gevestigde particuliere bedrijven in de uitoefening van een Meldkamer Ambulance (CP/VMKA) Centrale Post Ambulancevervoer (CPA); - de werkingssfeer van de Stichting Pensioenfonds Openbaar Ven/oer 1). 12. Personenauto:

12 Motorrijtuig, ingericht tot het ven/oer van personen tot een aantal van ten hoogste acht, de bestuurder daaronder niet begrepen, bestemd om personen tegen vergoeding te vervoeren. 13. Werkgever: De natuurlijke persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon waarmee de werknemer een arbeidsovereenkomst heeft gesloten'. 1) Op grond van artikel 3, lid 3, sub c, van de statuten van Stichting Pensioenfonds Openbaar Vervoer zoals deze notarieel zijn verleden op 21 december 2007, wordt onder de werkingssfeer verstaan: "de in Nederland werkzame ondernemingen die openbaarvervoer verrichten óp basis van een daartoe aan de onderneming verstrekte vergunning als bedoeld in de Wet Personenvervoer (Stb. 2000, 314). Onder openbaar vervoer wordt verstaan voor een ieder openstaand personenvervoer volgens een dienstregeling met: auto, bus, trein, metro, tram of een van geleidesysteem voortbewogen voertuig. Daarnaast wordt onder openbaar vervoer verstaan voor een ieder openstaand personenvervoer volgens een dienstregeling over water. Eveneens valt onder de werkingssfeer die onderneming die 50% of meer van de omzet haalt uit het verrichten van diensten (onder meer het verstrekken van onderzoek, bieden van technische ondersteuning en uitlenen en/of detacheren van arbeidskrachten) ten behoeve van ondernemingen die openbaar vervoer verrichten. Daarnaast vallen onder de werkingssfeer ondernemingen die deel uitmaken van een concern waarvan de hoofdactiviteit het verrichten van openbaar vervoer is, waarvan één van de ondernemingen openbaar vervoer verricht zoals hierboven genoemd, en die is toegetreden tot Stichting Pensioenfonds Openbaar Vervoer." 2) Tot de werkingssfeer van de Stichting Spoonwegpensioenfonds worden volgens artikel 4 van de op 1 oktober 2001 geldende statuten gerekend bedrijven die actief zijn op de volgende terreinen, dan wel delen daarvan: a. het (doen) aanbieden van openbaar ven/oer van personen per trein; b. het beheren en exploiteren van stations ten behoeve van het vervoer van personen per trein; c. het (doen) ven/oeren van goederen per trein; d. het adviseren over en het beheren, (doen) realiseren en in stand houden van rollend materieel; e. het adviseren over en het beheren, (doen) realiseren en in stand houden van railinfrastructuur;

13 f. het toedelen van de railinfrastructuurcapaciteit aan ven/oerders en het regelen van het treinverkeer. Tevens kunnen tot de bedrijfstak Spoonwegen worden toegelaten bedrijven die gerekend kunnen worden te behoren tot de bedrijfstak Spoonwegen. - Werknemer A vanaf het moment dat hij de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt tot hij de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, -Werknemer B, geboren voor 1 januari 1950, vanaf het moment dat hij de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt tot hij de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt, dan wel in geval van uitstel van het prepensioen tot de eerste dag van de maand waarin het prepensioen ingaat, - Werknemer C, geboren voor 1 januari 1950, vanaf het moment dat hij de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt tot hij de leeftijd van 62 jaar heeft bereikt, dan wel in geval van uitstel van het prepensioen tot de eerste dag van de maand waarin het prepensioen ingaat.

14 Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid FORMULIER REPRESENTATIVITEITSGEGEVENS (bedoeld in artikel 2, onderdeel h, artikel 3, onderdeel f, artikel 4, eerste lid, onderdeel d van de Regeling betreffende aanvragen op grond van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000) Bij een aanvraag om verpllchtstelling dienen de representativiteitsgegevens, de gebruikte bronnen en de gehanteerde onderzoeksmethodiek te worden opgegeven. Deze opgave kan worden ingediend aan de hand van dit formulier. Gebruikmaking van dit formulier is vereist bij een percentage representativiteit onder de 60% en ingeval beargumenteerde zienswijzen tegen de representativiteit daartoe aanleiding geven. INHOUD 1 REPRESENTATIVITEITSOPGAVE Werkaeversaeaevens O Direct aan het bedrijfstakpensioenfonds gebonden werkgevers O Werkgevers gebonden door de verplichtgestelde werkingssfeer Geaevens werkzame personen O Direct aan het bedrijfstakpensioenfonds gebonden werkzame personen O Werkzame personen gebonden door de verplichtgestelde werkingssfeer TOELICHTING Gehanteerde onderzoeksmethode Gebruikte bronnen Wijze van meting Relatie tot de werkingssfeer Actualiteit van de cijfers Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Directie Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, H.G.J. Kamp Pagina 1 van 12

15 REPRESENTATIVITEITSOPGAVE Het verplichtstellen van de deelname in een bedrijfstakpensioenfonds (bpf) vereist dat, naar het oordeel van de minister, het georganiseerde bedrijfsleven dat de aanvraag om (wijziging/intrekking van de) verplichtstelling indient een belangrijke meerderheid van de in de betreffende bedrijfstak(ken) werkzame personen vertegenwoordigt. Het meerderheidsvereiste wordt aan de hand van de representativiteitsgegevens bepaald. De mate van representativiteit wordt als volgt berekend: het aantal werknemers in de betreffende bedrijfstak(ken) In dienst van werkgevers direct betrokken bij het bpf (indien van toepassing incl. personen die in een andere hoedanigheid werkzaam zijn in de bedrijfstak) (teller), gedeeld door: het totale aantal werknemers in de betreffende bedrijfstak(ken) in dienst van werkgevers vallend onder de werkingssfeer (indien van toepassing incl. personen die In een andere hoedanigheid werkzaam zijn in de bedrijfstak) (noemer). De in de verplichtstelling van het bpf gedefinieerde werkingssfeer dient als uitgangspunt voor het bepalen van de aantallen personen in zowel de teller als de noemer. Tot het aantal personen kunnen naast werknemers ook zelfstandigen worden gerekend, indien in de werkingssfeer bepaald is dat deze ook op hen van toepassing is. Zelfstandigen dienen In voorkomend geval in de totaaltelling te worden meegenomen. Daarenboven dient in voorkomend geval in de representativiteitsopgave apart melding te worden gemaakt van de aantallen van deze specifieke groep, en van de betrouwbaarheid van de gebruikte bronnen. Wanneer het bij de aanvraag slechts om een deel van de werkingssfeer gaat of om één of meer van de bedrijfstakken in het geval van een bpf dat volgens de opgave van partijen meerdere afgebakende bedrijfstakken omvat, dan dient de representativiteitsopgave betrekking te hebben op de werkingssfeer van het deel van de bedrijfstak of de bedrijfstak(ken) waarop de aanvraag zich richt. In het geval van meerdere bedrijfstakken impliceert dit dat voor elke afzonderlijke bedrijfstak waarop de aanvraag betrekking heeft separaat de vereiste representativiteitsopgave dient te worden gegeven. Gezien de verstrekkende consequenties van het verplichtstellen van de deelname in een bpf is het noodzakelijk dat de representativiteitsopgave voldoet aan de eisen van: reproduceerbaarheid validiteit interne consistentie onderzoekstechnische kwaliteit, en actualiteit Het is een vereiste voor de beoordeling van het representativiteitscijfer dat dit reproduceerbaar is. Brongegevens, gebruikte enquête, uitgevoerde berekeningen, analyses en extrapolatie moeten beschikbaar zljn, zodat desgevraagd een accountant, dan wel het Ministerie van SZW op basis hiervan het cijfer zelfstandig kan reproduceren. Het begrip validiteit heeft betrekking op de vraag of daadwerkelijk is gemeten wat beoogd was. Is het te meten begrip, werkzame personen, op de juiste wijze gedefinieerd én zijn vervolgens de werkzame personen ook conform de operationalisering gemeten. Voor het begrip werkzame personen bijvoorbeeld speelt dan de werkingssfeer een rol en of op een juiste wijze is gecorrigeerd voor werkzame personen die in de werkingssfeer worden uitgesloten. Pagina 2 van 12

16 Bij de interne consistentie gaat het om gebruikte meeteenheden. De eenheid in de teller moet overeenstemmen met de gehanteerde eenheid in de noemer. In teller én noemer moeten standcijfers (gemeten op een bepaald moment) of stroomcijfers (gemeten over een periode) worden gebruikt. De definitie van werkzame personen moet in beide gelijk zijn. En ook de peildatum of de peilperiode moeten in teller en noemer vergelijkbaar zljn. Bij de beoordeling van de kwaliteit van het onderzoek wordt nagegaan of voldaan is aan de vereisten van zorgvuldigheid. Het gaat hierbij om zaken als de gebruikte methode om de gegevens te verzamelen, de omvang van de enquête, de hoogte van de non-respons, de gebruikte weging, gehanteerde analyses en uitgevoerde berekeningen. De gegevens waarop het representativiteitscijfer is gebaseerd, mogen in principe niet ouder zijn dan één jaar, te rekenen vanaf de indiening van de aanvraag. Om te kunnen beoordelen of aan deze criteria wordt voldaan, dient een toelichting te worden gegeven op de verstrekte werkgeversgegevens en gegevens over het aantal werkzame personen. Pagil

17 WERKGEVERSGEGEVENS Direct aan het bpf gebonden werkgevers Hoeveel werkgevers vallen direct onder de werkingssfeer van het verplichtgestelde bpf^? 194 Geef aan op welke peildatum dan wel over welke periode de gegevens verzameld zijn. Peildatum Werkgevers gebonden door de werkingssfeer van de verplichtstelling Wat is het totale aantal werkgevers dat valt onder de werkingssfeer van het verplichtgestelde bpf? 369 Geef aan op welke peildatum dan wel over welke periode de gegevens verzameld zijn. Peildatum De wijze waarop de gegevens zljn verkregen over het aantal werkgevers dat direct en in totaal onder de werkingssfeer van het bpf valt moet worden toegelicht. Daarvoor is onderstaand een aantal aandachtspunten opgenomen. Afhankelijk van de gehanteerde methode kunnen de aandachtspunten al dan niet relevant zijn. Indien een van de genoemde methoden van toepassing is, dienen de vragen waarvoor een is opgenomen te worden aangekruist en te worden beantwoord. De toelichting kunt u opnemen in het daarvoor opgenomen tekstvak. Als u meer ruimte in het tekstvlak nodig heeft klikt u op de rand van het tekstvlak en kunt u door te slepen het tekstvak vergroten. De eerste vraag dient altijd te worden beantwoord. Er zijn globaal 3 methoden, die elkaar overigens niet uitsluiten: gebruik maken van bestaande bronnen/bestanden, onderzoek en extrapolatie. Daarnaast moet zonodig een toelichting worden gegeven op de actualiteit van de gebruikte gegevens. Achter de genoemde aandachtspunten is een verwijzing opgenomen naar een uitgebreidere toelichting in deel 2 van dit formulier. Dat deel gaat in op de gehanteerde onderzoeksmethode (ad. 1); de gebruikte bronnen (ad. 2); de wijze van meting (ad. 3); de relatie tot de werkingssfeer (ad. 4); en de actualiteit van de gegevens (ad. 5). Een werkgever valt direct onder de wérkingssfeer van het verplichtgestelde bpf als hij lid is van een werkgeversorganisatie die betrokken is bij de aanvraag om verplichtstelling. Pagina 4 van 12

18 Bestaande bronnen/bestanden Geef voor het uitgevoerde onderzoek naar de bij vraag 1 en 2 opgegeven aantallen een beschrijving van: de gebruikte bronnen (ad. 2) de bronnen in relatie tot de werkingssfeer (ad. 4) de uitgevoerde correctie in de bronbestanden (ad. 4) De werkgevers die per de peildatum aangesloten zijn bij het pensioenfonds, zijn vergeleken met het ledenbestand van werkgeversorganisatie KNV Busvervoer. Dit ledenbestand heeft ook als peildatum. Op deze manier zijn alle werkgevers die minimaal 1 werknemer in dienst hebben die onder de werkingssfeer van de verplichtstelling valt, getoetst op het al dan niet "direct" gebonden zijn aan het bpf. Daarbij is rekening gehouden met het uitsluiten van vrijwillig aangesloten ondernemingen en het meetellen van vrijgestelde ondernemingen. De bijbehorende werknemers zijn alleen meegeteld voor zover zij onder de werkingssfeer van de verplichtstelling vallen. Hierdoor zijn er geen correcties ac/itera^ noodzakelijk. Er is gebruik gemaakt van meerdere bestanden. Geef onderstaand een beschrijving van: de representativiteit van de bestanden (ad. 2) uitgevoerde correcties voor dubbeltellingen (ad. 2) de wijze van 'matching' van de bestanden (ad. 1) Zie vorengaande De bronnen sluiten niet volledig aan bij de werkingssfeer. Geef een beschrijving van: de correcties die zijn uitgevoerd (ad. 4) n.v.t. Onderzoek Er Is (aanvullend) steekproefonderzoek uitgevoerd, bijvoorbeeld op basis van een enquête. Geefeen beschrijving met cijfermatige onderbouwing van: de gehanteerde methodiek (ad. 1) het steekproefkader in relatie tot de werkingssfeer (ad. 1) de respons (ad. 1) de representativiteit van de steekproef (ad. 1) eventueel gebruik van aanvullende Informatie (ad. 1) Pagina S van 12

19 n.v.t. toegepaste berekeningen en schattingen (ad. 1) Extrapolatie Onderzoeksgegevens zijn middels andere bronnen geëxtrapoleerd. Geefeen beschrijving met cijfermatige onderbouwing van: de hiervoor gebruikte bronnen (ad. 2) de representativiteit van het verkregen bestand (ad. 2) de verschillen tussen de bronnen (ad. 2)) eventueel uitgevoerde correcties (ad. 4) n.v.t. Peildatum Er zijn gegevens gebruikt ouder dan een jaar, (terug)gerekend vanaf de datum van indiening van de aanvraag. Geef een beschrijving van: de reden waarom het niet mogelijk is om gegevens van recenter datum te leveren (ad. 5) de aannemelijkheid dat sindsdien binnen de bedrijfstak geen grote fluctuaties in de genoemde aantallen zijn opgetreden. Indien wel sprake is van grote fluctuaties is aanvullend onderzoek of extrapolatie nodig (ad. 5) n.v.t. Overig Overige opmerkingen n.v.t. Pagina 6 van 12

20 GEGEVENS WERKZAME PERSONEN Direct aan het bpf gebonden werknemers^ Hoeveel werknemers worden direct aan het bpf gebonden (in voorkomend geval inclusief personen die in een andere hoedanigheid werkzaam zijn In de bedrijfstak(ken)zoals zzp-ers)? In voorkomend geval: het aantal personen dat in een andere hoedanigheid werkzaam is in de bedrijfstak(ken) en direct aan het bpf gebonden is? n.v.t. Geef aan op welke peildatum dan wel over welke periode de gegevens verzameld zijn. Peildatum Werknemers gebonden door de verplichtstelling Wat is het totale aantal werknemers dat valt onder de werkingssfeer van de verpllchtstelling (in voorkomend geval inclusief personen die In een andere hoedanigheid werkzaam zijn in de bedrijfstak(ken) zoals zzp-ers)? In voorkomend geval: het aantal personen dat in een andere hoedanigheid werkzaam Is in de bedrijfstak(ken) en waarop de verplichtstellingsaanvraag betrekking heeft? n.v.t. Geef aan op welke peildatum dan wel over welke periode de gegevens verzameld zijn. Peildatum De wijze waarop de gegevens zijn verkregen over het aantal werkzame personen, dat direct en in totaal onder de werkingssfeer van het verplichtgestelde bpf valt, moet worden toegelicht. Daarvoor is onderstaand een aantal aandachtspunten opgenomen. Afhankelijk van de gehanteerde methode kunnen de aandachtspunten al dan niet relevant zijn. Indien een van de genoemde methoden van toepassing is, dienen de vragen waarvoor een is opgenomen te Een werknemer valt direct onder de werkingssfeer van het bpf als hij werkzaam is bij een werkgever die lid is van een werkgeversorganisatie betrokken bij het bpf. Pagina 7 van 12

21 worden aangekruist en te worden beantwoord. De toelichting kunt u opnemen in het daarvoor opgenomen tekstvak. Als u meer ruimte in het tekstvlak nodig heeft, klikt u op de rand van het tekstvlak en kunt u door te slepen het tekstvak vergroten. De eerste vraag dient altijd te worden beantwoord. Er zljn globaal 3 methoden, die elkaar overigens niet uitsluiten: gebruik maken van bestaande bronnen/bestanden, onderzoek, en extrapolatie. Daarnaast moet zonodig een toelichting worden gegeven op de actualiteit van de gebruikte gegevens. Achter de genoemde aandachtspunten is een verwijzing opgenomen naar een uitgebreidere toelichting in deel 2 van dit formulier. Dat deel gaat In op de gehanteerde onderzoeksmethode (ad. 1); de gebruikte bronnen (ad. 2); de wijze van meting (ad. 3); de relatie tot de werkingssfeer (ad. 4); en de actualiteit van de gegevens (ad. 5). Bestaande bronnen/bestanden Voor het uitgevoerde onderzoek, geef een beschrijving van: de gebruikte bronnen (ad. 2) de bronnen in relatie tot de werkingssfeer (ad. 4) de uitgevoerde correctie in de bronbestanden (ad. 4) de gehanteerde meeteenheid (ad. 3) De werkgevers die per de peildatum aangesloten zijn bij het pensioenfonds, zijn vergeleken met het ledenbestand van werkgeversorganisatie KNV Busvervoer. Dit ledenbestand heeft ook als peildatum. Op deze manier zijn alle werkgevers die minimaal 1 werknemer in dienst hebben die onder de werkingssfeer van de verplichtstelling valt, getoetst op het al dan niet "direct" gebonden zijn aan het bpf. Daarbij is rekening gehouden met het uitsluiten van vrijwillig aangesloten ondernemingen en het meetellen van vrijgestelde ondernemingen. De bijbehorende werknemers zijn alleen meegeteld voor zover zij onder de werkingssfeer van de verplichtstelling vallen. Hierdoor zijn er geen correcties achteraf noodzakelijk. Indien gebruik is gemaakt van meerdere bestanden, geef een beschrijving van: de representativiteit van de bestanden (ad. 2) uitgevoerde correcties voor dubbeltellingen (ad. 2) de wijze van matching van bestanden (ad. 1) Zie vorengaande Pagina 8 van 12

22 Sluiten de bronnen niet volledig aan bij de werkingssfeer, geefeen beschrijving van: de correcties die zijn uitgevoerd (ad. 4) n.v.t. Onderzoek Is er aanvullend steekproefonderzoek uitgevoerd, bijvoorbeeld op basis van een enquête, geef een beschrijving van: de gehanteerde methodiek (ad. 1) het steekproefkader in relatie tot de werkingssfeer (ad. 1) de respons (ad. 1) de representativiteit van de steekproef (ad. 1) eventueel gebruik van aanvullende informatie (ad. 1) toegepaste berekeningen en schattingen (ad. 1 ) n.v.t. Extrapolatie Indien onderzoeksgegevens middels andere bronnen zijn geëxtrapoleerd, geef een beschrijving van: de hiervoor gebruikte bronnen (ad. 2) de representativiteit van het verkregen bestand (ad. 2) de verschillen tussen de bronnen (ad. 2) eventueel uitgevoerde correcties (ad. 4) n.v.t. Peildatum Zijn gegevens gebruikt ouder dan een jaar, (terug)gerekend vanaf de datum van indiening van de aanvraag, geef een beschrijving van: de reden waarom het niet mogelijk is om gegevens van recenter datum te leveren (ad. 5) de aannemelijkheid dat sindsdien binnen de bedrijfstak geen grote fluctuaties In de genoemde aantallen zljn opgetreden. Indien wel sprake is van grote fluctuaties is aanvullend onderzoek of extrapolatie nodig (ad. 5) n.v.t. Overia Overige opmerkingen n.v.t. Pagina 9 van 12

23 TOELICHTING De door partijen bij een aanvraag tot (wijziging/intrekking van de) verplichtstelling van de deelname in een bpf aangeleverde representativiteitsgegevens dienen, ten behoeve van de beoordelingscriteria, te worden voorzien van een toelichting op de volgende punten: 1. De wijze waarop het onderzoek is uitgevoerd a. populatieonderzoek b. steekproefonderzoek c. extrapolatie 2. De gebruikte bronnen voor het onderzoek a. uitgevoerde correcties 3. De wijze van meting a. aard van de gegevens 4. De relatie tot de werkingssfeer van de verplichtstelling a. uitgesloten werkzame personen b. vrijwillige aansluiting c. vrijgestelden d. deelnameleeftijd 5. De peildatum of de periode waarop de cijfers betrekking hebben adi Gehanteerde onderzoeksmethode Het is noodzakelijk dat een beschrijving van de gehanteerde onderzoeksmethode wordt gegeven. Het gaat om de vraag hoe de gegevens zljn verzameld. Idealiter wordt er gebruik gemaakt van populatiebestanden, zowel voor wèrkgeversaantallen als aantallen werkzame personen. Indien geen populatiegegevens beschikbaar zijn, kan gebruik worden gemaakt van steekproefonderzoek. Het gebruik van steekproefgegevens vereist dat een toelichting wordt gegeven op de uitvoering van de enquête, de respons, de representativiteit, verzamelde aanvullende informatie, uitgevoerde berekeningen en schattingen. Aandachtspunten: Beschrijving van de gehanteerde onderzoeksmethode. Een beschrijving van de hierbij gebruikte bestanden. De manier waarop de steekproef is getrokken (waaronder het gebruikte steekproefkader). De respons van de steekproef. De representativiteit van het steekproefonderzoek. Op bestanden toegepaste correcties ten opzichte van de populatie; Het gebruik van aanvullende informatie. De manier waarop berekeningen, schattingen en eventuele extrapolaties zijn uitgevoerd. Het is niet zorgvuldig om het aantal werkzame personen van nietresponderende bedrijven op nul te schatten. Streef altijd naar de verkrijging van gegevens uit één bronbestand. Dit doet u door het bestand, waarin de gegevens van de bij het bpf betrokken werkgevers zijn opgenomen, te matchen met het bestand waarin de totale aantallen werkgevers en werkzame personen zijn opgenomen. Een nadere uitleg over de uitvoering van het matchen van bestanden is te vinden in het rapport Kwaliteit representativiteitsgegevens blj avv-verzoeken. Stand van Zaken 2008, eindrapport, p. 20 (zie de website Pagina 10 van

24 onder achtereenvolgens: Actueel; Archief; 2008; Kwaliteit representativiteitsgegevens bij avv verzoeken 2008). ad 2 Gebruikte bronnen Een representativiteitsopgave moet een beschrijving bevatten van de gebruikte bronnen. Niet alle bronnen zijn even betrouwbaar. Ook zijn niet alle bronnen even volledig gegeven de werkingssfeer van de verplichtstelling. Inherent hieraan Is het gebruik van meerdere bronnen. Van belang is dat de gebruikte bronnen en de daarbij gehanteerde berekeningen goed worden beschreven. Aandachtspunten: Het is aan te bevelen zo min mogelijk bronnen te gebruiken. Worden gegevens ult verschillende bronnen gebruikt, dan vereist dit een toelichting op onderlinge vergelijkbaarheid waarbij aandacht nodig is voor dubbeltellingen, uitgesloten groepen werkzame personen en verschillen in meetmomenten. Gebruik van branche- of sectoronderzoek vereist een toelichting op de representativiteit van de gegevens. Aandacht vereist de periode waarin het onderzoek is gehouden, de onderzoeksmethode en de relatie tot de werkingssfeer. Ten aanzien van de gebruikte bronnen wordt aandacht gevraagd voor de vrijwillig aangesloten werkgevers, (gedeeltelijk) vrijgestelde werkgevers en de actualiteit van de gegevens. ad 3 Wijze van meting Uitgangspunt blj het berekenen van het representativiteitscijfer is dat de teller en de noemer worden uitgedrukt in dezelfde eenheid. Idealiter worden de teller en de noemer uitgedrukt in aantallen personen. Andere meeteenheden worden in principe afgeraden. Andere maatstaven die worden gebruikt om tot een berekening te komen van het aantal personen zijn de loonsom, aantal fte's of omzetgegevens. U dient dan wel aannemelijk te maken dat de gebruikte maatstaf een goede afspiegeling is van het aantal personen zodat geen sprake is van een systematische, eenzijdige vertekening van de representativiteitsgegevens. In geval van fte als meeteenheid moet aannemelijk worden gemaakt dat de parttimefactor van bij het bpf betrokken werkgevers ten opzichte van door de verplichtstelling gebonden werkgevers vergelijkbaar is. Dit betreft de eis van interne consistentie. Teller en noemer moeten in dezelfde eenheid worden uitgedrukt en de peildata moeten vergelijkbaar zijn. Aandachtspunten: De wijze van meting moet dezelfde zijn voor teller en noemer. De eenheid moet gelijk zijn. Gegevens moeten ofwel standcijfers óf stroomcijfers zijn. De gegevens moeten zljn uitgedrukt in dezelfde eenheid. In de teller aantallen personen dan ook in de noemer aantallen personen gebruiken. Het gebruik van een andere meeteenheid dan aantallen personen vereist een gedegen toelichting op het gebruikte bestand en in hoeverre de gebruikte maatstaf een goede afspiegeling is van het aantal werkzame personen. ad 4 Relatie tot de werkingsfeer De representativiteitsopgave dient gerelateerd te zljn aan de werkingssfeer van het verplichtgestelde bpf. In de werkingssfeer uitgesloten categorieën werkzame personen moeten dan ook in de tellingen voor de representativiteitsopgave buiten beschouwing worden gelaten. Het is van belang dat daadwerkelijk gemeten wordt wat beoogd was. Het gaat hier om de validiteit van de gegevens. Aandachtspunten: Aandacht voor vrijwillig aangesloten werkgevers die in de representativiteitsopgave niet mogen worden meegenomen. Pagina 11 van 12

25 De bronnen mogen niet vervuild zijn met werkzame personen die niet onder de werkingssfeer vallen. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld hoger personeel. In de tellingen moeten van de verplichte deelname in het bpf vrijgestelde werkgevers en hun werknemers wel worden meegerekend. Bestanden dienen -indien van toepassing- gecorrigeerd te worden voor jongeren die niet onder de werkingssfeer van de verplichtstelling vallen vanwege een ondergrens in de deelnameleeftijd. ad S Actualiteit van de cijfers Voor de representativiteitsopgave dient de datum of de periode waarop de cijfers betrekking hebben te worden vermeld. Als regel geldt dat gegevens, om te voldoen aan de eis van actualiteit, in beginsel niet ouder dan één jaar mogen zijn gerekend vanaf de datum van indiening van de aanvraag. Tevens geldt dat de verschillende peildata niet te ver uit elkaar moeten liggen, omdat anders de Interne consistentie van de representativiteitsopgave in het geding Is. Als uitgangspunt hierbij geldt dat de peildata niet meer dan één jaar uiteen mogen liggen. In geval de peildata te ver in het verleden liggen kunnen de gegevensbestanden op basis van de werkgelegenheidsontwikkeling in de branche worden geactualiseerd, oftewel geëxtrapoleerd. De marktontwikkelingen in het verleden vormen de basis om de huidige waarden met een zekere onzekerheidsmarge te voorspellen. Het is dan wel van belang om expliciet te vermelden op welke gegevens deze extrapolatie is gebaseerd en hoe die is uitgevoerd. De bestanden die hiervoor gebruikt worden moeten vergelijkbaar zijn naar bijvoorbeeld verhouding voltijders-deeltijders of de verhouding grote-kleine bedrijven. Aandachtspunten: De actualiteit van de gebruikte gegevens. Deze mogen gerekend vanaf de datum van indiening van de aanvraag in beginsel niet ouder zijn dan 1 jaar. Indien de gebruikte gegevens ouder zijn, dient vermeld te worden waarom het niet mogelijk is om gegevens van recenter datum te leveren (zie ook aanvulling bij de vraag over actualiteit). Het toepassen van extrapolatie. Indien op basis van andere gegevensbronnen de gegevens voor de representativiteitsopgave zijn geactualiseerd dient aangegeven te worden welke bronnen gebruikt zijn en op welke wijze voor onderlinge afwijkingen tussen de bronnen Is gecorrigeerd. Een nadere uitleg over de wijze van extrapoleren is te vinden in het rapport Kwaliteit representativiteitsgegevens bij avvverzoeken. Stand van Zaken 2008, eindrapport, p. 21 (zie de website onder achtereenvolgens: Actueel; Archief; 2008; Kwaliteit representativiteitsgegevens bij avv verzoeken 2008 ). De peildatum dan wel de periode waarop de gegevens betrekking hebben. Pagina 12 van 12

26 Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid FORMULIER REPRESENTATIVITEITSGEGEVENS (bedoeld in artikel 2, onderdeel h, artikel 3, onderdeel f, artikel 4, eerste lid, onderdeel d van de Regeling betreffende aanvragen op grond van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000) Bij een aanvraag om verpiichtstelling dienen de representativiteitsgegevens, de gebruikte bronnen en de gehanteerde onderzoeksmethodiek te worden opgegeven. Deze opgave kan worden ingediend aan de hand van dit formulier. Gebruikmaking van dit formulier is vereist bij een percentage representativiteit onder de 60% en ingeval beargumenteerde zienswijzen tegen de representativiteit daartoe aanleiding geven. INHOUD REPRESENTATIVITEITSOPGAVE Werkaeversaeaevens O Direct aan het bedrijfstakpensioenfonds gebonden werkgevers O Werkgevers gebonden door de verplichtgéstelde werkingssfeer Geaevens werkzame personen O Direct aan het bedrijfstakpensioenfonds gebonden werkzame personen O Werkzame personen gebonden door de verplichtgestelde werkingssfeer TOELICHTING Gehanteerde onderzoeksmethode Gebruikte bronnen Wijze van meting Relatie tot de werkingssfeer Actualiteit van de cijfers Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Directie Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, H.G.J. Kamp Pagina 1 van 12

27 REPRESENTATIVITEITSOPGAVE Het verplichtstellen van de deelname in een bedrijfstakpensioenfonds (bpf) vereist dat, naar het oordeel van de minister, het georganiseerde bedrijfsleven dat de aanvraag om (wijziging/intrekking van de) verplichtstelling indient een belangrijke meerderheid van de in de betreffende bedrljfstak(ken) werkzame personen vertegenwoordigt. Het meerderheidsvereiste wordt aan de hand van de representativiteitsgegevens bepaald. De mate van representativiteit wordt als volgt berekend: het aantal werknemers in de betreffende bedrijfstak(ken) in dienst van werkgevers direct betrokken bij het bpf (indien van toepassing incl. personen die in een andere hoedanigheid werkzaam zijn in de bedrijfstak) (teller), gedeeld door: het totale aantal werknemers in de betreffende bedrijfstak(ken) in dienst van werkgevers vallend onder de werkingssfeer (indien van toepassing Incl. personen die in een andere hoedanigheid werkzaam zljn In de bedrijfstak) (noemer). De in de verplichtstelling van het bpf gedefinieerde werkingssfeer dient als uitgangspunt voor het bepalen van de aantallen personen in zowel de teller als de noemer. Tot het aantal personen kunnen naast werknemers ook zelfstandigen worden gerekend, indien in de werkingssfeer bepaald Is dat deze ook op hen van toepassing is. Zelfstandigen dienen In voorkomend geval in de totaaltelling te worden meegenomen. Daarenboven dient In voorkomend geval in de representativiteitsopgave apart melding te worden gemaakt van de aantallen van deze specifieke groep, en van de betrouwbaarheid van de gebruikte bronnen. Wanneer het blj de aanvraag slechts om een deel van de werkingssfeer gaat of om één of meer van de bedrijfstakken in het geval van een bpf dat volgens de opgave van partijen meerdere afgebakende bedrijfstakken omvat, dan dient de representativiteitsopgave betrekking te hebben op de werkingssfeer van het deel van de bedrijfstak ofde bedrijfstak(ken) waarop de aanvraag zich richt. In het geval van meerdere bedrijfstakken impliceert dit dat voor elke afzonderlijke bedrijfstak waarop de aanvraag betrekking heeft separaat de vereiste representativiteitsopgave dient te worden gegeven. Gezien de verstrekkende consequenties van het verplichtstellen van de deelname in een bpf is het noodzakelijk dat de representativiteitsopgave voldoet aan de eisen van: reproduceerbaarheid validiteit interne consistentie onderzoekstechnische kwaliteit, en actualiteit Het Is een vereiste voor de beoordeling van het representativiteitscijfer dat dit reproduceerbaar is. Brongegevens, gebruikte enquête, uitgevoerde berekeningen, analyses en extrapolatie moeten beschikbaar zijn, zodat desgevraagd een accountant, dan wel het Ministerie van SZW op basis hiervan het cijfer zelfstandig kan reproduceren. Het begrip validiteit heeft betrekking op de vraag of daadwerkelijk is gemeten wat beoogd was. Is het te meten begrip, werkzame personen, op de juiste wijze gedefinieerd én zijn vervolgens de werkzame personen ook conform de operationalisering gemeten. Voor het begrip werkzame personen bijvoorbeeld speelt dan de werkingssfeer een rol en of op een juiste wijze is gecorrigeerd voor werkzame personen die in de werkingssfeer worden uitgesloten. Pagina 2 van 12

28 Bij de interne consistentie gaat het om gebruikte meeteenheden. De eenheid in de teller moet overeenstemmen met de gehanteerde eenheid in de noemer. In teller én noemer moeten standcijfers (gemeten op een bepaald moment) of stroomcijfers (gemeten over een periode) worden gebruikt. De definitie van werkzame personen moet in beide gelijk zijn. En ook de peildatum of de peilperiode moeten in teller en noemer vergelijkbaar zljn. Bij de beoordeling van de kwaliteit van het onderzoek wordt nagegaan of voldaan is aan de vereisten van zorgvuldigheid. Het gaat hierbij om zaken als de gebruikte methode om de gegevens te verzamelen, de omvang van de enquête, de hoogte van de non-respons, de gebruikte weging, gehanteerde analyses en uitgevoerde berekeningen. De gegevens waarop het representativiteitscijfer is gebaseerd, mogen in principe niet ouder zijn dan één jaar, te rekenen vanaf de indiening van de aanvraag. Om te kunnen beoordelen of aan deze criteria wordt voldaan, dient een toelichting te worden gegeven op de verstrekte werkgeversgegevens en gegevens over het aantal werkzame personen. Pagina 3 van 12

29 WERKGEVERSGEGEVENS Direct aan het bpf gebonden werkgevers Hoeveel werkgevers vallen direct onder de werkingssfeer van het verplichtgestelde bpf'? Geef aan op welke peildatum dan wel over welke periode de gegevens verzameld zijn. Peildatum Werkgevers gebonden door de werkingssfeer van de verplichtstelling Wat is het totale aantal werkgevers dat valt onder de werkingssfeer van het verplichtgestelde bpf? Geef aan op welke peildatum dan wel over welke periode de gegevens verzameld zijn. Peildatum De wijze waarop de gegevens zijn verkregen over het aantal werkgevers dat direct en in totaal onder de werkingssfeer van het bpf valt moet worden toegelicht. Daarvoor is onderstaand een aantal aandachtspunten opgenomen. Afhankelijk van de gehanteerde methode kunnen de aandachtspunten al dan niet relevant zijn. Indien een van de genoemde methoden van toepassing is, dienen de vragen waarvoor een is opgenomen te worden aangekruist en te worden beantwoord. De toelichting kunt u opnemen in het daarvoor opgenomen tekstvak. Als u meer ruimte in het tekstvlak nodig heeft klikt u op de rand van het tekstvlak en kunt u door te slepen het tekstvak vergroten. De eerste vraag dient altijd te worden beantwoord. Er zijn globaal 3 methoden, die elkaar overigens niet uitsluiten: gebruik maken van bestaande bronnen/bestanden, onderzoek en extrapolatie. Daarnaast moet zonodig een toelichting worden gegeven op de actualiteit van de gebruikte gegevens. Achter de genoemde aandachtspunten Is een verwijzing opgenomen naar een uitgebreidere toelichting in deel 2 van dit formulier. Dat deel gaat in op de gehanteerde onderzoeksmethode (ad. 1); de gebruikte bronnen (ad. 2); de wijze van meting (ad. 3); de relatie tot de werkingssfeer (ad. 4); en de actualiteit van de gegevens (ad. 5). Een werkgever valt direct onder de werkingssfeer van het verplichtgestelde bpf als hij lid is van een werkgeversorganisatie die betrokken is bij de aanvraag om verplichtstelling. Pagina 4 vanl

30 Bestaande bronnen/bestanden Geef voor het uitgevoerde onderzoek naar de bij vraag 1 en 2 opgegeven aantallen een beschrijving van: de gebruikte bronnen (ad. 2) de bronnen in relatie tot de werkingssfeer (ad. 4) de uitgevoerde correctie in de bronbestanden (ad. 4) De werkgevers die per de peildatum aangesloten zijn bij het pensioenfonds, zijn vergeleken met de ledenbestanden van werkgeversorganisaties Transport en Logistiek Nederland (TLN) en de Vereniging Verticaal Transport (VVT). Beide ledenbestanden hebben ook als peildatum Op deze manier zijn alle werkgevers die minimaal 1 werknemer in dienst hebben die onder de werkingssfeer van de verplichtstelling valt, getoetst op het al dan niet "direct" gebonden zijn aan het bpf. Daarbij is rekening gehouden met het uitsluiten van vrijwillig aangesloten ondernemingen en het meetellen van vrijgestelde ondernemingen. De bijbehorende werknemers zijn alleen meegeteld voor zover zij onder de werkingssfeer van de verplichtstelling vallen. Hierdoor zijn er geen correcties ac/ifera/noodzakelijk. Ten slotte is er rekening gehouden met ondernemingen die zowel bij TLN als bij VVT lid zijn. Deze ondernemingen en hun werknemers zijn slechts eenmaal meegeteld in de toets. Er is gebruik gemaakt van meerdere bestanden. Geef onderstaand een beschrijving van: de representativiteit van de bestanden (ad. 2) uitgevoerde correcties voor dubbeltellingen (ad. 2) de wijze van 'matching' van de bestanden (ad. 1) Zie vorengaande De bronnen sluiten niet volledig aan blj de werkingssfeer. Geef een beschrijving van: de correcties die zljn uitgevoerd (ad. 4) n.v.t. Onderzoek Er is (aanvullend) steekproefonderzoek uitgevoerd, bijvoorbeeld op basis van een enquête. Pagina S van 12

31 Geefeen beschrijving met cijfermatige onderbouwing van: de gehanteerde methodiek (ad. 1) het steekproefkader in relatie tot de werkingssfeer (ad. 1) de respons (ad. 1) de representativiteit van de steekproef (ad. 1) eventueel gebruik van aanvullende informatie (ad. 1) toegepaste berekeningen en schattingen (ad. 1) n.v.t. Extrapolatie Onderzoeksgegevens zijn middels andere bronnen geëxtrapoleerd. Geefeen beschrijving met cijfermatige onderbouwing van: de hiervoor gebruikte bronnen (ad. 2) de representativiteit van het verkregen bestand (ad. 2) de verschillen tussen de bronnen (ad. 2)) eventueel uitgevoerde correcties (ad. 4) n.v.t. Peildatum Er zijn gegevens gebruikt ouder dan een jaar, (terug)gerekend vanaf de datum van indiening van de aanvraag. Geef een beschrijving van: de reden waarom het niet mogelijk is om gegevens van recenter datum te leveren (ad. 5) de aannemelijkheid dat sindsdien binnen de bedrijfstak geen grote fluctuaties in de genoemde aantallen zijn opgetreden. Indien wel sprake is van grote fluctuaties is aanvullend onderzoek of extrapolatie nodig (ad. 5) n.v.t. Overia Overige opmerkingen n.v.t. Pagina 6 van 12

32 GEGEVENS WERKZAME PERSONEN Direct aan het bpf gebonden werknemers^ Hoeveel werknemers worden direct aan het bpf gebonden (in voorkomend geval inclusief personen die in een andere hoedanigheid werkzaam zljn in de bedrijfstak(ken)zoals zzp-ers)? In voorkomend geval: het aantal personen dat in een andere hoedanigheid werkzaam is in de bedrijfstak(ken) en direct aan het bpf gebonden is? n.v.t. Geef aan op welke peildatum dan wel over welke periode de gegevens verzameld zljn. Peildatum Werknemers gebonden door de verplichtstelling Wat is het totale aantal werknemers dat valt onder de werkingssfeer van de verplichtstelling (in voorkomend geval inclusief personen die in een andere hoedanigheid werkzaam zijn in de bedrijfstak(ken) zoals zzp-ers)? In voorkomend geval: het aantal personen dat in een andere hoedanigheid werkzaam Is in de bedrijfstak(ken) en waarop de verplichtstellingsaanvraag betrekking heeft? n.v.t. Geef aan op welke peildatum dan wel over welke periode de gegevens verzameld zijn. Peildatum De wijze waarop de gegevens zijn verkregen over het aantal werkzame personen, dat direct en in totaal onder de werkingssfeer van het verplichtgestelde bpf valt, moet worden toegelicht. Daarvoor is onderstaand een aantal aandachtspunten opgenomen. Afhankelijk van de gehanteerde methode kunnen de aandachtspunten al dan niet relevant zljn. Indien een van de genoemde methoden van toepassing is, dienen de vragen waarvoor een ' ' is opgenomen te Een werknemer valt direct onder de werkingssfeer van het bpf als hij werkzaam is bij een werkgever die lid is van een werkgeversorganisatie betrokken bij het bpf. Pagina 7 van 12

33 worden aangekruist en te worden beantwoord. De toelichting kunt u opnemen in het daarvoor opgenomen tekstvak. Als u meer ruimte in het tekstvlak nodig heeft, klikt u op de rand van het tekstvlak en kunt u door te slepen het tekstvak vergroten. De eerste vraag dient altijd te worden beantwoord. Er zijn globaal 3 methoden, die elkaar overigens niet uitsluiten: gebruik maken van bestaande bronnen/bestanden, onderzoek, en extrapolatie. Daarnaast moet zonodig een toelichting worden gegeven op de actualiteit van de gebruikte gegevens. Achter de genoemde aandachtspunten is een verwijzing opgenomen naar een uitgebreidere toelichting in deel 2 van dit formulier. Dat deel gaat In op de gehanteerde onderzoeksmethode (ad. 1); de gebruikte bronnen (ad. 2); de wijze van meting (ad. 3); de relatie tot de werkingssfeer (ad. 4); en de actualiteit van de gegevens (ad. 5). Bestaande bronnen/bestanden Voor het uitgevoerde onderzoek, geef een beschrijving van: de gebruikte bronnen (ad. 2) de bronnen In relatie tot de werkingssfeer (ad. 4) de uitgevoerde correctie in de bronbestanden (ad. 4) de gehanteerde meeteenheid (ad. 3) De werkgevers die per de peildatum aangesloten zijn bij het pensioenfonds, zijn vergeleken met de ledenbestanden van werkgeversorganisaties Transport en Logistiek Nederland (TLN) en de Vereniging Verticaal Transport (VVT). Beide ledenbestanden hebben ook als peildatum Op deze manier zijn alle werkgevers die minimaal 1 werknemer in dienst hebben die onder de werkingssfeer van de verplichtstelling valt, getoetst op het al dan niet "direct" gebonden zijn aan het bpf. Daarbij is rekening gehouden met het uitsluiten van vrijwillig aangesloten ondernemingen en het meetellen van vrijgestelde ondernemingen. De bijbehorende werknemers zijn alleen meegeteld voor zover zij onder de werkingssfeer van de verplichtstelling vallen. Hierdoor zijn er geen correcties ac/iteraf noodzakelijk. Ten slotte is er rekening gehouden met ondernemingen die zowel bij TLN als bij VVT lid zijn. Deze ondernemingen en hun werknemers zijn slechts eenmaal meegeteld in de toets. Indien gebruik is gemaakt van meerdere bestanden, geef een beschrijving van: de representativiteit van de bestanden (ad. 2) uitgevoerde correcties voor dubbeltellingen (ad. 2) de wijze van matching van bestanden (ad. 1) Zie vorengaande Pagina 8 van 12

34 Sluiten de bronnen niet volledig aan bij de werkingssfeer, geefeen beschrijving van: de correcties die zijn uitgevoerd (ad. 4) n.v.t. Onderzoek Is er aanvullend steekproefonderzoek uitgevoerd, bijvoorbeeld op basis van een enquête, geef een beschrijving van: de gehanteerde methodiek (ad. 1) het steekproefkader in relatie tot de werkingssfeer (ad. 1) de respons (ad. 1) de representativiteit van de steekproef (ad. 1) eventueel gebruik van aanvullende informatie (ad. 1) toegepaste berekeningen en schattingen (ad. 1 ) n.v.t. Extrapolatie Indien onderzoeksgegevens middels andere bronnen zijn geëxtrapoleerd, geefeen beschrijving van: de hiervoor gebruikte bronnen (ad. 2) de representativiteit van het verkregen bestand (ad. 2) de verschillen tussen de bronnen (ad. 2) eventueel uitgevoerde correcties (ad. 4) n.v.t. Peildatum Zijn gegevens gebruikt ouder dan een jaar, (terug)gerekend vanaf de datum van indiening van de aanvraag, geefeen beschrijving van: de reden waarom het niet mogelijk is om gegevens van recenter datum te leveren (ad. 5) de aannemelijkheid dat sindsdien binnen de bedrijfstak geen grote fluctuaties in de genoemde aantallen zijn opgetreden. Indien wel sprake is van grote fluctuaties is aanvullend onderzoek of extrapolatie nodig (ad. 5) n.v.t. Overio Overige opmerkingen n.v.t. Pagina 9 van 12

35 TOELICHTING De door partijen blj een aanvraag tot (wijziging/intrekking van de) verplichtstelling van de deelname in een bpf aangeleverde representativiteitsgegevens dienen; ten behoeve van de beoordelingscriteria, te worden voorzien van een toelichting op de volgende punten: 1. De wijze waarop het onderzoek is uitgevoerd a. populatieonderzoek b. steekproefonderzoek c. extrapolatie 2. De gebruikte bronnen voor het onderzoek a. uitgevoerde correcties 3. De wijze van meting a. aard van de gegevens 4. De rejatie tot de werkingssfeer van de verplichtstelling a. uitgesloten werkzame personen b. vrijwillige aansluiting c. vrijgestelden d. deelnameleeftijd 5. De peildatum of de periode waarop de cijfers betrekking hebben ad 1 Gehanteerde onderzoeksmethode Het is noodzakelijk dat een beschrijving van de gehanteerde onderzoeksmethode wordt gegeven. Het gaat om de vraag hoe de gegevens zijn verzameld. Idealiter wordt er gebruik gemaakt van populatiebestanden, zowel voor werkgeversaantallen als aantallen werkzame personen. Indien geen populatiegegevens beschikbaar zijn, kan gebruik worden gemaakt van steekproefonderzoek. Het gebruik van steekproefgegevens vereist dat een toelichting wordt gegeven op de uitvoering van de enquête, de respons, de representativiteit, verzamelde aanvullende Informatie, uitgevoerde berekeningen en schattingen. Aandachtspunten: Beschrijving van de gehanteerde onderzoeksmethode. Een beschrijving van de hierbij gebruikte bestanden. De manier waarop de steekproef is getrokken (waaronder het gebruikte steekproefkader). De respons van de steekproef. De representativiteit van het steekproefonderzoek. Op bestanden toegepaste correcties ten opzichte van de populatie; Het gebruik van aanvullende informatie. De manier waarop berekeningen, schattingen en eventuele extrapolaties zijn uitgevoerd. Het is niet zorgvuldig om het aantal werkzame personen van nietresponderende bedrijven op nul te schatten. Streef altijd naar de verkrijging van gegevens uit één bronbestand. Dit doet u door het bestand, waarin de gegevens van de bij het bpf betrokken werkgevers zijn opgenomen, te matchen met het bestand waarin de totale aantallen werkgevers en werkzame personen zijn opgenomen. Een nadere uitleg over de uitvoering van het matchen van bestanden is te vinden in het rapport Kwaliteit representativiteitsgegevens bij avv-verzoeken. Pagina 10 van 12

36 stand van Zaken 2008, eindrapport, p. 20 (zie de website onder achtereenvolgens: Actueel; Archief; 2008; Kwaliteit representativiteitsgegevens bij avv verzoeken 2008). ad 2 Gebruikte bronnen Een representativiteitsopgave moet een beschrijving bevatten van de gebruikte bronnen. Niet alle bronnen zijn even betrouwbaar. Ook zijn niet alle bronnen even volledig gegeven de werkingssfeer van de verpllchtstelling. Inherent hieraan is het gebruik van meerdere bronnen. Van belang is dat de gebruikte bronnen en de daarbij gehanteerde berekeningen goed worden beschreven. Aandachtspunten: Het is aan te bevelen zo min mogelijk bronnen te gebruiken. Worden gegevens uit verschillende bronnen gebruikt, dan vereist dit een toelichting op onderlinge vergelijkbaarheid waarbij aandacht nodig is voor dubbeltellingen, uitgesloten groepen werkzame personen en verschillen in meetmomenten. Gebruik van branche- of sectoronderzoek vereist een toelichting op de representativiteit van de gegevens. Aandacht vereist de periode waarin het onderzoek is gehouden, de onderzoeksmethode en de relatie tot de werkingssfeer. Ten aanzien van de gebruikte bronnen wordt aandacht gevraagd voor de vrijwillig aangesloten werkgevers, (gedeeltelijk) vrijgestelde werkgevers en de actualiteit van de gegevens. ad 3 Wijze van meting Uitgangspunt blj het berekenen van het representativiteitscijfer is dat de teller en de noemer worden uitgedrukt in dezelfde eenheid. Idealiter worden de teller en de noemer uitgedrukt in aantallen personen. Andere meeteenheden worden in principe afgeraden. Andere maatstaven die worden gebruikt om tot een berekening te komen van het aantal personen zijn de loonsom, aantal fte's of omzetgegevens. U dient dan wel aannemelijk te maken dat de gebruikte maatstaf een goede afspiegeling is van het aantal personen zodat geen sprake is van een systematische, eenzijdige vertekening van de representativiteitsgegevens. In geval van fte als meeteenheid moet aannemelijk worden gemaakt dat de parttimefactor van bij het bpf betrokken werkgevers ten opzichte van door de verplichtstelling gebonden werkgevers vergelijkbaar is. Dit betreft de eis van interne consistentie. Teller en noemer moeten in dezelfde eenheid worden uitgedrukt en de peildata moeten vergelijkbaar zljn. Aandachtspunten: De wijze van meting moet dezelfde zijn voor teller en noemer. De eenheid moet gelijk zijn. Gegevens moeten ofwel standcijfers óf stroomcijfers zljn. De gegevens moeten zijn uitgedrukt in dezelfde eenheid. In de teller aantallen personen dan ook in de noemer aantallen personen gebruiken. Het gebruik van een andere meeteenheid dan aantallen personen vereist een gedegen toelichting op het gebruikte bestand en in hoeverre de gebruikte maatstaf een goede afspiegeling is van het aantal werkzame personen. ad 4 Relatie tot de werkingsfeer De representativiteitsopgave dient gerelateerd te zijn aan de werkingssfeer van het verplichtgestelde bpf. In de werkingssfeer uitgesloten categorieën werkzame personen moeten dan ook in de tellingen voor de representativiteitsopgave buiten beschouwing worden gelaten. Het is van belang dat daadwerkelijk gemeten wordt wat beoogd was. Het gaat hier om de validiteit van de gegevens. Aandachtspunten: Pagina 11 van 12

37 Aandacht voor vrijwillig aangesloten werkgevers die in de representativiteitsopgave niet mogen worden meegenomen. De bronnen mogen niet vervuild zijn met werkzame personen die niet onder de werkingssfeer vallen. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld hoger personeel. In de tellingen moeten van de verplichte deelname in het bpf vrijgestelde werkgevers en hun werknemers wel worden meegerekend. Bestanden dienen -indien van toepassing- gecorrigeerd te worden voor jongeren die niet onder de werkingssfeer van de verplichtstelling vallen vanwege een ondergrens in de deelnameleeftijd. ad 5 Actualiteit van de cijfers Voor de representativiteitsopgave dient de datum of de periode waarop de cijfers betrekking hebben te worden vermeld. Als regel geldt dat gegevens, om te voldoen aan de eis van actualiteit, in beginsel niet ouder dan één jaar mogen zijn gerekend vanaf de datum van indiening van de aanvraag. Tevens geldt dat de verschillende peildata niet te ver uit elkaar moeten liggen, omdat anders de interne consistentie van de representativiteitsopgave in het geding is. Als uitgangspunt hierbij geldt dat de peildata niet meer dan één jaar uiteen mogen liggen. In geval de peildata te ver in het verleden liggen kunnen de gegevensbestanden op basis van de werkgelegenheidsontwikkeling In de branche worden geactualiseerd, oftewel geëxtrapoleerd. De marktontwikkelingen in het verleden vormen de basis om de huidige waarden met een zekere onzekerheidsmarge te voorspellen. Het is dan wel van belang om expliciet te vermelden op welke gegevens deze extrapolatie is gebaseerd en hoe die is uitgevoerd. De bestanden die hiervoor gebruikt worden moeten vergelijkbaar zijn naar bijvoorbeeld verhouding voltijders-deeltijders of de verhouding grote-kleine bedrijven. Aandachtspunten: De actualiteit van de gebruikte gegevens. Deze mogen gerekend vanaf de datum van indiening van de aanvraag in beginsel niet ouder zijn dan 1 jaar. Indien de gebruikte gegevens ouder zijn, dient vermeld te worden waarom het niet mogelijk is om gegevens van recenter datum te leveren (zie ook aanvulling bij de vraag over actualiteit). Het toepassen van extrapolatie. Indien op basis van andere gegevensbronnen de gegevens voor de representativiteitsopgave zijn geactualiseerd dient aangegeven te worden welke bronnen gebruikt zijn en op welke wijze voor onderlinge afwijkingen tussen de bronnen is gecorrigeerd. Een nadere uitleg over de wijze van extrapoleren is te vinden in het rapport Kwaliteit representativiteitsgegevens bij awverzoeken. Stand van Zaken 2008, eindrapport, p. 21 (zie de website onder achtereenvolgens: Actueel; Archief; 2008; Kwaliteit representativiteitsgegevens blj avv verzoeken 2008 ). De peildatum dan wel de periode waarop de gegevens betrekking hebben. Pagina 12 van 12

38 Ministerievan Sociale Zaken en Werkgelegenheid FORMULIER REPRESENTATIVITEITSGEGEVENS (bedoeld in artikel 2, onderdeel h, artikel 3, onderdeel f, artikel 4, eerste lid, onderdeel d van de Regeling betreffende aanvragen op grond van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000) Bij een aanvraag om verpiichtstelling dienen de representativiteitsgegevens, de gebruikte bronnen en de gehanteerde onderzoeksmethodiek te worden opgegeven. Deze opgave kan worden ingediend aan de hand van dit formulier. Gebruikmaking van dit formulier is vereist bij een percentage representativiteit onder de 60% en ingeval beargumenteerde zienswijzen tegen de representativiteit daartoe aanleiding geven. INHOUD 1 REPRESENTATIVITEITSOPGAVE Werkaeversoeoevens O Direct aan het bedrijfstakpensioenfonds gebonden werkgevers O Werkgevers gebonden door de verplichtgestelde werkingssfeer Geaevens werkzame personen O Direct aan het bedrijfstakpensioenfonds gebonden werkzame personen O Werkzame personen gebonden door de verplichtgestelde werkingssfeer TOELICHTING Gehanteerde onderzoeksmethode Gebruikte bronnen Wijze van meting Relatie tot de werkingssfeer Actualiteit van de cijfers Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Directie Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, H.G.J. Kamp Pagina 1 van 12

39 REPRESENTATIVITEITSOPGAVE Het verplichtstellen van de deelname in een bedrijfstakpensioenfonds (bpf) vereist dat, naar het oordeel van de minister, het georganiseerde bedrijfsleven dat de aanvraag om (wijziging/intrekking van de) verplichtstelling indient een belangrijke meerderheid van de in de betreffende bedrijfstak(ken) werkzame personen vertegenwoordigt. Het meerderheidsvereiste wordt aan de hand van de representativiteitsgegevens bepaald. De mate van representativiteit wordt als volgt berekend: het aantal werknemers in de betreffende bedrijfstak(ken) in dienst van werkgevers direct betrokken bij het bpf (indien van toepassing Incl. personen die in een andere hoedanigheid werkzaam zijn in de bedrijfstak) (teller), gedeeld door: het totale aantal werknemers in de betreffende bedrijfstak(ken) in dienst van werkgevers vallend onder de werkingssfeer (indien van toepassing incl. personen die in een andere hoedanigheid werkzaam zijn in de bedrijfstak) (noemer). De in de verplichtstelling van het bpf gedefinieerde werkingssfeer dient als uitgangspunt voor het bepalen van de aantallen personen in zowel de teller als de noemer. Tot het aantal personen kunnen naast werknemers ook zelfstandigen worden gerekend, indien in de werkingssfeer bepaald is dat deze ook op hen van toepassing is. Zelfstandigen dienen in voorkomend geval in de totaaltelling te worden meegenomen. Daarenboven dient in voorkomend geval in de representativiteitsopgave apart melding te worden gemaakt van de aantallen van deze specifieke groep, en van de betrouwbaarheid van de gebruikte bronnen. Wanneer het bij de aanvraag slechts om een deel van de werkingssfeer gaat of om één of meer van de bedrijfstakken In het geval van een bpf dat volgens de opgave van partijen meerdere afgebakende bedrijfstakken omvat, dan dient de representativiteitsopgave betrekking te hebben op de werkingssfeer van het deel van de bedrijfstak ofde bedrijfstak(ken) waarop de aanvraag zich richt. In het geval van meerdere bedrijfstakken Impliceert dit dat voor elke afzonderlijke bedrijfstak waarop de aanvraag betrekking heeft separaat de vereiste representativiteitsopgave dient te worden gegeven. Gezien de verstrekkende consequenties van het verplichtstellen van de deelname in een bpf is het noodzakelijk dat de representativiteitsopgave voldoet aan de eisen van: reproduceerbaarheid validiteit Interne consistentie onderzoekstechnische kwaliteit, en actualiteit Het Is een vereiste voor de beoordeling van het representativiteitscijfer dat dit reproduceerbaar is. Brongegevens, gebruikte enquête, uitgevoerde berekeningen, analyses en extrapolatie moeten beschikbaar zijn, zodat desgevraagd een accountant, dan wel het Ministerie van SZW op basis hiervan het cijfer zelfstandig kan reproduceren. Het begrip validiteit heeft betrekking op de vraag of daadwerkelijk is gemeten wat beoogd was. Is het te meten begrip, werkzame personen, op de juiste wijze gedefinieerd én zijn vervolgens de werkzame personen ook conform de operationalisering gemeten. Voor het begrip werkzame personen bijvoorbeeld speelt dan de werkingssfeer een rol en of op een juiste wijze is gecorrigeerd voor werkzame personen die in de werkingssfeer worden uitgesloten. Pagina 2 van 12

40 Blj de interne consistentie gaat het om gebruikte meeteenheden. De eenheid in de teller moet overeenstemmen met de gehanteerde eenheid In de noemer. In teller én noemer moeten standcijfers (gemeten op een bepaald moment) of stroomcijfers (gemeten over een periode) worden gebruikt. De definitie van werkzame personen moet in beide gelijk zijn. En ook de peildatum of de peilperiode moeten in teller en noemer vergelijkbaar zijn. Blj de beoordeling van de kwaliteit van het onderzoek wordt nagegaan of voldaan is aan de vereisten van zorgvuldigheid. Het gaat hierbij om zaken als de gebruikte methode om de gegevens te verzamelen, de omvang van de enquête, de hoogte van de non-respons, de gebruikte weging, gehanteerde analyses en uitgevoerde berekeningen. De gegevens waarop het representativiteitscijfer is gebaseerd, mogen in principe niet ouder zijn dan één jaar, te rekenen vanaf de indiening van de aanvraag. Om te kunnen beoordelen of aan deze criteria wordt voldaan, dient een toelichting te worden gegeven op de verstrekte werkgeversgegevens en gegevens over het aantal werkzame personen. Pagina 3 van 12

41 WERKGEVERSGEGEVENS Direct aan het bpf gebonden werkgevers Hoeveel werkgevers vallen direct onder de werkingssfeer van het verplichtgestelde bpf'? 308 Geef aan op welke peildatum dan wel over welke periode de gegevens verzameld zijn. Peildatum Werkgevers gebonden door de werkingssfeer van de verplichtstelling Wat is het totale aantal werkgevers dat valt onder de werkingssfeer van het verplichtgestelde bpf? Geef aan op welke peildatum dan wel over welke periode de gegevens verzameld zljn. Peildatum De wijze waarop de gegevens zljn verkregen over het aantal werkgevers dat direct en in totaal onder de werkingssfeer van het bpf valt moet worden toegelicht. Daarvoor is onderstaand een aantal aandachtspunten opgenomen. Afhankelijk van de gehanteerde methode kunnen de aandachtspunten al dan niet relevant zijn. Indien een van de genoemde methoden van toepassing is, dienen de vragen waarvoor een ' ' is opgenomen te worden aangekruist en te worden beantwoord. De toelichting kunt u opnemen in het daarvoor opgenomen tekstvak. Als u meer ruimte in het tekstvlak nodig heeft klikt u op de rand van het tekstvlak en kunt u door te slepen het tekstvak vergroten. De eerste vraag dient altijd te worden beantwoord. Er zijn globaal 3 methoden, die elkaar overigens niet uitsluiten: gebruik maken van bestaande bronnen/bestanden, onderzoek en extrapolatie. Daarnaast moet zonodig een toelichting worden gegeven op de actualiteit van de gebruikte gegevens. Achter de genoemde aandachtspunten is een verwijzing opgenomen naar een uitgebreidere toelichting in deel 2 van dit formulier. Dat deel gaat in op de gehanteerde onderzoeksmethode (ad. 1); de gebruikte bronnen (ad. 2); de wijze van meting (ad. 3); de relatie tot de werkingssfeer (ad. 4); en de actualiteit van de gegevens (ad. 5). ' Een werkgever valt direct onder de werkingssfeer van het verplichtgestelde bpf als hij lid is van een werkgeversorganisatie die betrokken is bij de aanvraag om verplichtstelling. Pagina 4 van 12

42 Bestaande bronnen/bestanden Geef voor het uitgevoerde onderzoek naar de blj vraag 1 en 2 opgegeven aantallen een beschrijving van: de gebruikte bronnen (ad. 2) de bronnen in relatie tot de werkingssfeer (ad. 4) de uitgevoerde correctie in de bronbestanden (ad. 4) De werkgevers die per de peildatum aangesloten zijn bij het pensioenfonds, zijn vergeleken met het ledenbestand van werkgeversorganisatie KNV Taxi. Dit ledenbestand heeft ook als peildatum. Op deze manier zijn alle werkgevers die minimaal 1 werknemer in dienst hebben die onder de werkingssfeer van de verplichtstelling valt, getoetst op het al dan niet "direct" gebonden zijn aan het bpf. Daarbij is rekening gehouden met het uitsluiten van vrijwillig aangesloten ondernemingen en het meetellen van vrijgestelde ondernemingen. De bijbehorende werknemers zijn alleen meegeteld voor zover zij onder de werkingssfeer van de verplichtstelling vallen. Hierdoor zijn er geen correcties ac/iteraa noodzakelijk. Er is gebruik gemaakt van meerdere bestanden. Geef onderstaand een beschrijving van: de representativiteit van de bestanden (ad. 2) uitgevoerde correcties voor dubbeltellingen (ad. 2) de wijze van 'matching' van de bestanden (ad. 1) Zie vorengaande De bronnen sluiten niet volledig aan bij de werkingssfeer. Geef een beschrijving van: de correcties die zijn uitgevoerd (ad. 4) n.v.t. Onderzoek Er is (aanvullend) steekproefonderzoek uitgevoerd, bijvoorbeeld op basis van een enquête. Geefeen beschrijving met cijfermatige onderbouwing van: de gehanteerde methodiek (ad. 1) het steekproefkader In relatie tot de werkingssfeer (ad. 1) de respons (ad. 1) de representativiteit van de steekproef (ad. 1) eventueel gebruik van aanvullende informatie (ad. 1) toegepaste berekeningen en schattingen (ad. 1) Pagina S van 12

43 n.v.t. Extrapolatie Onderzoeksgegevens zijn middels andere bronnen geëxtrapoleerd. Geefeen beschrijving met cijfermatige onderbouwing van: de hiervoor gebruikte bronnen (ad. 2) de representativiteit van het verkregen bestand (ad. 2) de verschillen tussen de bronnen (ad. 2)) eventueel uitgevoerde correcties (ad. 4) n.v.t. Peildatum Er zijn gegevens gebruikt ouder dan een jaar, (terug)gerekend vanaf de datum van indiening van de aanvraag. Geef een beschrijving van: de reden waarom het niet mogelijk is om gegevens van recenter datum te leveren (ad. 5) de aannemelijkheid dat sindsdien binnen de bedrijfstak geen grote fluctuaties in de genoemde aantallen zljn opgetreden. Indien wel sprake is van grote fluctuaties is aanvullend onderzoek of extrapolatie nodig (ad. 5) n.v.t. Overia Overige opmerkingen n.v.t. Pagina 6 van 12

44 GEGEVENS WERKZAME PERSONEN Direct aan het bpf gebonden werknemers^ Hoeveel werknemers worden direct aan het bpf gebonden (in voorkomend geval inclusief personen die in een andere hoedanigheid werkzaam zijn in de bedrijfstak(ken)zoals zzp-ers)? In voorkomend geval: het aantal personen dat in een andere hoedanigheid werkzaam is in de bedrljfstak(ken) en direct aan het bpf gebonden is? n.v.t. Geef aan op welke peildatum dan wel over welke periode de gegevens verzameld zijn. Peildatum Werknemers gebonden door de verplichtstelling Wat is het totale aantal werknemers dat valt onder de werkingssfeer van de verplichtstelling (in voorkomend geval inclusief personen die in een andere hoedanigheid werkzaam zljn In de bedrijfstak(ken) zoals zzp-ers)? In voorkomend geval: het aantal personen dat in een andere hoedanigheid werkzaam is in de bedrijfstak(ken) en waarop de verplichtstellingsaanvraag betrekking heeft? n.v.t. Geef aan op welke peildatum dan wel over welke periode de gegevens verzameld zijn. Peildatum De wijze waarop de gegevens zijn verkregen over het aantal werkzame personen, dat direct en In totaal onder de werkingssfeer van het verplichtgestelde bpf valt, moet worden toegelicht. Daarvoor is onderstaand een aantal aandachtspunten opgenomen. Afhankelijk van de gehanteerde methode kunnen de aandachtspunten al dan niet relevant zljn. Indien een van de genoemde methoden van toepassing Is, dienen de vragen waarvoor een ' ' is opgenomen te Een werknemer valt direct onder de werkingssfeer van het bpf als hij werkzaam is bij een werkgever die lid is van een werkgeversorganisatie betrokken bij het bpf. Pagina 7 van 12

45 worden aangekruist en te worden beantwoord. De toelichting kunt u opnemen in het daarvoor opgenomen tekstvak. Als u meer ruimte in het tekstvlak nodig heeft, klikt u op de rand van het tekstvlak en kunt u door te slepen het tekstvak vergroten. De eerste vraag dient altijd te worden beantwoord. Er zijn globaal 3 methoden, die elkaar overigens niet uitsluiten: gebruik maken van bestaande bronnen/bestanden, onderzoek, en extrapolatie. Daarnaast moet zonodig een toelichting worden gegeven op de actualiteit van de gebruikte gegevens. Achter de genoemde aandachtspunten is een verwijzing opgenomen naar een uitgebreidere toelichting in deel 2 van dit formulier. Dat deel gaat In op de gehanteerde onderzoeksmethode (ad. 1); de gebruikte bronnen (ad. 2); de wijze van meting (ad. 3); de relatie tot de werkingssfeer (ad. 4); en de actualiteit van de gegevens (ad. 5). Bestaande bronnen/bestanden Voor het uitgevoerde onderzoek, geef een beschrijving van: de gebruikte bronnen (ad. 2) de bronnen in relatie tot de werkingssfeer (ad. 4) de uitgevoerde correctie in de bronbestanden (ad. 4) de gehanteerde meeteenheid (ad. 3) De werkgevers die per de peildatum aangesloten zijn bij het pensioenfonds, zijn vergeleken met het ledenbestand van werkgeversorganisatie KNV Taxi. Dit ledenbestand heeft ook als peildatum. Op deze manier zijn alle werkgevers die minimaal 1 werknemer in dienst hebben die onder de werkingssfeer van de verplichtstelling valt, getoetst op het al dan niet "direct" gebonden zijn aan het bpf. Daarbij is rekening gehouden met het uitsluiten van vrijwillig aangesloten ondernemingen en het meetellen van vrijgestelde ondernemingen. De bijbehorende werknemers zijn alleen meegeteld voor zover zij onder de werkingssfeer van de verplichtstelling vallen. Hierdoor zijn er geen correcties ac/iteraf noodzakelijk. Indien gebruik is gemaakt van meerdere bestanden, geef een beschrijving van: de representativiteit van de bestanden (ad. 2) uitgevoerde correcties voor dubbeltellingen (ad. 2) de wijze van matching van bestanden (ad. 1) Zie vorengaande Pagina 8 van 12

46 Sluiten de bronnen niet volledig aan bij de werkingssfeer, geef een beschrijving van: de correcties die zijn uitgevoerd (ad. 4) n.v.t. Onderzoek Is er aanvullend steekproefonderzoek uitgevoerd, bijvoorbeeld op basis van een enquête, geef een beschrijving van: de gehanteerde methodiek (ad. 1) het steekproefkader in relatie tot de werkingssfeer (ad. 1) de respons (ad. 1) de representativiteit van de steekproef (ad. 1) eventueel gebruik van aanvullende informatie (ad. 1) toegepaste berekeningen en schattingen (ad. 1 ) n.v.t. Extrapolatie Indien onderzoeksgegevens middels andere bronnen zijn geëxtrapoleerd, geefeen beschrijving van: de hiervoor gebruikte bronnen (ad. 2) de representativiteit van het verkregen bestand (ad. 2) de verschillen tussen de bronnen (ad. 2) eventueel uitgevoerde correcties (ad. 4) n.v.t. Peildatum Zijn gegevens gebruikt ouder dan een jaar, (terug)gerekend vanaf de datum van Indiening van de aanvraag, geefeen beschrijving van: de reden waarom het niet mogelijk is om gegevens van recenter datum te leveren (ad. 5) de aannemelijkheid dat sindsdien binnen de bedrijfstak geen grote fluctuaties in de genoemde aantallen zijn opgetreden. Indien wel sprake is van grote fluctuaties Is aanvullend onderzoek of extrapolatie nodig (ad. 5) n.v.t. Overio Overige opmerkingen n.v.t. Pagina 9 van 12

47 TOELICHTING De door partijen bij een aanvraag tot (wijziging/intrekking van de) verpllchtstelling van de deelname in een bpf aangeleverde representativiteitsgegevens dienen, ten behoeve van de beoordelingscriteria, te worden voorzien van een toelichting op de volgende punten: 1. De wijze waarop het onderzoek is uitgevoerd a. populatieonderzoek b. steekproefonderzoek c. extrapolatie 2. De gebruikte bronnen voor het onderzoek a. uitgevoerde correcties 3. De wijze van meting a. aard van de gegevens 4. De relatie tot de werkingssfeer van de verplichtstelling a. uitgesloten werkzame personen b. vrijwillige aansluiting c. vrijgestelden d. deelnameleeftijd 5. De peildatum of de periode waarop de cijfers betrekking hebben ad 1 Gehanteerde onderzoeksmethode Het is noodzakelijk dat een beschrijving van de gehanteerde onderzoeksmethode wordt gegeven. Het gaat om de vraag hoe de gegevens zljn verzameld. Idealiter wordt er gebruik gemaakt van populatiebestanden, zowel voor werkgeversaantallen als aantallen werkzame personen. Indien geen populatiegegevens beschikbaar zijn, kan gebruik worden gemaakt van steekproefonderzoek. Het gebruik van steekproefgegevens vereist dat een toelichting wordt gegeven op de uitvoering van de enquête, de respons, de representativiteit, verzamelde aanvullende informatie, uitgevoerde berekeningen en schattingen. Aandachtspunten: Beschrijving van de gehanteerde onderzoeksmethode. Een beschrijving van de hierbij gebruikte bestanden. De manier waarop de steekproef is getrokken (waaronder het gebruikte steekproefkader). De respons van de steekproef. De representativiteit van het steekproefonderzoek. Op bestanden toegepaste correcties ten opzichte van de populatie; Het gebruik van aanvullende informatie. De manier waarop berekeningen, schattingen en eventuele extrapolaties zijn uitgevoerd. Het is niet zorgvuldig om het aantal werkzame personen van nietresponderende bedrijven op nul te schatten. Streef altijd naar de verkrijging van gegevens uit één bronbestand. Dit doet u door het bestand, waarin de gegevens van de bij het bpf betrokken werkgevers zijn opgenomen, te matchen met het bestand waarin de totale aantallen werkgevers en werkzame personen zljn opgenomen. Een nadere uitleg over de uitvoering van het matchen van bestanden is te vinden in het rapport Kwaliteit representativiteitsgegevens bij avv-verzoeken. Stand van Zaken 2008, eindrapport, p. 20 (zie de website Pagina 10 van 12

48 onder achtereenvolgens: Actueel; Archief; 2008; Kwaliteit representativiteitsgegevens blj avv verzoeken 2008). ad 2 Gebruikte bronnen Een representativiteitsopgave moet een beschrijving bevatten van de gebruikte bronnen. Niet alle bronnen zijn even betrouwbaar. Ook zijn niet alle bronnen even volledig gegeven de werkingssfeer van de verpiichtstelling. Inherent hieraan is het gebruik van meerdere bronnen. Van belang is dat de gebruikte bronnen en de daarbij gehanteerde berekeningen goed worden beschreven. Aandachtspunten: Het is aan te bevelen zo min mogelijk bronnen te gebruiken. Worden gegevens uit verschillende bronnen gebruikt, dan vereist dit een toelichting op onderlinge vergelijkbaarheid waarbij aandacht nodig Is voor dubbeltellingen, uitgesloten groepen werkzame personen en verschillen in meetmomenten. Gebruik van branche- of sectoronderzoek vereist een toelichting op de representativiteit van de gegevens. Aandacht vereist de periode waarin het onderzoek is gehouden, de onderzoeksmethode en de relatie tot de werkingssfeer. Ten aanzien van de gebruikte bronnen wordt aandacht gevraagd voor de vrijwillig aangesloten werkgevers, (gedeeltelijk) vrijgestelde werkgevers en de actualiteit van de gegevens. ad 3 Wijze van meting Uitgangspunt bij het berekenen van het representativiteitscijfer is dat de teller en de noemer worden uitgedrukt in dezelfde eenheid. Idealiter worden de teller en de noemer uitgedrukt in aantallen personen. Andere meeteenheden worden in principe afgeraden. Andere maatstaven die worden gebruikt om tot een berekening te komen van het aantal personen zijn de loonsom, aantal fte's of omzetgegevens. U dient dan wel aannemelijk te maken dat de gebruikte maatstaf een goede afspiegeling is van het aantal personen zodat geen sprake is van een systematische, eenzijdige vertekening van de representativiteitsgegevens. In geval van fte als meeteenheid moet aannemelijk worden gemaakt dat de parttimefactor van blj het bpf betrokken werkgevers ten opzichte van door de verplichtstelling gebonden werkgevers vergelijkbaar is. Dit betreft de eis van interne consistentie. Teller en noemer moeten in dezelfde eenheid worden uitgedrukt en de peildata moeten vergelijkbaar zijn. Aandachtspunten: De wijze van meting moet dezelfde zijn voor teller en noemer. De eenheid moet gelijk zijn. Gegevens moeten ofwel standcijfers óf stroomcijfers zijn. De gegevens moeten zijn uitgedrukt in dezelfde eenheid. In de teller aantallen personen dan ook in de noemer aantallen personen gebruiken. Het gebruik van een andere meeteenheid dan aantallen personen vereist een gedegen toelichting op het gebruikte bestand en in hoeverre de gebruikte maatstaf een goede afspiegeling is van het aantal werkzame personen. ad 4 Relatie tot de werkingsfeer De representativiteitsopgave dient gerelateerd te zijn aan de werkingssfeer van het verplichtgestelde bpf. In de werkingssfeer uitgesloten categorieën werkzame personen moeten dan ook in de tellingen voor de representativiteitsopgave buiten beschouwing worden gelaten. Het is van belang dat daadwerkelijk gemeten wordt wat beoogd was. Het gaat hier om de validiteit van de gegevens. Aandachtspunten: icntspunten: Aandacht voor vrijwillig aangesloten werkgevers die in de representativiteitsopgave niet mogen worden meegenomen. Pagina 11 van 12

49 De bronnen mogen niet vervuild zijn met werkzame personen die niet onder de werkingssfeer vallen. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld hoger personeel. In de tellingen moeten van de verplichte deelname in het bpf vrijgestelde werkgevers en hun werknemers wel worden meegerekend. Bestanden dienen -indien van toepassing- gecorrigeerd te worden voor jongeren die niet onder de werkingssfeer van de verplichtstelling vallen vanwege een ondergrens in de deelnameleeftijd. ad 5 Actualiteit van de cijfers Voor de representativiteitsopgave dient de datum of de periode waarop de cijfers betrekking hebben te worden vermeld. Als regel geldt dat gegevens, om te voldoen aan de eis van actualiteit, In beginsel niet ouder dan één jaar mogen zijn gerekend vanaf de datum van indiening van de aanvraag. Tevens geldt dat de verschillende peildata niet te ver uit elkaar moeten liggen, omdat anders de interne consistentie van de representativiteitsopgave in het geding is. Als uitgangspunt hierbij geldt dat de peildata niet meer dan één jaar uiteen mogen liggen. In geval de peildata te ver in het verleden liggen kunnen de gegevensbestanden op basis van de werkgelegenheidsontwikkeling in de branche worden geactualiseerd, oftewel geëxtrapoleerd. De marktontwikkelingen In het verleden vormen de basis om de huidige waarden met een zekere onzekerheidsmarge te voorspellen. Het is dan wel van belang om expliciet te vermelden op welke gegevens deze extrapolatie is gebaseerd en hoe die is uitgevoerd. De bestanden die hiervoor gebruikt worden moeten vergelijkbaar zijn naar bijvoorbeeld verhouding voltijders-deeltijders of de verhouding grote-kleine bedrijven. Aandachtspunten: De actualiteit yan de gebruikte gegevens. Deze mogen gerekend vanaf de datum van indiening van de aanvraag in beginsel niet ouder zijn dan 1 jaar. Indien de gebruikte gegevens ouder zijn, dient vermeld te worden waarom het niet mogelijk is om gegevens van recenter datum te leveren (zie ook aanvulling bij de vraag over actualiteit). Het toepassen van extrapolatie. Indien op basis van andere gegevensbronnen de gegevens voor de representativiteitsopgave zijn geactualiseerd dient aangegeven te worden welke bronnen gebruikt zljn en op welke wijze voor onderlinge afwijkingen tussen de bronnen is gecorrigeerd. Een nadere uitleg over de wijze van extrapoleren is te vinden In het rapport Kwaliteit representativiteitsgegevens bij avvverzoeken. Stand van Zaken 2008, eindrapport, p. 21 (zie de website onder achtereenvolgens: Actueel; Archief; 2008; Kwaliteit representativiteitsgegevens bij avv verzoeken 2008 ). De peildatum dan wel de periode waarop de gegevens betrekking hebben. Pagina 12 van 12

50 ifeivocft)>ö> Actuariële en Bedrijfstechnische Nota stichting Bedrijfstaicpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg 2013

51 Inhoucl 1 INLEIDING 6 2 ORGANISATIE, BEHEER EN INTERNE CONTROLE ORGANISATIE BESTUUR BEHEERSTE EN INTEGERE BEDRIJFSVOERING 13 3 INHOUD EN UITVOERING VAN DE PENSIOENREGELINGEN CRITERIA VOOR DE AANSLUITING VAN WERKGEVERS EN VOOR HET VERKRIJGEN VAN HET DEELNEMERSCHAP UITVOERINGSREGLEMENT PENSIOENREGEUNGEN ACTUARIËLE EN DEMOGRAFISCHE RISICO'S 26 4 FINANCIËLE OPZET VOORZIENINGEN EN RESERVES TOEREIKENDHEID VOORZIENINGEN EN RESERVES PREMIEBELEID TOESLAGENBELEID SAMENHANG TUSSEN PREMIEBELEID EN TOESLAGENBELEID, GEGEVEN HET BELEGGINGSBELEID FINANCIËLESTURINGSMIDDELEN DE VUT-REGELING HERSTELPLAN 39 5 BELEGGINGSBELEID VERKLARING INZAKE BELEGGINGSBEGINSELEN FASEN IN HET BELEGGINGSPROCES UITVOERING VAN HET VERMOGENSBEHEER RISICOMANAGEMENT PERFORMANCEMETING WAARDERINGSGRONDSLAGEN RANDVOORWAARDEN UITVOERING VERMOGENSBEHEER 47 6 RISICOPARAGRAAF BALANSRISICO RENTERISICO MARKTRISICO VALUTARISICO KREDIETRISICO : TEGENPARTIJRISICO VERZEKERINGSTECHNISCH RISICO RELATIEVE MARKTRISICO OPERATIONEEL RISICO LIQUIDITEITSRISICO OMGEVINGSRISICO 52 7 CRISISPLAN INLEIDING BESCHRIJVING CRISISSITUATIE 53

52 7.3 DEKKINGSGRAAD WAARBIJ HET FONDS ER ZONDER KORTEN NIET MEER UIT KAN KOMEN MAATREGELEN OIE TER BESCHIKKING STAAN MATE INZETBAARHEID VAN DE MAATREGELEN INDICATIE FINANCIËLE EFFEa VAN DE MAATREGELEN EVENWICHTIGE BELANGENAFWEGING COMMUNICATIE MET BELANGHEBBENDEN BESLUITVORMINGSPROCES BELEID ONGEDAAN MAKEN CRISISMAATREGELEN BEOORDEÜNG ACTUALITEIT 62 8 APPENDICES PROCESSCHEMA PENSIOENFONDS VERVOER UITBESTEDINGSBELEID AauARiËLE GRONDSLAGEN TECHNISCHE VOORZIENING UITWERKING (MINIMAAL) VEREIST VERMOGEN UITWERKING (GEDEMPTE) KOSTENDEKKENDE PREMIE UITKOMSTEN CONTINUÏTEITSANALYSË NORMPORTEFEUILLE COMMUNICATIE PER CRISISMAATREGEL UITVOERINGSREGLEMENT 74

53 1 INLEIDING Dit is de actuariële en bedrijfstechnische nota (ABTN) van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsven/oer over de Weg. De Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsven/oer over de Weg (hierna te noemen Pensioenfonds Vervoer) is per 1 januari 2010 ontstaan uit een fusie van de volgende stichtingen: Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg; Stichting Prepensioenfonds voor het Beroepsgoederenvervoer over Weg en de Verhuur van Mobiele Kranen; Stichting Vrijwillig Ven/roegde Uittreding voor het Beroepsgoederenvervoer over Weg en de Verhuur van Mobiele Kranen; Stichting Prepensioenfonds voor het Personenvervoer over de Weg. Het Pensioenfonds Vervoer voert de door CAO-partijen overeengekomen pensioenregelingen uit voor de sectoren Goederenvervoer, Personenvervoer, de Verhuur van Mobiele Kranen en de Binnen beurtvaart alsmede de VUT-regeling voor de sector Goederenvervoer. In artikel 4 lid 3 van de statuten is opgenomen dat het Pensioenfonds Ven/oer werkt volgens een actuariële en bedrijfstechnische nota (ABTN). Conform het bepaalde in artikel 145 van de Pensioenwet omschrijft deze ABTN de wijze waarop het Pensioenfonds Vervoer de middelen beheert en de pensioenregelingen uitvoert. Met name wordt aangegeven op weike wijze het fonds uitvoering geeft aan het bepaalde in de artikelen 25, 95,126 tot en met 137 en 143 van de Pensioenwet. Daarnaast wordt aandacht besteed aan de beleggingsbeginselen, de sturingsmiddelen en het financiële crisisplan. Deze ABTN is door het bestuur vastgesteld op 5 februari Voorzitter, Secretaris, Mw. R. Hidding Mr. P. Kievit Actuariële en Bednjfstechnische Nota 2013

54 2 ORGANISATIE, BEHEER EN INTERNE CONTROLE 2.1 Organisatie Organogram De organisatiestructuur van het fonds staat in het volgende organogram: Organogram Pensioenfonds Vervoer J Béleggingscommissié Deelnemersraad Pensioencommissie Adviescommissie Uitvoering Pensioenen Adviescommissie Uitvoering VUT-en Prepensioenregeling Goederenvervoer Adviescommissie Uitvoering Prepensioenregeling Personenvervoer Pensioencommissie Individuele Zaken Klachtencommissie Geschillencommissie Accountant Certificerend Actuaris Adviserend actuaris Compliance officer Bestuursbureau Pensioenuitvoerder I Vermogensbeheerder I Effectenbewaarder Actuanele en Bedrijfstechnische Nota 2013

55 2.2 Bestuur Het bestuur van het fonds bestaat uit tien leden, vijf leden van werkgeverszijde en vijf leden van werknemerszijde. Bestuursleden worden door het bestuur benoemd op voordracht van de hieronder genoemde partijen: Transport en Logistiek Nederland, statutair gevestigd te Zoetermeer (4 leden); Koninklijk Nederlands Vervoer, statutair gevestigd te 's-gravenhage (1 lid); FNV Bondgenoten, statutair gevestigd te Utrecht (4 leden); CNV Vakmensen, statutair gevestigd te Utrecht (1 lid). De leden van het bestuur worden benoemd voor een periode van vier jaar en zijn terstond opnieuw benoembaar. Het bestuur is als hoogste bestuurlijke orgaan verantwoordelijk voor het fonds. De voorzitter en één van beide secretarissen van het fonds kunnen gezamenlijk het fonds in rechte vertegenwoordigen. In de even kalenderjaren worden de functies van voorzitter en secretaris vervuld door een werkgevers- respectievelijk werknemerslid, in de oneven jaren door een werknemers- respectievelijk werkgeverslid. Voorts kent het fonds de volgende commissies: de beleggingscommissie; de pensioencommissie; de pensioencommissie individuele zaken; de adviescommissie uitvoering pensioenen; de adviescommissie uitvoering vut- en prepensioenregeling goederenvervoer; de adviescommissie uitvoering prepensioenregeling personenvervoer; de klachtencommissie; de geschillencommissie. De commissies worden paritair samengesteld uit leden van het bestuur. Naast de commissies is een voorzittersoverieg ingesteld. Het voorzittersoverieg bestaat uit vijf verschillende overleggen. Naast de beide voorzitters en de directeur van het bestuursbureau kent het voorzittersoverieg per overleg een eigen samenstelling. De volgende overleggen worden onderscheiden: het risk-audit overleg, waarin het integrale risicomanagement van het fonds centraal staat; het voorbereidende AB-overleg, dat vooral gericht is op de voorbereiding van bestuursvergaderingen en het bewaken van de afhandeling en evalueren van de uitwerking van bestuursbesluiten; het werkgeversoverleg, dat de rol van werkgever voor het (collectief van medewerkers van het) bestuursbureau vervult en toe ziet op de financiële gang van zaken binnen het bestuursbureau; de bestuurscommissie visitatie, die verantwoordelijk is voor het contact en het overleg met de visitatiecommissie; het externen overleg, waarin de dienstverlening door derden wordt besproken en geëvalueerd. Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013

56 2.2.1 Bestuursbureau De regievoering, de adviserende rol, de beleidsvoorbereidende rol, de controlerende rol en de monitorende rol zijn binnen het bestuursbureau georganiseerd. Het Bestuursbureau heeft op een aantal gebieden, zoals bij het voeren van de financiële administratie, bestuursondersteuning, communicatie en opstellen van rapportages, een (beperkte) uitvoerende rol. Hieronder wordt verstaan dat het bestuursbureau zorg draagt voor het monitoren van bepalende en indicatieve sleutelindicatoren in termen van risico's en bijsturingsmechanismen ten aanzien van externe partijen op basis van afgesproken kaders en SLA's. Het doel is het bestuur van het fonds in staat te stellen zich te informeren over de stand van zaken ten aanzien van de risico's, een inschatting te maken van de effectiviteit van de getroffen beheersmaatregelen en, indien noodzakelijk, tijdig bij te sturen Beleggingscommissie De beleggingscommissie bestaat uit drie werkgeversbestuursleden en drie werknemersbestuursleden (waaronder de voorzitter en de secretaris). Voorts zijn er twee onafhankelijke externe adviseurs. Er is een op jaarbasis roulerende voorzitter. De commissie heeft tot taak het adviseren van het bestuur over het beleggingsplan en de uitvoering daan/an. Ook kan de béleggingscommissié fungeren als sparringpartner van het bestuursbureau. Het bestuur heeft de beleggingscommissie een mandaat verleend om besluiten te nemen over: beleggingen met een wijziging van het balansrisico van maximaal 0,25% procentpunt; wijziging van de allocatie aan categorieën van maximaal 2,5% procentpunt; uitoefening vetorecht bij aanstelling en ontslag van individuele externe asset managers; uitbreiding van de allocatie aan managers met meer dan 10% van de initieel geaccordeerde allocatie; allocatie aan illiquide beleggingen; evaluatie van de dienstverlening en vaststellen jaarlijkse bonus/malus van de integraal manager; vaststelling van de volgende juridische documenten: standaard ISDA/CSA, standaard IMA met externe managers, afwijkingen ten opzichte van de standaard IMA of ISDA/CSA De beleggingscommissie legt hierover achteraf verantwoording af aan het bestuur. Het genoemde mandaat wordt door de beleggingscommissie verleend aan de directeur Vermogensbeheer, waarbij de beleggingscommissie in voorkomende gevallen direct wordt geïnformeerd Pensioencommissie De pensioencommissie bestaat uit drie werkgeversbestuursleden en drie werknemersbestuursleden en wordt bijgestaan door een onafhankelijke externe adviseur. De pensioencommissie fungeert als sparringpartner voor het bestuursbureau en als adviseur van het bestuur voor wat betreft de collectieve pensioeninhoudelijke ondenwerpen. Het bestuur heeft de pensioencommissie een mandaat verteend om besluiten te nemen die de uitwerking van het beleid van het bestuur betreffen. De pensioencommissie legt hierover achteraf verantwoording af aan het bestuur. Actuariële en Bedrijfstechnische Nota 2013

57 2.2.4 Pensioencommissie Individueie Zaken De pensioencommissie individuele zaken bestaat uit ten minste één werkgeverslid en één werknemerslid. De pensioencommissie individuele zaken behandelt specifieke cases van individuele deelnemers, slapers, pensioengerechtigden en 'individuele' werkgevers. Het bestuur heeft de pensioencommissie individuele zaken een mandaat verteend tot het nemen van besluiten ten aanzien van individuele zaken die buiten de mandaten van het uitvoeringsorgaan vallen en die aan de commissie worden voorgelegd. De pensioencommissie individuele zaken legt hierover achteraf verantwoording af aan het bestuur Adviescommissie Uitvoering De adviescommissie uitvoenng pensioenen bestaat uit vier werkgeversbestuursleden en vier werknemersbestuursleden. De belangrijkste taak van de commissie is het monitoren, evalueren en beoordelen van en adviseren over de uitvoering van de pensioenregeling en het pensioenbeleid door de uitvoeringsorganisatie. De adviescommissie uitvoering vut- en prepensioenregeling goederenven/oer bestaat uit ten minste één werkgeverslid en één werknemerslid. In deze adviescommissie hebben vooralsnog de voormalig bestuursleden (per 31 december 2009) van de Stichting Prepensioenfonds voor het Beroepsgoederenvervoer over Weg en de Verhuur van Mobiele Kranen zitting. De adviescommissie uitvoering prepensioenregeling personenvervoer bestaat eveneens uit ten minste één werkgeverslid en één werknemerslid. Vooralsnog hebben de voormalig bestuursleden (per 31 december 2009) van de Stichting Prepensioenfonds voor het Personenvervoer zitting in deze adviescommissie. Beide commissies adviseren het bestuur ten aanzien van zaken die betrekking hebben op de uitvoering van de betreffende regelingen (prepensioen- c.q. VUT-regeling) Klachten- en geschillencommissie De klachtencommissie bestaat uit één werkgeversbestuurslid en één werknemersbestuurslid. De Klachtencommissie behandelt klachten - in de zin van iedere vorm van ontevredenheid - van (gewezen) deelnemers, andere aanspraakgerechtigden, pensioengerechtigden en werkgevers over de uitvoering van de pensioenreglementen. De geschillencommissie bestaat eveneens uit één werkgeversbestuurslid en één werknemersbestuurslid. Een geschil is een verschil van mening tussen een (gewezen) deelnemer, een andere aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde en het bestuur en betreft beslissingen van het fonds die genomen zijn op grond van de statuten en de (pre-) pensioenreglementen. Actuariële en Bedrijfstechnische Nota

58 2.2.7 Deelnemersraad De deelnemersraad vertegenwoordigt de deelnemers en de pensioengerechtigden van het fonds evenredig op basis van hun onderlinge getalsverhoudingen. De deelnemersraad bestaat uit 8 leden die worden benoemd door het bestuur op voordracht van CNV Vakmensen (3 leden), FNV Bondgenoten (4 leden) en het Coördinatieorgaan Samenwerkende Ouderenorganisaties 1 lid). Het lid dat wordt voorgedragen door het Coördinatieorgaan Samenwerkende Ouderenorganisaties behoort tot de kring van pensioengerechtigden van het fonds. De deelnemersraad verstrekt advies over het voorgenomen beleid betreffende onder meer premies, beleggingen, toeslag en de inhoud van de pensioenregeling. De raad kan gevraagd en ongevraagd advies geven. Het gaat dan om: maatregelen van algemene strekking; wijziging van de statuten en de reglementen van het fonds; vaststelling van het jaarverslag, de jaarrekening, de actuariële en bedrijfstechnische nota als bedoeld in artikel 145 PW en een lange-termijn-herstelplan als bedoeld in artikel 138\PW; vermindenng van de venworven pensioenaanspraken en pensioenrechten indien toepassing wordt gegeven aan artikel 134 PW; het vaststellen en wijzigen van het toeslagbeleid; gehele of gedeeltelijke overdracht van de verplichtingen van het fonds of de overname van verplichtingen door het fonds; liquidatie van het fonds; het sluiten, wijzigen of beëindigen van een uitvoeringsovereenkomst; het terugstorten van premie of geven van premiekorting als bedoeld in artikel 129 PW Accountant De accountant controleert jaarlijks de onder verantwoordelijkheid van het bestuur opgestelde jaarrekening. Hij doet dit overeenkomstig in Nederland algemeen aanvaarde richtlijnen met betrekking tot controleopdrachten. Volgens deze richtlijnen wordt de controle zodanig uitgevoerd dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de jaarrekening geen onjuistheden van materieel belang bevat. Hij legt zijn oordeel vast in een controleverklaring. Naast de controleverklaring met een eindoordeel, kan de Accountant bevindingen die naar voren zijn gekomen bij zijn onderzoek rapporteren in de vorm van een accountantsverslag of management letter. KPMG is door hetfonds als accountant aangewezen Adviserend Actuaris De adviserende actuaris ondersteunt het bestuur bij het ontwikkelen en formuleren van het beleid van het fonds. Daarnaast voert de adviserende actuans jaarlijks de voorbereiding uit van de actuariële jaarstukken en aanvullende berekeningen. Hiertoe behoren o.a. de controle of de technische voorzieningen, conform de grondslagen van het fonds, juist zijn vastgesteld en het verzamelen en berekenen van overige actuariële informatie, benodigd voor de actuariële DNB-staten dan wel voor door DNB veriangde toetsen en het uitvoeren van berekeningen in verband met de marktwaardetoets. De adviserende actuaris legt zijn bevindingen vast in het actuarieel rapport. Mercer (Nedertand) B.V. is door het fonds als adviserend actuans aangewezen. Actuariële en Bedrijfstechnische Nota

59 Certificerend Actuaris De certificerende actuaris stelt op basis van het actuarieel rapport van de adviserende actuaris en eventueel aanvullende informatie zijn bevindingen vast betreffende de financiële positie van het fonds; het oordeel wordt vastgelegd in de Actuariële Verklaring. De certificerende actuaris stelt het Rapport van de Certificerend Actuaris op. Tot de daarin behandelde onderwerpen behoren: de gebezigde actuariële grondslagen, de vastgestelde voorziening, de uitgevoerde analyses en toetsen, en het door administrateur of adviseur opgestelde verslag. De certificerende actuaris is onafhankelijk van het pensioenfonds en verricht geen andere werkzaamheden voor het pensioenfonds. De certificerende actuaris beschikt over een door de toezichthouder goedgekeurde gedragscode over de onafhankelijkheid van de certificerende actuaris. Towers Watson is door het fonds als certificerend actuaris aangewezen Compliance Officer Het bestuur heeft een gedragscode vastgesteld voor bestuurders en alle overige door het bestuur aan te wijzen verbonden personen, ter voorkoming van conflicten tussen het belang van het pensioenfonds en de privébelangen van betrokkenen evenals ter voorkoming van het gebruik van vertrouwelijke informatie van het pensioenfonds voor privédoeleinden. De compliance-officer van het fonds houdt toezicht op de naleving van de gedragscode. Het bestuur heeft KPMG als compliance-officer benoemd Verantwoordingsorgaan Het bestuur van het fonds legt verantwoording af aan het verantwoordingsorgaan over het beleid en de wijze waarop het beleid is uitgevoerd. In het verantwoordingsorgaan zijn de actieve deelnemers, de pensioengerechtigden en de financieel betrokken werkgevers vertegenwoordigd. De zetels en stemmen zijn in beginsel gelijk verdeeld over de geledingen, dat wil zeggen elk één derde van de zetels en/of het stemmenaantal. Het lidmaatschap van het verantwoordingsorgaan is niet verenigbaar met het lidmaatschap van het pensioenfondsbestuur of het interne toezicht. Het oordeel van het verantwoordingsorgaan over het handelen van het bestuur van het fonds wordt, samen met de reactie van het bestuur daarop, in het jaarverslag van het fonds opgenomen. Het verantwoordingsorgaan heeft de volgende bevoegdheden en rechten: een oordeel te geven over het handelen van het bestuur aan de hand van het jaarverslag, dejaarrekening en andere informatie, waaronder de bevindingen van het interne toezicht, het uitgevoerde beleid, evenals over de beleidskeuzes voor de toekomst; het recht op overleg met het bestuur; het recht op overteg met de externe accountant en de externe actuaris(sen); het recht op informatie; het recht op een schriftelijke en beargumenteerde reactie op haar oordeel over het door het bestuur uitgevoerde beleid; het recht van advies over het vaststellen en het wijzigen van de vergoedingsregeling voor bestuursleden; het recht van advies over het wijzigen van het beleid ten aanzien van het verantwoordingsorgaan; het recht van advies over de vorm, inrichting en samenstelling van het interne toezicht; Actuariële en Bedrijfstechnische Nota

60 het recht van advies over het vaststellen en wijzigen van een interne klachten- en geschillenprocedure; het recht van advies over het vaststellen en wijzigen van het communicatie- en vooriichtingsbeleid. Het bestuur heeft een Reglement van het Verantwoordingsorgaan vastgesteld Visitatiecommissie Het bestuur van het fonds heeft voor het interne toezicht gekozen voor de vorm van een visitatiecommissie, bestaande uit drie onafhankelijke deskundigen, die vanaf 2010 jaariijks de gevolgde beleids- en bestuursprocessen beoordeelt en daarover rapporteert. Het interne toezicht heeft ten minste de volgende taken: het beoordelen van beleids- en bestuursprocedures en -processen en de checks en balances binnen het fonds; het beoordelen van de wijze waarop het fonds wordt aangestuurd; het beoordelen van de wijze waarop door het bestuur wordt omgegaan met de risico's op langere termijn. Daarbij heeft het interne toezicht recht op: alle informatie die het nodig acht om zijn taak goed te kunnen uitvoeren; overieg met het bestuur over alie bestuurstaken; overleg met de externe accountant en actuaris(sen). Het bestuur heeft een Reglement Visitatiecommissie vastgesteld. 2.3 Beiieerste en integere bedrijfsvoering Als hoogste bestuuriijke orgaan draagt het bestuur de eindverantwoordelijkheid voor het fonds. Vanuit die verantwoordelijkheid dient het bestuur aan alle belanghebbenden bij het fonds voldoende waarborgen te bieden voor een beheerste en integere bedrijfsvoering. Daartoe is een systeem van interne beheersing opgezet conform het COSO Enterprise Risk Management Framework model en FIRM (Financiële Instellingen Risicoanalyse methode) als basis van de toezichtsaanpak van DNB. In 2012 heeft DNB een aantal veranderingen in de toezichtsaanpak doorgevoerd en de naamgeving veranderd in FOCUS. Het systeem van interne beheersing stelt het bestuur en het bestuursbureau van het fonds in staat om de risico's die het behalen van de doelstellingen van het fonds bedreigen, te identificeren, te prioriteren, te analyseren en te beheersen. Zo wordt een redelijke mate van zekerheid verkregen dat de doelstellingen van het fonds worden bereikt. De hoofddoelstelling van het forids - het toekennen van aanspraken c.q. rechten op uitkeringen aan bij het fonds betrokken (gewezen) deelnemers, pensioengerechtigden alsmede hun nagelaten betrekkingen - staat verwoord in de statuten van het fonds. Daarvan afgeleid gaat het om doelstellingen op de volgende vier gebieden: 1. De strategie van het fonds 2. De efficiency en effectiviteit van de operationele processen 3. De normen en waarden van het fonds waan/an compliance deel uit maakt 4. De betrouwbaarheid van de informatie. Hieronder worden de hoofdlijnen van het systeem van interne beheersing van het fonds uiteengezet. De processen van het fonds, waarbij onderscheid wordt gemaakt in kernprocessen (pensioenbeheer, vermogensbeheer en bestuursondersteuning), sturende processen en Actuariële en Bedrijfstechnische Nota

61 faciliterende processen, zijn vastgelegd. De organisatiestructuur van het fonds Is daarop afgestemd. Functies, taken, verantwoordelijkheden, bevoegdheden en verstrekte mandaten zijn vastgelegd en belegd bij de bestuuriijke gremia en de medewerkers van het bestuursbureau. Het processchema is weergegeven in bijlage 8.1. De organisatiestructuur van het fonds is hiervoor in 1.2 beschreven. De administratieve organisatie en de daarbij behorende interne controle maatregelen zijn vastgelegd in een handboek (handboek AO/IB) dat periodiek wordt geactualiseerd. Het bestuursbureau ondersteunt het bestuur bij het uitvoeren van de taken gericht op het realiseren van de doelstellingen van het fonds. Het bestuursbureau treedt op namens het bestuur en is als 'spin in het web' betrokken bij alle processen van het fonds. Het bestuurbureau geeft als regisseur op een zodanige wijze sturing en leiding dat alle bij de processen betrokken partijen hun bijdrage aan die processen kunnen optimaliseren. Daarmee is een belangrijke rol van het bestuursbureau - het voeren van regie - benoemd. Deze rol is naast de monitorende en controlerende rol van het bestuursbureau van belang voor de interne beheersing van het fonds. Het bestuur hecht aan een sterke risicocultuur. In dat kader is bij de opzet van de organisatie uitgegaan van een 'three lines of defence'-model. De eerste beheersingslijn wordt gevormd door het lijnmanagement. De tweede beheersingslijn door de risicomanager. De risicomanager heeft een onafhankelijke positie binnen het fonds en een rechtstreekse rapportagelijn naar het bestuur. De derde beheersingslijn is het risk/audit overieg, dat periodiek plaats vindt en waarvan de beide voorzitters van het fonds en de risicomanager deel uit maken. Het bestuur heeft het integraalrisicomanagementbeleid in een afzonderiijk document vastgelegd dat periodiek wordt geactualiseerd. Dit beleid wordt in 6 nader toegelicht. Het bestuur heeft een groot deel van de activiteiten van het fonds uitbesteed. De kaders waarbinnen en de wijze waarop activiteiten kunnen worden uitbesteed zijn vastgelegd in het uitbestedingsbeleid dat periodiek wordt geactualiseerd. In bijlage 8.2 wordt het uitbestedingsbeleid uiteengezet. De pensioenadministratie en een deel van de bestuursondersteuning wordt uitgevoerd door TKP Pensioen B.V. Als integraal vermogensbeheerder is Robeco Institutional Asset Management verantwoordelijk voor het selecteren en monitoren van de externe vermogensbeheerders en beleggingsinstellingen van het fonds. Daarnaast adviseert Robeco het fonds over de strategische en operationele inrichting van het vermogensbeheer. Northern Trust is als custodian aan het fonds verbonden en Is verantwoordelijk voor de activiteiten op het gebeid van custody, beleggingsadministratie, securities lending, pertormance meting en compliance. ITS ICS treedt op als controlerende back-office en als collateral manager. De afspraken over de aard, de omvang en de kwaliteit van de diensten die door TKP, Robeco en Northern Trust worden verleend zijn vertaald in prestatiemaatstaven en vastgelegd in Service Level Agreements (SLA). Over de mate van realisatie van de prestatiemaatstaven wordt periodiek aan het bestuur gerapporteerd. Adviserende en certificerende actuariële werkzaamheden zijn uitbesteed aan Mercer respectievelijk Towers Watson. KPMG is de accountant van het fonds en verantwoordelijk voor de controle van dejaarrekening. Daarnaast vervult KPMG de rol van compliance-officer van het fonds. Als dit vanuit het oogpunt van kwantiteit of kwaliteit nodig is, maakt het fonds op ad-hoc basis gebruik van de diensten van gespecialiseerde dienstverieners. Omdat het bestuur - ongeacht de wijze van uitvoering - eindverantwoordelijk is voor alle activiteiten van het fonds, dienen de organisaties aan wie activiteiten zijn uitbesteed eveneens voldoende waarborgen te bieden voor een beheerste en integere bedrijfsvoering. Het bestuur stelt periodiek vast, onder andere aan de hand van de SAS70 en ISAE 3402 rapportages, of daaraan wordt voldaan en treedt - indien dit niet het geval is - in overieg met de betreffende dienstverlener om tot verbetering te komen. Bij deze beoordeling houdt het Actuariële en Bedrijfstechnische Nota

62 bestuur ook rekening met het bepaalde in de principes voor beheerst beloningsbeleid zoals geformuleerd door De Nederiandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten. De planning en control cyclus van het fonds, waan/an de rapportagestructuur deèl uit maakt, is afgestemd op de doelstellingen die het bestuur nastreeft en de risico's die van invloed zijn op het realiseren van die doelstellingen. De volgende periodieke rapportages vormen de kern van de planning en control cyclus van het fonds. Rapportages 1. Risico dashboard (BB; maandelijks). 2. Maandrapportage beleggingen (Robeco; maandelijks). 3. Beleidsmonitor (Mercer; maandelijks) 4. Kwartaalrapportage beleggingsresultaten (bestuursbureau; per kwartaal). 5. De kwartaalrapportage van TKP waarin opgenomen de mate van realisatie van de pertormance maatstaven in het SLA, de incasso-rapportage, de financiële rapportage, de voortgangsrapportage over de bevindingen in de ISAE 3402 rapportage en de rapportage over de handhaving (TKP; per kwartaal) 6. Rapportage interne beheersing pensioenbeheer van TKP (ISAE 3402 Type II; bestuursbureau; jaariijks) 7. De jaarstukken van het fonds bestaande uit: hetjaarverslag, het actuariële verslag, het accountantsrapport en de accountantsverklaring, het certificeringsrapport en de verklaring van de waarmerkend actuaris. 8. Maand-, kwartaal- en jaarrapportages aan DNB. 9. CEM kostenrapportage (CEM; jaariijks). 10. Visitatierapport (visitatiecommissie; jaariijks). 11. Compliance rapportage (KPMG; jaariijks). Daarnaast laat het fonds periodiek een ALM-studie en een continuïteitsanalyse uitvoeren. De plannen en rapportages worden besproken in de betreffende bestuurscommissies en het bestuur. Uitvoering van activiteiten vindt plaats op basis van goedgekeurde plannen. Aan de hand van de rapportages monitort en beoordeelt het bestuur de uitvoering en besluit - indien zij dat nodig acht - tot het nemen van corrigerende acties. Actuariële en Bedrijfstechnische Nota

63 3 INHOUD EN UITVOERING VAN DE PENSIOENREGELINGEN 3.1 Criteria voor de aansluiting van werkgevers en voor het vericrijgen van het deelnernerschap Verplichte aansluiting Werkgevers en werknemers die voldoen aan de voonwaarden betreffende de verplichtstelling dienen zich te melden op het moment dat voor hen de aansluitings- c.q. deelnemingsplicht van toepassing is. De aangesloten werkgever is verantwoordelijk voor het verstrekken van de juiste gegevens die nodig zijn om de pensioenregeling uit te kunnen voeren. Nieuwe werkgevers met personeel in dienst dienen zich voor de werknemersverzekeringen te melden bij de uitvoeringsinstelling (UVI) voor de voor hen van toepassing zijnde sector. De uitvoeringsinstelling (UVI) bepaalt in welke sector zij de onderneming op grond van de bedrijfsactiviteiten moet indelen. Als een werkgever wordt ingedeeld in een categorie, waarvoor mogelijk een verplichting tot deelname aan Pensioenfonds Vervoer geldt, wordt TKP geïnformeerd. Als de werkgever al bekend is en op grond van de bedrijfsactiviteiten onder de werkingssfeeromschrijving van Pensioenfonds Vervoer ressorteert, wordt een contract opgevoerd. Indien niet met een redelijke mate van zekerheid kan worden bepaald of de (pre)pensioenregeling van toepassing is, wordt een vragenformulier verzonden voor het verstrekken van nadere informatie. Als aan het verzoek tot het verstrekken van nadere informatie, ondanks diverse rappels, niet wordt voldaan wordt er aan de hand van de beschikbare informatie een aansluiting gerealiseerd. Als een aansluiting is gerealiseerd, wordt de werkgever hiervan in kennis gesteld en wordt hem de nodige informatie (waaronder een pensioenreglement) toegezonden. De werkgever moet een opgave verstrekken van de voor het pensioenfonds van belang zijnde gegevens. Aan de hand van de opgave van de werkgever wordt de pensioenpremie berekend en een premienota vastgesteld. De nota wordt aan de werkgever gezonden. Wanneer een werkgever met deelnemingplichtig personeel in dienst verzuimt zich aan te melden en de werkgever wordt op een later tijdstip gesignaleerd, dan wordt de werkgever met terugwerkende kracht aangesloten Vrijwillige aansluiting Het bestuur is bevoegd een werkgever die niet onder de werkingssfeer van het fonds valt maar wel een economische en/of organisatorische eenheid vormt met een verplicht aangesloten onderneming, op vrijwillige basis aan te sluiten bij het fonds indien de werkgever hierom verzoekt. Gevolg van de vrijwillige aansluiting is dat de werknemers van de werkgever gaan deelnemen in de verplichte regeling van het fonds Vrijwillige voortzetting Het bestuur is bevoegd aan individuele deelnemers toe te staan de deelname aan de pensioenregeling voort te zetten na beëindiging van het dienstverband met een aangesloten werknemer. Vrijwillige voortzetting wordt slechts toegestaan als de deelnemer voldoet aan door het bestuur gestelde voonwaarden en slechts voor een beperkte duur. Actuariële en Bedrijfstechnische Nota

64 3.1.4 Aanvullende verzekeringen Op verzoek van een werkgever kan het bestuur voor werknemers van aangesloten ondememingen aanspraken op ouderdoms-, partner-, wezen- en arbeidsongeschiktheidspensioen verzekeren, boven de aanspraken welke voortvloeien uit de toepassing van de verplichte regeling. Een en ander tegen betaling van periodieke premies of koopsommen en op door het bestuur vastgestelde overige voonwaarden Vrijstelling In een aantal door de wet (Vrijstellingsbesluit Wet Bpf 2000) voorgeschreven gevailen is het bedrijfstakpensioenfonds verplicht op verzoek van een werkgever vrijstelling te verienen van deelneming aan de pensioenregeling. Als bij een verzoek tot vrijstelling niet voldaan is aan de voonwaarden van een verplichte vrijstelling kan een fonds ook onverplicht vrijstelling vertenen. 3.2 Uitvoeringsreglement Het fonds heeft een uitvoeringsreglement opgesteld (zie Appendix 8.9) waarin de volgende ondenwerpen zijn opgenomen: algemene bepalingen; wijze van vaststelling van de verschuldigde premie wijze van betaling van de premie; verplichting van de werkgever om informatie te verstrekken; procedures bij niet nakomen van premiebetalingsverplichtingen; procedures in geval van wijziging van de Pensioenovereenkomst; de voonwaarden waaronder toeslagveriening plaatsvindt; uitgangspunten en procedures betreffende besluitvorming over vermogenstekorten; mogelijkheid om premiekorting en terugstorting te verlenen; mogelijkheid tot vrijwillige voortzetting van de pensioenregeling na beëindiging van het dienstverband; vrijstelling van verplichte deelneming aan het fonds; gemoedsbezwaarde werkgevers. 3.3 Pensioenregelingen Inleiding Per 1 januari 2010 voert het fonds de door CAO-partijen overeengekomen pensioenregelingen uit voor de sectoren Goederenven/oer, Personenvervoer, de Verhuur van Mobiele Kranen en de Binnen beurtvaart evenals de VUT-regeling voor de sector Goederenvervoer. De uitvoering betreft de volgende pensioenregelingen: de ouderdoms- en nabestaandenpensioenregeling voor deelnemers geboren op of na 1 januari 1950 (pensioenreglement I); de aanvullende regeling bij arbeidsongeschiktheid (pensioenreglement II); de ANW-hiaat verzekering (pensioenreglement III); de overgangsregeling voor deelnemers die geboren zijn op of na 1 januari 1950 (pensioenreglement V); de ouderdoms- en nabestaandenpensioenregeling voor deelnemers geboren vóór 1 januari 1950 (pensioenreglement VI); de prepensioenregeling voor deelnemers uit de sector Personenvervoer die geboren zijn vóór 1 januari 1950 (prepensioenreglement Personen); Actuariële en Bedrijfstechnische Nota

65 de prepensioenregeling voor deelnemers uit de sector Goederenvervoer die geboren zijn vóór 1 januari 1950 (prepensioenreglement Goederen); de VUT-regeling voor deelnemers uit de sector Goederenvervoer die geboren zijn vóór 1 april 1947 (reglement VUT Goederen). Voor een precieze inhoud van de pensioenregeling wordt verwezen naar de pensioenreglementen. Hierna wordt een samenvatting gegeven van de belangrijkste elementen uit een aantal pensioenreglementen Pensioenreglement I De pensioenregeling is met ingang van 1 januari 2013 gewijzigd. De wijzigingen betreffen de jaariijkse opbouw van het pensioen en de pensioenleeftijd. Kenmerk Pensioensysteem Pensioensalaris Omschrijving Middelloonregeling. De deelnemers zijn werkzaam in de sectoren Beroepsgoederenvervoer, Besloten Busvervoer of Taxiven/oer en geboren op of na 1 januari Elke sector heeft zijn eigen kenmerken. Sector Beroepsgoederenven/oer Functieloon vermeerderd met de vakantietoeslag, de toeslag voor de gewerkte overuren (maximaal 364 uren a 130%) en eventuele ploegen- en onregelmatigheidstoeslag. Overuren en ploegen- of onregelmatigheidstoeslag worden tezamen in aanmerking genomen tot maximaal 22,75% van het functieloon. Sector Besloten Busvervoer: Vast loon vermeerderd met de vakantie- en diplomatoeslag. Sector Taxiven/oer Vast loon vermeerderd met de provisie, de Openbaar Vervoertoeslag, de HAP-toeslag (toeslag vanwege het vervoer van huisartsen) en de vakantietoeslag. Het loon is voor alle sectoren gemaximeerd ( ,-). Dit maximum is gelijk aan 261 maal het bedrag bedoeld in ailikel 9, eerste lid van de Coördinatie wet Sociale Verzekering, zoals dit bedrag, per de eerste januari van het kalenderjaar is vastgesteld. Actuariële en Bedrijfstechnische Nota

66 Franchise Sector Beroepsgoederenvervoer De franchise bedraagt in ,-. Sector Besloten Busvervoer De franchise bedraagt in ,-. Sector Taxiven/oer De franchise bedraagt in ,-. Pensioengrondslag Ouderdomspensioen De franchise wordt jaarlijks door het bestuur aangepast, waarbij rekening wordt gehouden met de loon- en prijsindex, de AOW-ontwikkeling en de middelen van het fonds. Pensioensalaris minus franchise. Sector Beroepsgoederenven/oer Hëtjaarlijks op te bouwen ouderdomspensioen bedraagt 1,85% van de pensioengrondslag. Opbouwperiode Pensioendatum Partnerpensioen ten behoeve van echtgenoot, echtgenote, geregistreerde partner, of ongehuwde partner met notarieel verleden samenlevingsovereenkomst Uitruil nabestaandenpensioen voor ouderdomspensioen Sector Besloten Busvervoer Hëtjaarlijks op te bouwen ouderdomspensioen bedraagt 1,79% van de pensioengrondslag. Sector Taxiven/oer Het jaarlijks op te bouwen ouderdomspensioen bedraagt 1,85% van de pensioengrondslag. 21 jaar tot 67 jaar 1 dag van de maand waarin de deelnemer of gewezen deelnemer de leeftijd van 67 jaar bereikt. Op verzoek van de deelnemer kan het pensioen ingaan vóór of na de pensioendatum. 70% van het (bereikbare) ouderdomspensioen. De (gewezen) deelnemer heeft de mogelijkheid om het opgebouwde nabestaandenpensioen te gebruiken om op de pensioen ingangsdatum het ouderdomspensioen te verhogen. Wezenpensioen 14% van het (bereikbare) ouderdomspensioen tot 18 jaar c.q. 27 jaar indien het kind studeert. Premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid Ingeval van arbeidsongeschiktheid wordt naar rato van de mate van arbeidsongeschiktheid premievrije deelneming verleend. Actuariële en Bedrijfstechnische Nota

67 3.3.3 Pensioenreglement II Pensioenreglement II bevat bepalingen met betrekking tot aanvullende uitkeringen bij arbeidsongeschiktheid. Het betreft zowel WAO-hiaat uitkeringen als een aanvullende uitkering op de WlA-uitkering. Aanspraak op een WAO-hiaat aanvulling kan worden gemaakt door de deelnemer die in aanmerking komt voor een ven/olguitkering op grond van de WAO. Deze regeling geldt met ingang van 1 januari 2005 niet meer voor deelnemers uit de sector Taxivervoer met uitzondering van deelnemers uit de sector Taxivervoer die uiteriijk op 31 december 2004 arbeidsongeschikt zijn. De aanvulling bedraagt bij aanvang per maand bruto het verschil tussen de aanvullingsgrondslag en de ven/olguitkering als bedoeld in artikel 21 WAO voor de betrokken deelnemer, vermeerderd met 8% van dit verschil. Aanspraak op een tijdelijke extra aanvulling kan worden gemaakt indien en zolang de deelnemer onmiddellijk aansluitend aan het bereiken van de maximum uitkeringstermijn / maximum-wachttijd 80 tot 100% arbeidsongeschikt is en uit dien hoofde recht heeft op een WAO-uitkering. De duur van de tijdelijke extra aanvulling bedraagt maximaal: 3 jaar (sector beroepsgoederenven/oer); 1 jaar (overige sectoren). Deze regeling geldt niet voor deelnemers uit de sector Besloten Busven/oer. De tijdelijke extra aanvulling bedraagt 10% van het WAO-dagloon op maandbasis. Onder WAO-dagloon wordt in deze regeling verstaan het dagloon dat geldt op de datum van aanvang van de tijdelijke extra aanvulling. Indien de deelnemer of aanvullingsgerechtigde op die datum in aanmerking komt voor een vervolguitkering wordt uitgegaan van het dagloon dat zou hebben gegolden als betrokkene wel voor een loonden/ingsuitkering in aanmerking zou zijn gekomen. Deelnemers uit de sector Taxivervoer waan/an de eerste dag van de wachttijd viel in 2004 en deelnemers uit de sectoren Goederenvervoer en Besloten Busvervoer waarvan de eerste dag van de wachttijd viel in 2004 dan wel 2005 kunnen aanspraak maken op een WIAaanvulling indien en zolang de deelnemer onmiddellijk aansluitend aan het bereiken van de maximum-uitkeringstermijn/ maximum-wachttijd arbeidsongeschikt is in de zin van de WlA en bij 80% tot 100% arbeidsongeschiktheid recht heeft op een IVA-uitkering, of WGAuitkering en bij 35% tot 80% arbeidsongeschiktheid recht heeft op een WGA-loonaanvullingsof vervolguitkering. Actuariële en Bedrijfstechnische Nota

68 De hoogte van de WIA-aanvulling is afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid en wordt bepaald aan de hand van onderstaande tabel: Mate van Uitkering als % arbeidsongeschiktheid van het loon van - tot 80%-100% 15% 55%-80% 15% 35%-55% 10% < 35% 0% Deelnemers uit de sectoren Góederenven/oer en Besloten Busvervoer waarvan de eerste dag van de wachttijd valt op of na 1 januari 2006 kunnen aanspraak maken op een WIAaanvulling indien en zolang de deelnemer onmiddellijk aansluitend aan het bereiken van de maximum-uitkeringstermijn/ maximum-wachttijd arbeidsongeschikt is in de zin van de WlA en bij 80% tot 100% arbeidsongeschiktheid recht heeft op een IVA-uitkering, of WGAuitkering en bij 35% tot 80% arbeidsongeschiktheid recht heeft op een WGA loonaanvullingsof vervolguitkering. De hoogte van de WIA-aanvulling is afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid en wordt bepaald aan de hand van onderstaande tabel: Mate van Uitkering als % arbeidsongeschiktheid van het loon van - tot 80%-100% 10% 55%-80% 10% 35%-55% 10% < 35% 0% Pensioenreglement III Voor werknemers in dienst van een werkgever die is aangesloten bij het fonds bestaat de mogelijkheid om een individuele verzekering van ANW-pensioen af te sluiten. De bepalingen over de ANW-pensioenverzekering zijn vastgelegd in pensioenreglement III. Hëtjaarlijks ANW-pensioen wordt gesteld op een door de verzekerde op te geven bedrag, waarbij een minimum en een maximum van toepassing zijn. Het verzekerde bedrag wordt jaariijks aangepast met het percentage van de verhoging van de wettelijke ANW-uitkering Pensioenreglement V Pensioenreglement V bevat bepalingen over de overgangsregeling voor deelnemers geboren op of na 1 januari 1950 ("VPL-overgangsregeling") en die voldoen aan de voonwaarden (met betrekking tot deelnemerschap en diensttijd). Deelnemers, die voldoen aan de in pensioenreglement V genoemde voonwaarden, kunnen extra ouderdomspensioen en partnerpensioen venwerven. Deze voonwaardelijke aanspraken zijn op 1 januari 2006 eenmalig berekend en gelijk aan het positieve verschil tussen enerzijds de aanspraken die opgebouwd hadden kunnen worden als de pensioenregeling per 1 januari 2006 in het verieden had gegolden en anderzijds de aanspraken die opgebouwd hadden kunnen worden op basis van het tot 1 januari 2006 geldende reglement. Met ingang van 1 januari 2013 is deze regeling gewijzigd. De eerder vastgestelde voonwaardelijke aanspraken zijn, voorzover die nog niet waren ingegaan, verminderd met 10% voor de sectoren Beroepsgoederenvervoer en Besloten Busvervoer en met 11,5% voor de sector Taxivervoer. Het extra ouderdomspensioen gaat in op de eerste dag van de maand waarin de deelnemer Actuariële en Bedrijfstechnische Nota

69 de pensioenrichtleeftijd bereikt. De pensioenrichtleeftijd van deze extra aanspraken is vastgesteld volgens een staffel. Voor deelnemers geboren vóór 1 januari 1955 blijft de pensioenrichtleeftijd 65 jaar, Voor deelnemers geboren op of na 1 januari 1955 maar vóór 1 januari 1959 wordt de pensioenrichtleeftijd 66 jaar. Voor deelnemers geboren op of na 1 januari 1959 wordt de pensioenrichtleeftijd 67 jaar. De extra aanspraken op ouderdoms- en partnerpensioen worden venworven op het moment dat en voor zover de aanspraken zijn gefinancierd. De financiering vindt plaats direct voorafgaand aan 31 december 2020 of, indien het pensioen ingaat vóór die datum, op het moment waarop het pensioen ingaat. Er vindt geen financiering plaats nadat de deelneming is beëindigd vóór ingang van het pensioen Pensioenreglement VI Pensioensysteem Pensioensalaris Franchise ^ngrondslag Middelloonregeling. De deelnemers zijn werkzaam in de sectoren Beroepsgoederenvervoer, Besloten Busvervoer of Taxivervoer en geboren vóór 1 januari Een kleine groep deelnemers uit de sector Goederenvervoer die op 1 april 2001 al een VUTuitkering hadden op basis van 40-dienstjaren valt onder de regeling zoals die gold tot 1 april 2001 (oude regeling, zie artikel 43 lid 5). Dit is eveneens een middelloonregeling. Vast loon per 1 januari, vermeerderd met eventuele toeslagen, afhankelijk van de bedrijfstak (goederenvervoer of personenvervoer) waarin de deelnemer werkzaam is. Het loon is gemaximeerd (2013: ,-). Dit maximum is gelijk aan 261 maal het bedrag bedoeld in artikel 9, eerste lid van de Coördinatie wet Sociale Verzekering, zoals dit bedrag, per de eerste januari van het kalenderjaar is vastgesteld. De franchise wordt jaariijks door het bestuur aangepast, waarbij rekening wordt gehouden met de loon- en prijsindex, de AOW-ontwikkeling en de middelen van het fonds. De franchise bedraagt in ,- Artikel 43 lid 5, oude regeling De franchise is in de oude regeling gelijk aan 24 x 100/77 X de som van het maandelijkse AOW-bedrag voor een gehuwde pensioengerechtigde (inclusief de structurele verhogingen en de vakantietoeslag). Bij de berekening wordt uitgegaan van het AOW-bedrag, dat geldt op 1 juli van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het kalenderjaar waarvoor de franchise geldt. Het bestuur kan de franchise op een afwijkende manier vaststellen. De franchise in de oude regeling bedraagt in ,-. Pensioensalaris minus franchise.,n Bedrijfstechnische Nota

70 Ouderdomspensioen Het jaariijks op te bouwen ouderdomspensioen bedraagt 1,975% van de pensioengrondslag In de oude regeling bedraagt het jaariijks op te bouwen ouderdomspensioen 1,75% van de pensioengrondslag. Opbouwperiode 21 jaar tot 60 jaar Oude regeling: 21 jaar tot 65 jaar Overgangsmaatregel vanwege de overgang Aan de deelnemers die vanaf 31 maart 2001 tot de naar de vernieuwde regeling van 1 april 2001 (vervroegde) ingangsdatum van het ouderdomspensioen onafgebroken deelnemer waren, kan door het bestuur een toeslag worden toegekend. Deze toeslag is gelijk aan het positieve verschil van het ouderdomspensioen dat zou zijn verkregen bij voortzetting van de oude regeling en het (door overgang naar de nieuwe regeling per 1 april 2001) op de (vervroegde) ingangsdatum van het ouderdomspensioen daadwerkelijk opgebouwde ouderdomspensioen. Bij overiijden voor de (vervroegde) ingangsdatum van het ouderdomspensioen kan een vergelijkbare toeslag op het nabestaandenpensioen worden toegekend. Pensioendatum 1 dag van de maand waarin de deelnemer of gewezen deelnemer de leeftijd van 65 jaar bereikt. Op verzoek van de deelnemer kan het pensioen ingaan vóór of na de pensioendatum. Partnerpensioen ten behoeve van 70% van het (bereikbare) ouderdomspensioen. echtgenoot, echtgenote, geregistreerde partner, of ongehuwde partner met notarieel verieden samenlevingsovereenkomst Uitruil nabestaandenpensioen voor ouderdomspensioen De (gewezen) deelnemer heeft de mogelijkheid om het opgebouwde nabestaandenpensioen te gebruiken om op de pensioendatum, respectievelijk de eerdere ingangsdatum het ouderdomspensioen te verhogen. Wezenpensioen 14% van het (bereikbare) ouderdomspensioen tot 18 jaar c.q. 27 jaar indien het kind studeert. Premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid Ingeval van arbeidsongeschiktheid wordt naar rato van de mate van arbeidsongeschiktheid premievrije deelneming verieend. Actuariële en Bedrijfstechnische Nota

71 3.3.7 Prepensioenreglement Personenvervoer Kenmerk Omschrijving Pensioensysteem Middelloonregeling met een voonwaardelijke toeslagveriening. De deelnemers zijn weri<zaam in de sector Personenvervoer (Besloten Busvervoer of Taxivervoer). Pensioensalaris a. vast loon in geld vermeerderd met de provisie, de OVtoeslag, de HAP-toeslag en de vakantietoeslag indien de deelnemer als taxichauffeur wericzaam is; b. vast loon in geld vermeerderd met de vakantietoeslag, indien de deelnemer anders dan als taxichauffeur werkzaam is; c. functieloon in geld vermeerderd met de diplomatoeslag, de onregelmatigheidstoeslag, de onderbrekingstoeslag en de vakantietoeslag, indien de deelnemer in het besloten busvervoer werkzaam is. Prepensioengrondslag Prepensioenopbouw Opbouwperiode Richtleeftijd prepensioendatum Overgangsregeling voor de werknemers die op 31 december 2003 en op 1 januari 2004 bij een aangesloten werkgever in dienstverband werkzaam zijn en die geboren zijn vóór 1 januari 1950 Gemaximeerd pensioensalaris. Dit maximum is gelijk aan het maximum premiedagloon ingevolge de Werkloosheidswet (zonder de franchise) en berekend over 261 dagen (voor 2013: ,-) 2,073% van de prepensioengrondslag 21 jaar tot 62 jaar 1 dag van de maand waarin de deelnemer of gewezen deelnemer de leeftijd van 62 jaar bereikt. Het bestuur is bevoegd om jaariijks te besluiten een aanvullende prepensioenuitkering te verstrekken aan de in het volgende jaar prepensionerende deelnemers. De aanvulling bedraagt nooit meer dan het resultaat van het zelfopgebouwde prepensioen op 62-jarige leeftijd maal het aantal gemiste jaren tot 2004 gedeeld door (41 minus het aantal gemiste jaren) Prepensioenreglement Goederen Kenmerk Pensioensysteem Prepensioengrondslag vast salaris (Prepensioengrondslag 1) Prepensioengrondslag overuren (Prepensioengrondslag II) Omschrijving Gemitigeerd eindloon voor wat betreft de prepensioenopbouw over het vaste salaris en voorwaardelijk geïndexeerd middelloon voor wat betreft de prepensioenopbouw over overuren. De deelnemers zijn werkzaam in de sector Beroepsgoederenvervoer. Vast loon per 1 januari, vermeerderd met vakantietoeslag. Het in het aan de vaststellingsdatum (1 januari) voorafgaande kalenderjaar in verband met overweri< genoten loon en/of het loon in verband met het structureel verrichten van arbeid als gevolg van werken in een rouleersysteem volgens een rooster. Maximaal worden 520 overuren per jaar met een toeslag van 30% in aanmericing genomen. Actuariële en Bedrijfstechnische Nota

72 Kenmerk Maximering op het totaal van prepensioengrondslag 1 en II Franchise Prepensioenopbouw Opbouwperiode Uitgezonderd van deelname Richtleeftijd prepensioendatum Overgangsregeling voor de werknemers die op 31 maart 2001 en op 1 april 2001 bij een aangesloten werkgever in dienstverband werkzaam zijn Omschrijving De som van de prepensioengrondslagen 1 en II is maximaal gelijk aan het voor dat jaar geldende tot een jaarbedrag herieide maximum premiedagloon ingevolge de Weridoosheidswet (zonder franchise) en berekend over 261 dagen (voor 2013: ,-) Geen Met ingang van 1 januari 2006 is de opbouw gestopt voor wericnemers geboren op of na 1 januari Voor werknemers geboren vóór 1 januari 1950 blijft de prepensioenregeling gelden. Zij bouwen per deelnemingsjaar 2,179% op van de laatste prepensioengrondslag 1. Daarnaast wordt 2,179% van de som van de prepensioengrondslagen II opgebouwd. 21 jaar tot 60 jaar. Wericnemers die op 31 maart jaar of ouder waren en op 31 maart 2001 en 1 april 2001 in de bedrijfstak werkzaam waren 1 dag van de maand waarin de deelnemer of gewezen deelnemer de leeftijd van 60 jaar bereikt. Het bestuur is bevoegd om jaariijks te besluiten een aanvullende prepensioenuitkering te verstrekken aan de in het volgende jaar prepensionerende deelnemers en die aan bepaalde voonwaarden voldoen. De aanvulling bedraagt 85% van de gemitigeerde prepensioengrondslag 1 minus de al over prepensioengrondslag 1 opgebouwde aanspraak op prepensioen vermeerderd met het per 1 januari 2002 gemiste aantal dienstjaren vermenigvuldigd met 2,179% van de laatst geldende gemitigeerde prepensioengrondslag II. Met ingang van 1 januari 2006 is de leeftijd waarop de overgangsregeling kan worden toegekend als volgt: VUT-reglement Goederenvervoer Geboortedatum tussen Leeftijd 1 april 1947 en 31 maart jaar + 2 maanden 1 april 1948 en 31 maart jaar + 4 maanden 1 april 1949 en 31 december jaar + 6 maanden Het VUT-reglement is gebaseerd op de CAO inzake Vrijwillig Ven/roegde Uittreding voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de Verhuur van Mobiel kranen (VUT-CAO). De VUT-CAO heeft een looptijd van 1 januari 2006 tot en met 31 december De bepalingen uit de VUT-CAO zijn door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid algemeen verbindend verklaard tot en met 31 december Kenmerk Omschrijving Deelnemers Werknemers in de sector Goederenvervoer die geboren zijn vóór 1 april 1947 of die vóór 1 april 2006 voldoen aan het 40-dienstjarencriterium én die voldoen aan de voonwaarden VUT-leeftijd Geboren vóór 1 april 1947 Leeftijd op 31 maart 2001 VUT-leeftijd 59 jaar 59 jaar 58 jaar 59 jaar en 2 maanden Actuariële en Bedrijfstechnische Nota

73 Kenmerk Uitkeringsgrondslag Hoogte uitkering Verhoging lopende uitkeringen Omschrijving 57 jaar 59 jaar en 4 maanden 56 jaar 59 jaar en 6 maanden 55 jaar 59 jaar en 8 maanden 54 jaar 59 jaar en 10 maanden Geboren op of na 1 april 1947 maar vóór 1 januari 1950 Afhankelijk van de leeftijd waarop aan het 40- dienstjarencriterium wordt voldaan Vast functieloon vermeerderd met vakantietoeslag, loon over maximaal 10 overuren per week, de persoonlijke toeslag, de vuilwerktoeslag, de ploegentoeslag en de kerstuitkering. De uitkeringsgrondslag is gemaximeerd op (2011). Bruto 85% van het laatstverdiende bruto salaris (de uitkeringsgrondslag) De lopende uitkeringen worden jaariijks aangepast in overeenstemming met de algemene loonsverhoging in de bedrijfstak Excedentpensioenregeling Conform het Uitvoeringsreglement biedt het fonds de werkgevers de mogelijkheid om een collectieve aanvullende pensioenregeling (excedentpensioenregeling) bij het fonds onder te brengen. In deze excedentpensioenregeling bouwen werknemers aanvullende pensioenaanspraken op over het pensioengevend loon voor zover dat meer bedraagt dan de franchise. De franchise is gelijk aan het maximumloon waarover pensioen wordt opgebouwd in de basisregeling. Het opbouwpercentage is gelijk aan het opbouwpercentage in de basisregeling. Daarnaast is een opbouwpercentage van 1,75% mogelijk. Financiering van de regeling vindt plaats door middel van stortingskoopsommen. De jaarlijks vast te stellen premie bestaat uit: de actuariële koopsom voor in te kopen aanspraken op ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen in het betreffende jaar; derisicopremievoor het op risicobasis verzekerde nabestaandenpensioen; de opslag voor de verzekering van premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid; opslagen voor uitvoeringskosten; de solvabiliteitsopslag. Toeslagvertening vindt plaats op basis van het toeslagenbeleid van de basispensioenregelingen. 3.4 Actuariële en demografische risico's De uit de pensioenregelingen voortvloeiende verplichtingen en de hieruit volgende actuariële risico's worden door het fonds in eigen beheer gehouden. De belangrijkste risico's die de onverminderde uitvoering van de reglementaire bepalingen bedreigen zijn een vermindering van het aantal arbeidsplaatsen in de ven/oersector, in combinatie met een ontgroening van de deelnemerspopulatie. Risico's die voort zouden kunnen vloeien uit van de venwachtingen afwijkende ontwikkelingen van franchise- en salarisniveau worden opgevangen door de doorsneepremie Actuariële en Bedrijfstechnische Nota

74 zodanig vast te stellen dat een (meer dan) gedempte kostendekkende premie wordt ontvangen. Hierdoor komt al naar gelang de resulterende stijging respectievelijk daling van de pensioengrondslag meer respectievelijk minder premie binnen, zodat premielasten en premiebaten in evenwicht blijven. Vanwege het feit dat de ouderdoms-pensioenregeling een middelloonregeling is, leidt een afwijkend franchise- en salarisniveau niet tot extra backservicelasten voor het fonds. Uit paragraaf blijkt dat er jaariijks een besluit plaatsvindt inzake het al dan niet toekennen van een toeslag ter compensatie van het beperken van de opbouwperiode van het ouderdomspensioen bij de overgang van de pensioenregeling vóór 2001 naar de pensioenregeling van 2001 (pensioenreglement VI). De financiering van deze toeslagen geschiedt gezien het voorwaardelijke karakter ervan op basis van rentedekking. Een deel van de (vanaf 1 april 2001 geheven) premie zal voor deze rentedekking opzij worden gezet. Ook voor dit deel van de financiering geldt dat bij een ontgroening van de deelnemerspopulatie de basis wordt verzwakt. Vanaf 1 januari 2006 geldt de toeslag echter nog uitsluitend voor deelnemers geboren vóór De financiering van de overgangsregeling voor de deelnemers geboren op of na 1 januari 1950 (pensioenreglement V) vindt plaats direct voorafgaand aan 31 december 2020, of indien het pensioen ingaat vóór die datum, op het moment waarop het pensioen ingaat. Er vindt geen financiering plaats nadat de deelneming is geëindigd. Alleen de gefinancierde aanspraken gelden als onvoonwaardelijke aanspraken. De premie van het fonds is verhoogd om deze overgangsmaatregel te kunnen financieren. Voor de venwachte lasten in 2020 uit deze overgangsregeling is vanaf eind 2010 een bestemmingsresen/e 'financiering overgangsregeling' op de balans van het pensioenfonds opgenomen. Vanaf 2013 worden alle in de toekomst te venwachten lasten uit deze overgangsmaatregel in een bestemmingsreserve financiering overgangsregeling op de balans van het pensioenfonds opgenomen. Het enige deel van de pensioenregeling waarvoor hen/erzekering van toepassing is, is de verzekering van het ANW-hiaat (pensioenreglement III). Het met de verzekering van het ANW-hiaat verbonden overiijdensrisico is in de vorm van eenjarigerisicoverzekeringenvan kapitaal bij overiijden volledig herverzekerd bij elipslife te Amstelveen. De verzekeringen kunnen collectief via de werkgever worden afgesloten. De premiebetaling geschiedt via het fonds. Ten aanzien van de uitvoering van de VUT-regeling geldt dat het ingebrachte vermogen van de VUT-stichting separaat wordt gehouden. Dit vermogen dient uitsluitend ter uitvoering van de VUT-regeling. Periodiek wordt gevolgd of dit vermogen toereikend is voor de afwikkeling van de lopende en de nog te venwachten VUT-uitkeringen. Het VUT-vermogen wordt zodanig belegd dat de VUT-verplichtingen risicoloos kunnen worden afgewikkeld. Een overschot op het VUT-vermogen wordt toegevoegd aan de solvabiliteitsreserve van het fonds. Actuariële en Bedrijfstechnische Nota

75 4 FINANCIËLE OPZET 4.1 Voorzieningen en reserves in de paragrafen 4.1 t/m 4.6 wordt ingegaan op de financiële opzet en het financiële beleidskader van de (pre)pensioenregelingen. Het bepaalde in deze paragrafen heeft betrekking op de middelen en de verplichtingen van het fonds exclusief de middelen en de verplichtingen uit hoofde van de VUT-regeling. Voor de financiële opzet van de VUT-regeling venwijzen wij naar paragraaf Voorziening pensioenverplichtingen De belangrijkste kenmerken van de gevolgde methode om de Voorziening Pensioenverplichtingen (VPV) vast te stellen zijn: De (pre)pensioenverplichtingen zijn berekend op het niveau van de op de balansdatum verwon/en tijdsevenredige (pre)pensioenaanspraken en ingegane (pre)pensioenen. De per 1 januari na de balansdatum toegekende verhogingen worden hierin venwerkt. De VPV is gelijk aan de contante waarde van de aldus vastgestelde pensioenverplichtingen. Voor arbeidsongeschikte deelnemers is de contante waarde van in de toekomst op te bouwen pensioenaanspraken in de VPV opgenomen. Voor de (tijdelijke) arbeidsongeschiktheidspensioenen is in de VPV opgenomen de contante waarde van de (tijdelijke) arbeidsongeschiktheidspensioenen van de deelnemers met een WAO- resp. WlA-uitkering. In verband met de wachttijd van 2 jaar voor de WlA is in de VPV opgenomen de som van de in het balansjaar en in het voorgaande balansjaar geboekte risicopremies voor premievrijstelling en arbeidsongeschiktheidspensioen, onder aftrek van de geldende kostenopslag en opgerent naar de balansdatum. In verband met de onvoonwaardelijke toeslagveriening van de tot 31 december 2009 opgebouwde aanspraken van de excedentregelingen is in de VPV een voorziening opgenomen gelijk aan de contante waarde van de venwachte toekomstige toeslagen. De VPV wordt gebaseerd op naar het oordeel van het bestuur, gehoord de adviserende actuaris, voldoende veilige grondslagen. De actuariële grondslagen en veronderstellingen zijn opgenomen in Appendix Voorziening overgangsmaatregel (garantievoorziening) Pensioenreglement VI In het per 1 april 2001 gewijzigde pensioenreglement is een overgangsmaatregel opgenomen die garandeert dat deelnemers minimaal het pensioen zullen verkrijgen dat ze uit hoofde van de oude pensioenregeling verkregen hadden. De financiering van deze overgangsmaatregel geschiedt over een periode van 10 jaar. Jaariijks wordt de contante waarde van de uit hoofde van deze overgangsmaatregel te verkrijgen pensioenen bepaald en wordt ten laste van het resultaat een evenredig deel van deze contante waarde aan deze technische voorziening toegevoegd. Benodigde toevoegingen aan de VPV als gevolg van de overgangsmaatregel worden aan de voorziening overgangsmaatregel onttrokken. Per 1 januari 2006 is deze overgangsmaatregel alleen nog van toepassing op deelnemers geboren tussen 1 april 1947 en 1 januari Actuariële en Bedrijfstechnische Nota

76 4.1.3 Voorziening financiering overgangsmaatregelen Prepensioenreglement Personenvervoer Door middel van deze voorziening wordt gespaard voor de financiering van de overgangsmaatregelen opgenomen in het prepensioenreglement Personenvervoer. Bedoelde overgangsmaatregelen vloeien voort uit de in paragraaf beschreven overgangsregeling. Opgemerkt moet worden dat er direct vanaf de start van de prepensioenregeling aanvullingen op het prepensioen zijn toegekend uit hoofde van genoemde overgangsmaatregel. De voorziening financiering overgangsregeling wordt bepaald als de rentedekkingslasten van de venwachte aanvullende prepensioenuitkeringen van de doonwerkers Voorziening financiering overgangsmaatregelen Prepensioenreglement Goederenvervoer Door middel van deze voorziening wordt gespaard voor de financiering van de overgangsmaatregelen. Bedoelde overgangsmaatregelen vloeien voort uit de in paragraaf beschreven overgangsregeling. De voorziening financiering overgangsregeling wordt vastgesteld als de contante waarde van de te venwachten lasten (sector Goederenvervoer) uit de overgangsregeling Bestemmingsreserve financiering overgangsregeling In de per 1 januari 2006 gewijzigde pensioenregeling is een overgangsregeling opgenomen waardoor deelnemers geboren op of na 1 januari 1950 extra aanspraken op ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen kunnen verwerven. De overgangsregeling is vastgelegd in pensioenreglement V. Voor de financiering van de overgangsregeling wordt gebruik gemaakt van de 15-jaars uitstelmogelijkheid die de wet biedt. Dit betekent dat de extra aanspraken uit de overgangsregeling uiteriijk na 15 jaar (op 31 december 2020) dienen te zijn gefinancierd. Bij pensionering van de deelnemer vóór 2020 dienen de extra aanspraken op het moment van pensionering te zijn gefinancierd. De middelen die benodigd zijn voor de financiering van de overgangsregeling zijn venwerkt in de doorsneepremie van deelnemers geboren op of na 1 januari In de Continuïteitsanalyse 2010 (Appendix 8.6) is de doorsneepremie zoals vastgesteld voor pensioenreglement I getoetst op kostendekkendheid. In deze toets is de opbouw van pensioenaanspraken voor pensioenreglement I en de inkoop van aanspraken uit hoofde van de overgangsregeling (pensioenreglement V) als totaal bezien. De conclusie is dat de doorsneepremie gemiddeld genomen boven de kostendekkende premie ligt. De middelen van de pensioenregelingen zullen nooit gebruikt kunnen worden voor de toevoeging aan de bestemmingsreserve 'financiering overgangsregeling'. De bestemmingsreserve 'financiering overgangsregeling' wordt gevormd overeenkomstig hetgeen is besproken met sociale partners. De afspraken met sociale partners worden in 2013 vastgelegd in een overeenkomst. Hierin staat tevens aangegeven op welke wijze met het vermogen wordt omgegaan. Ter bepaling van de dekkingsgraad van het fonds en de toets of voldaan wordt aan het (minimaal) vereist vermogen blijft deze bestemmingsreserve buiten beschouwing (dat wil zeggen dat deze bestemmingsreserve geen onderdeel uitmaakt van het weerstandsvermogen). Actuariële en Bedrijfstechnische Nota

77 Periodiek wordt getoetst of de aanwezige bestemmingsreserve, rekening houdend met de venwachte toekomstige aangroei van deze bestemmingsreserve, naar venwachting toereikend is voor de te venwachten jaarlijkse inkoop van VPL-pensioen vanaf 2012 en uitertijk in VUT-reserve Het vermogen van de Stichting Vrijwillig Ven/roegde Uittreding voor het Beroepsgoederenvervoer over Weg en de Verhuur van Mobiele Kranen (de VUT-stichting) dat per 1 januari 2010 werd ingebracht in het fonds zal separaat worden gehouden en dienen ter afwikkeling van de lopende en toekomstige VUT-verplichtingen. Zowel het VUT-vermogen als de verplichtingen met betrekking tot de uitvoering van de VUTregeling zijn apart op de balans van het fonds opgenomen. De VUT-reserve wordt gelijk gesteld aan het VUT-vermogen. De VUT-reserve wordt zodanig belegd dat de VUT-verplichtingen risicoloos kunnen worden afgewikkeld. Een overschot op het VUT-vermogen zal worden toegevoegd aan de solvabiliteitsresen/e van het fonds Solvabiliteitsreserve Het jaariijkse resultaat van het pensioenfonds wordt toegevoegd aan de solvabiliteitsreserve. De hoogte van de solvabiliteitsreserve is minimaal gelijk aan nul en maximaal gelijk aan de grens die in het Financieel Toetsingskader is gesteld voor het Vereist Vermogen. Hierbij wordt uitgegaan van het bedrag boven de 100% dekkingsgraad. Appendix 8.4 bij deze nota bevat een uitwerking van de meest recente berekening van het Vereist Vermogen. Indien de solvabiliteitsreserve haar maximum heeft bereikt, met andere woorden gelijk is aan het vereiste vermogen, zal het meerdere worden toegevoegd aan de algemene resen/e Algemene reserve De algemene reserve wordt jaarlijks vastgesteld als het verschil tussen de aanwezige middelen en de som van de technische voorzieningen, de reserve financiering overgangsregeling, de VUT-resen/e en de solvabiliteitsreserve. De algemene reserve dient ter opvang van mutaties in de solvabiliteitsresen/e, voor financiering van toeslagen en het dekken van andere algemene risico's. Actuariële en Bedrijfstechnische Nota

78 4.2 Toereikendheid voorzieningen en reserves Minimaal en nagestreefd weerstandvermogen Het bestuur heeft richtlijnen opgesteld die aangeven wat het minimale weerstandsvermogen moet zijn en wat het nagestreefde weerstandsvermogen is. Het minimale weerstandsvermogen (de ondergrens) is ten minste gelijk aan het minimale vereiste vermogen, berekend volgens de richtlijnen van DNB. De berekening van de ondergrens (minimaal vereist vermogen) is vastgelegd in Appendix 8.4. Het nagestreefde weerstandsvermogen (de streefgrens) is gelijk aan de marktwaarde van de geïndexeerde pensioenaanspraken. Voor de berekening van de toeslagveriening wordt uitgegaan van een vaste jaariijkse toeslag van 1,8%. Naast de streefgrens heeft het bestuur een waarschuwingsgrens vastgesteld. De waarschuwingsgrens is gedefinieerd als de grens waarbij voortzetting van het huidige beleid gedurende 15 jaar naar venwachting leidt tot een dekkingsgraad die dan gelijk is aan de streefgrens. De waarschuwingsgrens wordt als volgt toegepast: het bestuur zal het beleid (zoals gedefinieerd in de paragrafen 4.3 en 4.4) bij een actuele dekkingsgraad lager dan de gedefinieerde waarschuwingsgrens heroverwegen (zie ook paragraaf 4.5). Naast de ondergrens, de streefgrens en de waarschuwingsgrens is een solvabiliteitsgrens gedefinieerd. De solvabiliteitsgrens is gelijk aan het niveau van het Vereiste Vermogen. De berekening van het vereiste vermogen is eveneens vastgelegd in Appendix 8.4. De vier grenzen worden jaariijks door het bestuur vastgesteld. De grenzen worden bepaald als percentage van de marktwaarde van de nominale pensioenverplichtingen. De marktwaarde van de nominale pensioenverplichtingen wordt bepaald door de venwachte uitkeringsstromen te disconteren tegen door DNB per balansdatum gepubliceerde rentecurve. Naast deze vier grenzen heeft het bestuur een toeslagengrens vastgesteld. De toeslagengrens is het niveau waar beneden geen toeslagen worden verieend. De toeslagengrens is gelijk aan 110% van de marktwaarde van de nominale pensioenverplichtingen. Actuariële en Bedrijfstechnische Nota

79 De door het bestuur vastgestelde grenzen die worden gehanteerd zijn weergegeven in onderstaande tabel. Streefgrens Solvabiliteitsgrens Waarschuwingsgrens Ondergrens Grens (definitie) M.b.t. ouderdoms- en nabestaandenpensioenaanspraken: Marktwaarde van de geïndexeerde pensioenaanspraken uitgaande van een jaariijkse toeslag ter grootte van een vaste prijsinfiatie van 1,8% M.b.t. prepensioenaanspraken: Marktwaarde van de geïndexeerde prepénsioenaanspraken uitgaande van een jaarlijkse toeslag ter grootte van de veronderstelde prijsinfiatie De streefgrens is minimaal gelijk aan het vereiste vermogen Het vereiste vermogen berekend op basis van de regelgeving van DNB De grens waarbij continuatie van het huidig beleid gedurende 15 jaar naar verwachting leidt tot een dekkingsgraad die dan gelijk is aan de streefgrens. Ten minste het minimaal vereist vermogen berekend op basis van de regelgeving van DNB Toeslagengrens De grens waar beneden geen toeslagen worden verieend. Grenzen per als % van de marktwaarde van de nominale pensioenverplichtingen 144% *) 112,2% 162% *) 104,8% 110% *) Niet herleid naar de situatie per De genoemde grenzen worden jaariijks geijkt. Indien gedurende hetjaar het beleid structureel wijzigt, zal het bestuur de grenzen op dat moment herijken Jaarlijkse toets en rapportages De toets in hoeverre het gevoerde beleid tot het gewenste resultaat leidt zal ten minste jaariijks plaatsvinden aan de hand van de door het fonds en adviseurs uitgebrachte rapportages, in het bijzonder het jaariijkse rapport van de adviserende actuaris waarin het resultaat van het fonds geanalyseerd wordt naar zijn oorzaken. In de jaariijkse toets zal in ieder geval getoetst worden aan de in Appendix 8.4 bij deze nota genoemde grenzen voor het minimaal vereist vermogen en het vereist vermogen. Appendix 8.4 bevat een specificatie van de meest recente uitwerking van deze grootheden. Op basis van de DNB-kwartaalrapportage wordt periodiek gerapporteerd over de samenstelling van de beleggingsportefeuille, over de beleggingsresultaten evenals over het verioop yan de dekkingsgraad. Op basis van de ontwikkeling van de uitkomsten in de loop der jaren kan bijstelling van het beleid ofde invulling daan/an plaatsvinden. Actuariële en Bedrijfstechnische Nota

80 4.3 Premiebeleid De verschuldigde premie Door het fonds worden de volgende premies geheven: de premie over de pensioengrondslag uit pensioenreglement I: deze premie dient ter financiering van het ouderdoms- en nabestaandenpensioen uit pensioenreglement I alsmede ter financiering van de extra pensioenaanspraken uit hoofde van de overgangsregeling zoals vastgelegd in pensioenreglement V. de premie over de heffingsgrondslag uit pensioenreglement II ter financiering van de (tijdelijke) aanvullende arbeidsongeschiktheidsuitkering; de premie over de heffingsgrondslag uit het prepensioenreglement Personenvervoer voor de actieve deelnemers uit de sector Personenven/oer geboren vóór 1 januari 1950 ter financiering van het prepensioen uit het prepensioenreglement Personenvervoer; de premie over de heffingsgrondslag uit het prepensioenreglement Goederenvervoer voor de actieve deelnemers uit de sector Goederenven/oer geboren vóór 1 januari 1950 ter financiering van het prepensioen uit het prepensioenreglement Goederenvervoer Premie over de pensioengrondslag ult pensioenreglement I en de pensioengrondslag uit pensioenreglement VI Premie over de pensioengrondslag uit pensioenreglement I voor actieve deelnemers geboren op óf na 1 januari Deelnemers die geboren zijn op of na 1 januari 1950 bouwen pensioenaanspraken op volgens pensioenreglement I. De premie is vastgesteld als percentage van de pensioengrondslag. Dit percentage is afhankelijk van de sector waarin de deelnemer werkzaam is. Voor een deelnemer binnen de sector Goederenven/oer bedraagt het premiepercentage maximaal 30,0%. Voor een deelnemer binnen de sector Besloten Busvervoer bedraagt het premiepercentage maximaal 29,3%. Voor een deelnemer binnen de sector Taxivervoer bedraagt het premiepercentage maximaal 30,09%. De premieopbrengsten zijn bestemd voor de inkoop van de aanspraken op ouderdoms- en nabestaandenpensioen en de overgangsregeling voor deelnemers geboren op of na 1 januari 1950 (pensioenreglement V). De premie bevat voorts een opslag voor dekking van de jaariijkse administratiekosten ter grootte van 0,55% van de pensioengrondslag en een opslag voor wezenpensioen ter grootte van 0,1% van de pensioengrondslag. Ter dekking van de premievrije deelneming wegens arbeidsongeschiktheid valt jaariijks een opslag van 3% uit de bruto premie vrij. Jaariijks wordt geanalyseerd of de opslagen nog voldoende zijn. Premie over de pensioengrondslag uit pensioenreglement VI voor actieve deelnemers geboren vóór 1 januari 1950 Deelnemers die geboren zijn vóór 1950 bouwen pensioenaanspraken op volgens pensioenreglement VI. In dit reglement zijn er geen deelnemers meer die premieplichtig zijn. Actuariële en Bedrijfstechnische Nota

81 Premie over de pensioengrondslag uit pensioenreglement II Met ingang van 1 januari 2006 is een aanvullende arbeidsongeschiktheidsuitkering (WIAaanvulling) verzekerd voor werknemers binnen de sectoren Goederenvervoer en Besloten Busven/oer. De premie is vastgesteld als percentage van de pensioengrondslag en is afhankelijk van de sector waarin de deelnemer werkzaam is. Voor deelnemers geboren in of na 1950 én werkzaam in de sector Goederenvervoer bedraagt het premiepercentage 0,6% van de pensioengrondslag; voor deelnemers geboren in of na 1950 én werkzaam in de sector Besloten Busvervoer bedraagt het premiepercentage 0,83% van de pensioengrondslag. Deze premies bevatten een opslag voor de dekking van de jaariijkse administratiekosten ter grootte van 5,5% van de bruto premie. Door middel van de jaarlijkse analyse van de resultaten zal worden nagegaan of er reden Is om de premie (en voorziening) voor de verzekering van de (tijdelijke) aanvullende arbeidsongeschiktheidsuitkering aan te passen Premie over de prepensioengrondslag uit het pensioenreglement Personenvervoer De premie is bestemd voor de inkoop van de jaariijkse opbouw van prepensioen, inkoop van backsen/iceverhogingen en om te kunnen voorzien in het verienen van de extra prepensioenaanspraken (uit hoofde van bij aanvang van de prepensioenregeling gemiste deelnemingsjaren). Vanaf 1 januari 2006 wordt alleen nog jaarlijks prepensioen opgebouwd door deelnemers geboren vóór De prepensioenaanspraken van de overige deelnemers zijn per die datum premievrij gemaakt en er vindt voor deze deelnemers geen opbouw van prepensioenaanspraken meer plaats. De premie voor de actieve deelnemers (geboren vóór 1950) bedraagt 7,81% van de prepensioengrondslag. Voor kosten komt jaariijks uit deze geheven premie 0,2% van de prepensioengrondslag beschikbaar voor kostendekking. De opslag voor bijdrage aan de ziektekostenpremie bedraagt 0,15% van de prepensioengrondslag Premie over de heffingsgrondslag uit het prepensioenreglement Goederenvervoer De premie is bestemd voor de inkoop van de jaariijkse opbouw van prepensioen, inkoop van backserviceverhogingen en om te kunnen voorzien in het verienen van de extra prepensioenaanspraken (uit hoofde van bij aanvang van de prepensioenregeling gemiste deelnemingsjaren). Vanaf 1 januari 2006 wordt alleen nog jaariijks prepensioen opgebouwd door deelnemers geboren vóór De prepensioenaanspraken van de overige deelnemers zijn per die datum premievrij gemaakt en er vindt voor deze deelnemers geen opbouw van prepensioenaanspraken meer plaats. De premie voor de actieve deelnemers (geboren vóór 1950) bedraagt 6,58% van het SVloon. Voor kosten komt jaariijks uit de geheven premie 0,1% van de heffingsgrondslag beschikbaar voor kostendekking. In 2010 wordt alleen nog premie afgedragen door deelnemers die geboren zijn tussen 1 juli 1949 en 1 januari 1950 en door deelnemers die het prepensioen uitstellen (doonwerkers) Jaarlijkse vaststelling van de premies en kostendekkende premie Afhankelijk van de (venwachte) ontwikkeling van de financiële positie van het pensioenfonds kan op de doorsneepremie zoals vastgesteld voor pensioenreglement I een korting worden gegeven of een verhoging worden toegepast. Van de doorsneepremie zoals vastgesteld voor pensioenreglement I komt, afhankelijk van de sector waarin de deelnemer werkzaam is, een gedeelte voor rekening van de deelnemer. Actuariële en Bedrijfstechnische Nota

82 Voor wat betreft de hoogte van het premiepercentage is als randvoorwaarde gesteld dat dit niet lager mag zijn dan nul procent (er vindt dus geen onttrekking van middelen uit het fonds plaats). De doorsneepremie zoals vastgesteld voor pensioenreglement II komt, afhankelijk van de sector waarin de deelnemer werkzaam is, geheel of gedeeltelijk voor rekening van de deelnemer. Vooralsnog kan het bestuur niet besluiten tot het verienen van een premiekorting over de verschuldigde premie uit hoofde van de prepensioenreglementen. Indien de financiële positie van het fonds dusdanig is dat het bestuur een premiekorting mogelijk acht, zullen nadere beleidsregels ten aanzien van de dan te verienen premiekorting worden gesteld. De kostendekkende premie wordt jaarlijks vastgesteld. Bij de vaststelling van de kostendekkende premie wordt premiedemping toegepast conform artikel 128, lid 2 van de Pensioenwet. Premiedemping vindt plaats door een rentevoet te hanteren die gelijk is aan de gemiddelde interne rentevoet van de premie over de voorgaande vijfjaren waarbij de rentetermijnstructuur van 30 september als basis dient. Hiertoe wordt een set van rentes voor iedere looptijd gecreëerd als gemiddelde waarde van de rentetermijnstructuur van 30 september van de voorgaande vijfjaren. Hiermee is de kostendekkende premie minder gevoelig voor renteschommelingen. Het fonds vermeldt in zijn jaarrekening en jaan/erslag zowel de kostendekkende premie (op basis van de rentetermijnstructuur van 31 december), de gedempte kostendekkende premie als doorsneepremie. Jaarlijks wordt de gedempte kostendekkende premie, inclusief solvabiliteitsopslag van het betreffende jaar vastgesteld voor: pensioenreglement I en pensioenreglement II. de toevoeging aan de bestemmingsreserve financiering overgangsregeling - voor de venwachte toekenning bij pensioeningang in het komende kalenderjaar, ervan uitgaande dat alle deelnemers de extra aanspraken op basis van pensioenreglement V venwerven op de eerste dag van de maand waarin zij de 63-jarige leeftijd bereiken, en - van 8,75% van de venwachte toekenning per 31 december 2020 van de extra aanspraken op basis van pensioenreglement V voor de deelnemers die op 31 december 2020 de 63-jarige leeftijd nog niet hebben bereikt. De doorsneepremie, na onttrekking van de toevoeging aan de bestemmingsreserve financiering overgangsregeling, is beschikbaar voor pensioenreglement I en pensioenreglement II en dient ten minste gelijk te zijn aan de gedempte kostendekkende premie voor deze pensioenreglementen die met inachtneming van de regels van het FTK is vastgesteld. Indien deze lager is dan de gedempte kostendekkende premie zal het fonds in overleg treden met CAO-partijen. De jaarlijkse toevoeging aan de bestemmingsresen/e financiering overgangsregeling wordt na jaartijkse vaststelling uitgedrukt in een percentage van de pensioengrondslag. De daadwerkelijke toevoeging aan de bestemmingsreserve financiering overgangsregeling in enig jaar is gelijk aan dit percentage van de werkelijke pensioengrondslagen in het jaar. De conclusie uit de Continuïteitsanalyse 2010 is dat de doorsneepremie gemiddeld genomen boven de kostendekkende premie ligt die totaal benodigd is voor de opbouw van pensioenaanspraken voor pensioenreglement I en de inkoop van aanspraken uit hoofde van de overgangsregeling (pensioenreglement V). De middelen van de pensioenregelingen zullen nooit gebruikt kunnen worden voor de aanvulling van de bestemmingsreserve financiering overgangsregeling. Afhankelijk van de zo vastgestelde gedempte kostendekkende premie en de (venwachte) ontwikkeling van de financiële positie van het pensioenfonds kan op de doorsneepremie zoals vastgesteld voor pensioenreglement I en pensioenreglement II in het volgende Actuariële en Bedrijfstechnische Nota

83 kalenderjaar een korting worden gegeven of een verhoging worden toegepast. Voor de hoogte van het premiepercentage is als randvoorwaarde gesteld dat de premie niet lager mag zijn dan nul procent (er vindt dus geen onttrekking van middelen uit het fonds plaats). In Appendix 8.5 bij deze nota is de doorsneepremie afgezet tegen de (gedempte) kostendekkende premie zoals hierboven gedefinieerd. 4.4 Toeslagenbeleid Een eventuele toeslagvertening is afhankelijk van de (venwachte) financiële positie van het pensioenfonds. Bij het verlenen van toeslagen houdt het bestuur rekening met het aanwezige weerstandsvermogen, zoals weergegeven in paragraaf 4.2.1, evenals met het premiebeleid. De toeslagen worden gefinancierd uit het rendement op de beleggingen van het fonds dat uitgaat boven de actuarieel benodigde intrest en uit de liggende reserves van het fonds. Op pensioenrechten en pensioenaanspraken kan jaariijks toeslag worden verieend van maximaal de maatstaf. Hieronder wordt nader ingegaan op de maatstaf en op welke pensioenaanspraken en -rechten deze van toepassing is. Het bestuur beslist echter jaariijks in hoeverre pensioenrechten en pensioenaanspraken worden aangepast. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd en wordt geen premie betaald. De toeslagveriening wordt uit het beleggingsrendement gefinancierd. Ongeacht de omvang van het eigen vermogen wordt een toename van de technische voorzieningen voor zover deze het gevolg is van toegenomen levensvenwachtingen verrekend met de toeslagen die in de daarop volgende jaren wordt verieend, zodanig dat nog aan de wettelijke consistentietoets wordt voldaan. De periode waarin de verrekening met de toeslagverlening plaatsvindt wordt nader door het bestuur vastgesteld, met inachtneming van een eventueel van toepassing zijnd herstelplan. Samenvattend kan worden gesteld dat het toeslagenbeleid van het fonds te typeren is conform categorie D1 van de toeslagenmatrix zoals vastgelegd in de "Regeling Pensioenwet" Maatstaf toeslagverlening Pensioenreglementen 1,11, V en VI De pensioenrechten van pensioengerechtigden en pensioenaanspraken van gewezen deelnemers evenals de pensioenaanspraken van deelnemers kunnen jaariijks worden verhoogd met maximaal de algemene stijging van de lonen in de bedrijfstak. De maatstaf voor deze verhoging is de loonontwikkeling in de periode 1 juli - 1 juli voorafgaande aan deze verhoging. Het gaat dan om de volgende CAO's: beroepsgoederenvervoer onder TLN; beroepsgoederenven/oer onder KNV; besloten busvervoer; taxibedrijven De toeslag wordt bepaald op basis van de naar aantal deelnemers gewogen gemiddelde loonontwikkeling. Prepensioenreglement Personenvervoer De door actieven opgebouwde pensioenaanspraken, de ingegane prepensioenen en de door gewezen deelnemers verkregen premievrije pensioenaanspraken kunnen jaariijks worden verhoogd met maximaal de gewogen gemiddelde loonontwikkeling in de sectoren Besloten Busvervoer en Taxiven/oer. De maatstaf voor de verhoging is de loonontwikkeling in de periode 1 juli - 1 juli voorafgaande aan deze verhoging. Actuariële en Bedrijfstechnische Nota

84 Prepènsioenreglement Goederenvervoer De door actieven opgebouwde prepensioenaanspraken over prepensioengrondslag II, de ingegane prepensioenen en de door gewezen deelnemers verkregen premievrije prepensioenaanspraken kunnen jaariijks worden verhoogd. Het verhogingspercentage wordt bepaald door de mutatie van de consumentenprijsindex en de mutatie van de loonindex op basis van de CAO Beroepsgoederenvervoer over de weg en de Verhuur van Mobiele Kranen. De referentieperiode hierbij is juli-juli Gedifferentieerd toeslagenbeleid Bij het verienen van toeslagen houdt het bestuur rekening met de financiële positie van het fonds en met wat werd afgesproken in artikel 9 van de fusieovereenkomst. Indien het bestuur besluit tot het verlenen van toeslagen wordt het onderstaande gedifferentieerde beleid als richtinggevend beschouwd. Beleid tot en met 1 januari 2020 voor aanspraken voormalige prepensioenfondsen: - bij een dekkingsgraad groter of gelijk aan de toeslagengrens (na toeslagveriening) volledige toeslagvertening prepensioenaanspraken; - bij een lagere dekkingsgraad geen toeslagveriening prepensioenaanspraken. Beleid vanaf 2 januari 2020 voor aanspraken voormalige prepensioenfondsen: - toeslagveriening conform aanspraken voormalig Pensioenfonds Ven/oer. Beleid aanspraken voormalig Pensioenfonds Ven/oer: - voortzetting toeslagenbeleid voormalig Pensioenfonds Vervoer. 4.5 Samenhang tussen premiebeleid en toeslagenbeleid, gegeven het beleggingsbeleid In deze paragraaf wordt het beleidskader van het fonds geschetst. In onderstaande tabel wordt aangegeven hoe het bestuur de samenhang tussen toeslagenbeleid en premiebeleid heeft vastgesteld. Het premiebeleid maakt onderdeel uit van het uitvoeringsreglement. In onderstaand beleidskader wordt de term "reglementaire toeslagveriening" gebruikt in combinatie met de hoogte van de dekkingsgraad. Dat betekent niet dat indien aan een bepaalde eis voldaan wordt, dat er automatisch toeslag wordt verleend. Het beleidskader geeft aan dat het bestuur bij een bepaald vermogen kan besluiten om een bepaalde mate van toeslagen toe te kennen. Het beleidskader geeft in die zin wel richting aan, maar geeft geen recht op toeslagen. Indien de waarschuwingsgrens boven de streefgrens ligt, prevaleren de bepalingen die aan het niveau van de waarschuwingsgrens zijn gerelateerd. (Actuele DG = Actuele dekkingsgraad). Voonvaarde Toeslagenbeleid Premiebeleid Actuele DG > Streefgrens Extra toeslagverlening^ Premiekorting''^ Actuele DG > Waarschuwingsgrens Toeslagveriening o.b.v. reglementaire bepalingen Geen aanpassing premieniveau Actuele DG < Waarschuwingsgrens Gekorte toeslagverlening Premieverhoging"* Actuele DG < Toeslagengrens Geen toeslagveriening Premieverhoging'* Actuele DG < Ondergrens Geen toeslagverlening Maximale premie ^ Extra toeslagverlening zal slechts kunnen worden toegepast indien In eerdere jaren gekort is op de toeslagverlening ^ Vooralsnog zal het bestuur geen premiekorting verlenen. ^ De premies zijn gemaximeerd op het niveau van de premies in 2013 Actuariële en Bedrijfstechnische Nota

85 In het Financieel Toetsingskader zijn zogenaamde herstelperiodes gedefinieerd. Deze herstelperiodes worden als volgt toegepast: indien de financiële positie van het fonds zich onder de gedefinieerde ondergrens bevindt, zal het bestuur het beleid van het fonds zodanig aanpassen dat binnen drie jaar de financiële positie naar verwachting weer op het niveau van de ondergrens wordt gebracht. Indien de financiële positie van het fonds zich boven de ondergrens maar onder de solvabiliteitsgrens bevindt, zal het bestuur het beleid zodanig aanpassen dat binnen vijftien jaar de financiële positie naar verwachting op het niveau van de solvabiliteitsgrens wordt gebracht. De voonwaardelijke aanvullende prepensioenaanspraken uit hoofde van de overgangsregelingen binnen de prepensioenreglementen voor deelnemers geboren vóór 1 januari 1950 zijn in 2009 toegekend aan alle deelnemers die voldoen aan de daarvoor gestelde voonwaarden. In 2010 heeft het bestuur besloten om de vergoeding voor de ziektekostenpremie voor alle deelnemers die met prepensioen gaan in 2011 tot en met 2014 toe te kennen. De volledige lasten van de toekomstige vergoedingen tot de pensioendatum voor de als deelnemer geprepensioneerde tot en met 2014 zijn opgenomen in de technische voorzieningen. Uit deze voorziening kunnen dan de toekomstige vergoedingen tot de pensioendatum worden gefinancierd. 4.6 Financiële sturingsmiddelen Ter onderbouwing van het beleid en de inzet van de financiële sturingsmiddelen (premie, toeslagveriening en samenstelling beleggingsportefeuille) laat het bestuur periodiek Continuïteitsstudies en ALM studies uitvoeren. In Appendix 8.6 bij deze nota zijn de uitkomsten van de laatste Continuiteitsstudie weergegeven. Als uiterste sturingsmiddel kan het bestuur besluiten tot vermindering van verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten indien: de technische voorzieningen en het minimaal vereist eigen vermogen niet meer volledig door waarden zijn gedekt; het pensioenfonds niet in staat is binnen een redelijke termijn de technische voorzieningen en het minimaal vereist eigen vermogen door waarden te dekken zonder dat de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden of de werkgever(s) onevenredig worden geschaad; en alle overige beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn ingezet om uiterlijk binnen drie jaar te voldoen aan de bij of krachtens artikel 131 PW gestelde vereisten ten aanzien van het minimaal vereist eigen vermogen. Het pensioenfonds informeert de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en de werkgever(s) schriftelijk over het besluit tot vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten. De vermindering kan op zijn vroegst een maand na de in de vorige volzin bedoelde informatieverstrekking worden gerealiseerd. Ingeval van korting van aanspraken zullen de (pre)pensioenaanspraken worden gekort volgens onderstaande wijze. Tijdens de herstelperiode: tot en met 1 januari 2014: - bij korting tot 13% alleen pensioenaanspraken opgebouwd in de reglementen I, II, V en VI; - bij korting tussen 13% en 18%: evenredig (pre)pensioenaanspraken in de reglementen I, II, V en VI en het prepensioenreglement Goederenvervoer Actuariële en Bedrijfstechnische Nota

86 - bij korting vanaf 18%: alle (pre)pensioenaanspraken evenredig. Na de herstelperiode: vanaf 2 januari 2014: - uniform beleid ten aanzien van korting aanspraken (alle (pre) pensioenaanspraken evenredig). 4.7 De VUT-regeling In deze paragraaf wordt nader op de VUT-regeling ingegaan. De inhoud van de VUTregeling is beschreven in paragraaf Het vermogen van de Stichting Vrijwillig Ven/roegde Uittreding voor het Beroepsgoederenven/oer over Weg en de Verhuur van Mobiele Kranen (de VUT-stichting) dat per 1 januari 2010 werd ingebracht in het gefuseerde fonds zal separaat worden gehouden en dienen ter afwikkeling van de lopende en toekomstige VUT-verplichtingen. Dit vermogen wordt zodanig belegd dat de VUT-verplichtingen risicoloos kunnen worden afgewikkeld. Zowel de middelen als de verplichtingen met betrekking tot de uitvoering van de VUTregeling zijn apart op de balans van het fonds opgenomen. Deze middelen en verplichtingen vallen buiten het beleidskader dat in de paragrafen 4.1 tot en met 4.6 is beschreven en dat betrekking heeft op de uitvoering van de (pre)pensioenregelingen. Jaariijks zal door het fonds een begroting worden opgesteld ten aanzien van de (afwikkeling van de) VUT-verplichtingen. Periodiek zal een lange termijn prognose van de ontwikkeling van het VUT-vermogen en -verplichtingen worden opgesteld. Conform de VUT-CAO is premieheffing vastgelegd tot uitertijk 1 januari Indien blijkt of verwacht wordt dat het vermogen plus de premie-inkomsten onvoldoende zijn om de VUTverplichtingen af te wikkelen, zullen met CAO-partijen afspraken gemaakt worden over premieheffing vanaf 1 januari De middelen van de pensioenregelingen zullen nooit gebruikt kunnen worden voor de affinanciering van de VUT-verplichtingen. 4.8 Herstelplan In 2009 zijn door Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg, Stichting Prepensioenfonds voor het Beroepsgoederenven/oer over de Weg en de Verhuur van Mobiele Kranen en Stichting Prepensioenfonds voor het Personenvervoer over de weg herstelplannen ingediend uitgaande van de situatie per 31 december 2008 van de respectievelijke fondsen. Voor de gefuseerde onderneming is een aangepast herstelplan opgesteld. Dit aangepast herstelplan is een samenvoeging van de herstelplannen van de afzonderiijke stichtingen, uitgaande van de uitgangssituatie per ultimo In het kader van het aangepaste herstelplan zijn geen aanvullende beleidsmaatregelen noodzakelijk. Met toepassing van het herstelplan wordt naar venwachting binnen een periode van 5 jaar vanaf 1 januari 2009 een dekkingsgraad van 105,0% bereikt, waarmee voldaan is aan het minimaal vereiste vermogen. Daarnaast wordt, eveneens naar venwachting, binnen een periode van 12 jaar het vereiste eigen vermogen bereikt. Actuariële en Bedrijfstechnische Nota

87 De trendmatige ontwikkeling van de dekkingsgraad volgens de evaluatie van het herstelplan uit de kwartaalrapportage Q ziet er als volgt uit: A DG (oorzaken voor mutaties van de dekkingsgraad) jaar DG primo premie uitkering Indexering rente rendement overig DG ultimo i % A%-punt A%-punt A%-punt A%-punt A%-punt. A%-punt % : ,1% -0,7% 0,0% 0,0% 0,0% 3,6% 0,0% 102,0% 1 ; ,0% -1,1% 0,1% 0,0% 0,0% 3,9% -0,2% 104,7% j i ,7% -1,2% 0,1% -0,2% 0,0% 3,8% -0,2%, 107,0% ; ,0% -1,2% 0,1% -0,3% 0,0% 3,2% -0,1% 108,8% j! ,8% -1,3% 0,2% -0,3% 0,0% 2,8% 0,0% 110,2% ; J ,2% -1,3% 0,2% -0,5% 0,0% 2,5% 0,1% 111,3% ,3% -1,2% 0,3% -0,5% 0,0% 2,4% 0,2% 112,4% 1 ; ,4% -1,2% 0,3% -0,6% 0,0% 2,3% 0,3% 113,5% i ; ,5% -0,6% 0,3% -0,6% 0,0% 2,3% 1,0% 115,8% ' : ,8% 0,0% 0,4% -0,8% 0,0% 2,2% 0,4% 118,0% i ; ,0% -0,2% 0,4% -0,9% 0,0% 2,1% 0,5% 119,8% ,8% -0,3% 0,5% -1,0% 0,0% 2,1% 0,5% 121,6% i Actuariële en Bedrijfstechnische Nota

88 5 BELEGGINGSBELEID 5.1 Verklaring inzake beleggingsbeginselen Beleid Het Algemeen Bestuur is van mening dat (verantwoorde) beleggingen met een hoger risico op lange termijn een hoger rendement opleveren dan staatsobligaties. Daarom belegt het Fonds naast laatstgenoemde beleggingen ook in risicovollere beleggingen zoals aandelen, niet-beursgenoteerd vastgoed en hoogrentende leningen. Het Fonds streeft er naar door spreiding over verschillende beleggingscategorieën het rendement van de beleggingsportefeuille stabieler te maken zonder dat dit ten koste gaat van de hoogte van het rendement. Bij de invulling van het beleggingsbeleid wordt steeds gezocht naar mogelijkheden tot diversificatie en wordt getracht te voorkomen dat specifieke risico's zoals rente-, inflatie- en valütaschommelingen gaan domineren. ALM is vooral een instrument om gevoeligheden in kaart te brengen en geen concrete beleggingsleidraad, dit vooral omdat toekomstige rendementen en correlaties moeilijk zijn in te schatten. De uitkomsten van de ALM-studie zijn wel richtinggevend voor het door het Algemeen Bestuur vast te stellen risicoprofiel. Voor de bepaling van het jaariijkse beleggingsbeleid acht het Algemeen Bestuur een meer belegging specifieke aanpak noodzakelijk. Daarbij kiest het Fonds voor een dynamisch beleggingsbeleid waarbij zowel rekening wordt gehouden met de lange als middellange termijn vooruitzichten. Door de integratie van verantwoord beleggen in het beleggingsbeleid wil het Algemeen Bestuur bijdragen aan een verbetering van het risico/rendementsprofiel van de totale portefeuille op lange termijn en het draagvlak behouden onder de deelnemers van het Fonds. Pensioenfonds Vervoer is geen voorstander van vormen van beleggingsdwang en - beperkingen en beoordeelt beleggingen in eerste instantie op basis van risico- en rendement. Het Fonds doet daarbij geen transacties die op grond van het internationale recht zijn verboden of niet passen bij door Nederland ondertekende internationale verdragen. Het Fonds onthoudt zich van beleggingen als daardoor strafbare of moreel venwerpelijke gedragingen worden bevorderd of indien deze beleggingen in onmiddellijk verband staan met een schending van de mensenrechten of fundamentele vrijheden. Als lange termijn belegger wil het Fonds investeren in duurzame groei van de economie, waarbij plaats is voor maatschappelijke doelinvesteringen indien deze voldoen aan de door het Fonds geformuleerde rendementseisen. Het Fonds stelt zich op als verantwoord aandeelhouder door gebruik te maken van het stemrecht op aandelen en dialoog te voeren met ondernemingen over verbetering van corporate governance, omgang met milieu en sociaal handelen. Het Fonds onderschrijft de internationale richtlijnen van de Principles for Responsible Investment. Actuariële en Bedrijfstechnische Nota

89 5.1.2 Beheer Pensioenfonds Vervoer belegt via verschillende gespecialiseerde vermogensbeheerders. Voor de selectie, monitoring en eventuele wisseling van beheerders is een integraal vermogensbeheerder aangesteld. Het Algemeen Bestuur gaat er van uit dat professioneel actief beheer voor een deel van de portefeuille op termijn waarde kan toevoegen. Actief beheer wordt vooral in die marktsegmenten toegepast waar sprake is van illiqüiditeit en/of asymmetrie op het punt van informatievenwerving en -venwerking. Het Fonds is bereid voor actief beheer beperkt (extra) risico te lopen evenals een hogere vergoeding te betalen. De kwaliteit van actieve beleggingsbeslissingen neemt toe naarmate meer spreiding wordt aangebracht in toepassingsgebieden en methoden die zo min mogelijk met elkaar gecorreleerd zijn. Het Algemeen Bestuur is van oordeel dat het bij actief beheer efficiënter is om te werken met een statistische risicomaatstaf ("tracking error") dan met vaste bandbreedtes. Dit met dien verstande dat vaste grenzen noodzakelijk zijn voor het risicobeheer in extreme omstandigheden. Actieve posities worden daarom gerapporteerd en primair bewaakt op basis van de venwachte tracking error van het totaal aan posities. Vaste allocatiegrenzen worden ruim gesteld. Het fonds kiest bij de implementatie van de beleggingen eveneens voor het passief volgen van benchmarks. Voor de beleggingscategorie aandelen betreft dit een belegging in een regio waar het vinden van een consistente succesvolle actieve manager lastig is. Tevens wordt gekozen voor een indexbelegging voor twee nieuwe strategieën die in 2013 worden geïmplementeerd, te weten: de value risicopremie strategie en de laag risico risicopremie strategie. De keuze van actief beheer ligt hier in de beslissing andere dan de standaard marktkapitalisatie gewogen indices te volgen. Voor de beleggingscategorie vastrentende waarden is er bij vrijwel alle beleggingen behalve bij beleggingen in Amerikaanse staatsleningen sprake van een beleggingsbeleid dat afwijkt van de reguliere benchmark vanwege de ongunstige samenstelling van veel benchmarks. Dit vertaalt zich enerzijds in het handhaven van de reguliere benchmark in combinatie met het bewust afwijken van de portefeuille van deze benchmark door actief beheer, anderzijds in het volgen van een aangepaste benchmark. Een professioneel en kritisch bestuursbureau dat uitsluitend het belang van het Fonds voor ogen heeft, voegt in de ogen van het Algemeen Bestuur waarde toe. De voornaamste taken van het bureau op het gebied van beleggingen zijn de beleidsvoorbereiding en de selectie en monitoring van de integraal vermogensbeheerder. Daarnaast draagt het bureau zorg voor de voorbereiding en implementatie van het beleid waarmee de risico's op het gebied van de pensioenverplichtingen worden beheerst. Zo veel als mogelijk wordt getracht niet-kerntaken en specialistische ondersteuning uit te besteden. Daartoe is de kleine hoogwaardige kantoorbezetting voorzien van een adequaat budget voor uitbesteding. 5.2 Fasen in het beleggingsproces Het beleggingsproces is onder te verdelen in de volgende fasen: uitvoeren ALM-studie, vaststellen strategisch beleggingsbeleid en het uitvoeren van het vermogensbeheer. Deze fasen worden achtereenvolgens behandeld ALM-studie Het strategisch beleggingsbeleid wordt voor een belangrijk deel bepaald door de uitkomsten van de ALM-studie. Om een consistent beleggingsbeleid te kunnen bepalen is het essentieel Actuariële en Bedrijfstechnische Nota

90 dat het risicoprofiel van de jaariijkse normportefeuille overeenkomt met de uitkomsten van de ALM-studie Strategisch beleggingsbeleid Onder het strategisch beleggingsbeleid wordt verstaan de vaststelling van de normportefeuille en het bijbehorende risicobudget. Leidraad voor het vaststellen van het risicobudget zijn de uitkomsten van de ALM-studie. Voor de keuze van de jaariijkse normportefeuille is een meer belegging specifieke aanpak noodzakelijk. Daarbij kiest het Fonds voor een beleggingsbeleid waarbij zowel rekening wordt gehouden met de korte als middellange termijn vooruitzichten. Teneinde de beoogde pensioenuitkeringen nu en in de toekomst veilig te stellen, wenst het Algemeen Bestuur de toevertrouwde middelen op een verantwoorde en solide wijze te beleggen. Hoewel het rendement op de portefeuille een hoge prioriteit heeft, staan een defensief karakter van het beleggingsbeleid en een voorzichtige afweging van risico en rendement voorop. Het strategische beleggingsbeleid is de basis van het jaariijks door het bestuur goedgekeurde beleggingsplan. De jaarlijkse door het Algemeen Bestuur geaccordeerde normportefeuille is opgenomen als Appendix 8.7. In het beleggingsplan wordt de strategische middelenverdeling onderbouwd. Tevens specificeert het beleggingsplan de ruimte waarbinnen mag worden afgeweken van de strategische verdeling en het beleid ten aanzien van rebalancing. Het door het bestuursbureau opgestelde concept beleggingsplan wordt jaariijks besproken door de BeleggingsCommissie en vervolgens met haar advies ter vaststelling aan het bestuur voorgelegd. Het vastgestelde beleggingsplan is daar de resultante van. 5.3 Uitvoering van het vermogensbeheer Het Algemeen Bestuur is eindverantwoordelijk voor het beleggingsbeleid en de uitvoering daan/an. Zij laat zich daarbij adviseren door de BeleggingsCommissie, een commissie die naast vier bestuursleden bestaat uit twee onafhankelijke externe adviseurs. Het Bestuursbureau neemt de aansturing en monitoring van de beleggingsactiviteiten voor haar rekening en bereidt daarnaast beleidsvoorstellen voor die via de BeleggingsCommissie aan het Algemeen Bestuur worden voorgelegd Rol externe partijen Bij de uitvoering van het vermogensbeheer spelen de volgende externe partijen een belangrijke rol: 1. De integraal manager; deze is verantwoordelijk voor de selectie, (compliance)monitoring en eventuele wisseling van externe vermogensbeheerders. Coördinatie van herschikking van kasstromen wordt ook door de integraal manager verricht. 2. Gespecialiseerde externe vermogensbeheerders; zij voeren het daadwerkelijke beheer van de portefeuille uit. De beleggingsstijl is ovenwegend actief, dat wil zeggen dat de managers moeten trachten (né kosten) een hoger rendement te behalen dan een specifieke benchmark. 3. Een aantal managers heeft de opdracht een passieve benchmark zo goed mogelijk te volgen. Dit betreft aandelenbeleggingen voor een bepaalde regio en aandelenbeleggingen gericht op specifieke risicopremies. Tevens betreft dit beleggingen in Amerikaanse staatsobligaties. Een aantal vastrentende waarden beleggingen volgen een aangepaste benchmark. 4. De effectenbewaarder (custodian); deze bewaart en administreert de beleggingen van het fonds, en verzorgt rapportages richting hetfonds en de toezichthouder(s). Actuariële en Bedrijfstechnische Nota

91 5. De backoffice administratie; deze controleert of de administraties van de door de integraal manager aangestelde externe vermogensbeheerders aansluiten bij die van de effectenbewaarder Monitoring De beleggingsresultaten worden intern geëvalueerd aan de hand van maandelijkse beleggingsrapportages van de integraal vermogensbeheerder. Hierin worden de rendementen weergegeven op basis van de actuele waarde versus die van de vastgelegde benchmark. De compliancefunctie wordt onafhankelijk uitgevoerd door de effectenbewaarder en de integraal manager, die per transactie controleert of de externe vermogensbeheerders binnen hun mandaat opereren. Via een informatiesysteem van de effectenbewaarder kan per dag inzicht worden verkregen in de posities van het fonds. Actuariële en Bedrijfstechnische Nota

92 Het fonds evalueert geregeld informeel en minimaal eens per jaar formeel de dienstverlening van de integraal manager. Deze formele evaluatie leidt tot het toekennen van een bonus (bij boven de norm presteren) of een malus (bij prestaties onder de norm). Deze evaluatie kent de volgende onderdelen: 1. de gerealiseerde beleggingsprestaties, met de nadruk op de kwaliteit van de managerselectie en de meenwaarde van de door de integraal manager uitgebrachte adviezen; 2. de evaluatie van de SLA, waaronder kwaliteit en tijdigheid van de rapportages; 3. de tevredenheid van Pensioenfonds Vervoer; en 4. overige elementen in de dienstverlening van de integraal manager Fonds voor Gemene Rekening (FGR) Beroepsvervoer Tot 1 januari 2010 participeerde het fonds samen met de toenmalige Stichting Vrijwillig Vervroegde Uittreding voor het Beroepsgoederenvervoer over de Weg en de Verhuur van Mobiele Kranen (nader te noemen VUT-fonds), Stichting Prepensioenfonds voor het Beroepsgoederenvervoer over de Weg en de Verhuur van Mobiele Kranen (nader te noemen: prepensioenfonds goederenvervoer) Stichting Prepensioenfonds voor het Personenvervoer de Weg (nader te noemen: prepensioenfonds personenvervoer) en Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds Beroepsgoederenvervoer over de weg en de Verhuur van Mobiele Kranen (nader te noemen S.O.O.B) in het speciaal opgezette Fonds voor Gemene Rekening (FGR) Beroepsvervoer. Een belangrijke reden voor de oprichting van de FGR Beroepsvervoer was een fiscale. Een pensioenfonds dat haar beleggingen onderbrengt bij een of meer externe vermogensbeheerders is namelijk verplicht BTW te betalen over de vergoeding voor deze diensten. Hiervoor kan echter een vrijstelling worden verkregen indien er sprake is van collectief bijeengebracht vermogen. De FGR structuur voldeed aan deze voonwaarde, waardoor een aanzienlijke kostenbesparing voor de participanten kon worden gerealiseerd. Voor elke beleggingscategorie waarin de participanten beleggen, is binnen de FGR een compartiment ingericht (een sub fonds). Een sub fonds vormt een afgebakend vermogen binnen de FGR en wordt afzonderiijk beheerd ten behoeve van alle daarin beleggende participanten. Aan elk sub fonds wordt een eigen beleggingsstrategie en één of meer vermogensbeheerder(s) toegekend. De participanten beleggen via de FGR Beroepsvervoer in de sub fondsen naar gelang de allocatie die zij zelf op basis van hun beleggingsbeleid maken naar de verschillende beleggingscategorieën. Er bestaan geen minimum of maximum deelnamevereisten. Als gevolg van de fusie van het fonds met VUT-fonds, prepensioenfonds goederenvervoer en prepensioenfonds personenvervoer per 1 januari 2010 is de basis voor de fiscale facilitering versmald en is de FGR herovenwogen. Onderzocht wordt op dit moment hoe de FGR op kostenefficiënte wijze kan blijven bestaan. Actuariële en Bedrijfstechnische Nota

93 5.4 Risicomanagement Binnen het beleggingsproces van Pensioenfonds Vervoer wordt een aantal risico's onderkend en beheerst. Een overzicht hiervan is weergegeven in onderstaande tabel. Risico Definitie Beheersing Strategisch Variabiliteit van de beleggingen ten opzichte van de verplichtingen, inclusief en exclusief de toeslagambitie. ALM-studie, balansmanagement Absoluut Variabiliteit normportefeuille Relatief Variabiliteit van afwijkingen van de normportefeuille Valuta Schommelingen in valutakoersen; eurorisico Liquiditeit Operationeel Juridisch Systeem Onvoldoende marktdiepte om een belegging tegen een redelijke prijs te verkopen Ontoereikende systemen en controles, gebrek aan kennis en ervaring, vergissingen Niet afdwingbare contracten Ineenstorting mondiale financiële systeem Analyse beleggingsrisico Sturen op maximale tracking error van 2% op jaarbasis Strategisch afdekken van 60% van US-dollar, Britse pond en Japanse yen posities Adequate spreiding SAS-70/ ISAE 3402 verklaring integraal beheerder Ondersteuning door gerenommeerd internationaal advocatenkantoor Niet op fondsniveau beheersbaar In paragraaf 5.7 geeft een overzicht van randvoonwaarden bij het beheer van de beleggingsportefeuille, zowel op fondsniveau als per beleggingscategorie. Het beheer van de VPL-gelden wordt in 2013 vastgelegd in een overeenkomst tussen sociale partners en het fonds. De gelden worden conform deze overeenkomst belegd. 5.5 Performancemeting De kwaliteit van de uitvoering van het beleggingsbeleid wordt gemeten ten opzichte van het beoogde, vooraf vastgestelde, rendement van de normportefeuille. Op grond van de Wet betreffende verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds (Wet Bpf 2000) worden de beleggingsresultaten gemeten op basis van de zogeheten Z- score. Deze score geeft een jaariijks door de accountant vast te stellen maatstaf voor de toegevoegde waarde van het actief beheer door het pensioenfonds. De Z-score kwantificeert de afwijking van het feitelijke rendement na gestandaardiseerde kosten ten opzichte van het door het Fonds aan het begin van het kalenderjaar vastgestelde normrendement. Een positieve Z-score geeft aan dat door actief beheer waarde is toegevoegd. Bij een negatieve uitkomst van de performancetoets over een periode van vijfjaar kan een werkgever om vrijstelling verzoeken van verplichte deelname aan het pensioenfonds. Actuariële en Bedrijfstechnische Nota

94 5.6 Waarderingsgrondslagen Alle beleggingen van het Fonds worden tegen actuele waarde gewaardeerd. Derivaten worden gekoppeld aan de onderiiggende waarden. Als onderdeel van het beheersingskader illiquide beleggingen worden de mate van vastlegging en de kwaliteit van de waarderingsmethodieken geëvalueerd. Tevens worden waarderingsrisico's c.q. modelrisico/taxatierisico geïdentificeerd per beleggingscategorie en worden de beheersingsmaatregelen geïnventariseerd. 5.7 Randvoorwaarden uitvoering vermogensbeheer Algemene randvoorwaarden De integraal beheerder stelt een of meer onderliggende externe vermogensbeheerders aan om (delen van) de portefeuille te beheren. Hierbij kunnen discretionaire mandaten, beleggingsfondsen en financiële instrumenten worden gebruikt. Daarmee valt een groot deel van het (operationele) risicomanagement onder de verantwoordelijkheid van de integraal beheerder. Toegestane beleggingen zijn aandelen, vastrentende waarden, kasgeld, Global Tactical Asset Allocation ("GTAA") en andere Overiay strategieën, beursgenoteerd vastgoed, nietbeursgenoteerd vastgoed, infrastructuur, hypotheken, converteerbare obligaties, (fondsen van) hedgefondsen en derivaten binnen de overeengekomen richtlijnen. De integraal manager mag niet beleggen in fondsen of andere beleggingen met een lockup periode langer dan drie maanden, met uitzondering van (fondsen van) hedgefondsen of tenzij het pensioenfonds hien/oor expliciet toestemming verieent. De totale positie in financiële instrumenten van één emittent mag niet groter zijn dan 10% van de waarde van elke beleggingscategorie (vastrentende waarden, aandelen, alternatieve beleggingen), met uitzondering van (lagere) overheden, supranationale instellingen en door de overheid gegarandeerde emittenten. De mogelijkheid tot voorbeleggen (door middel van het accepteren van een tijdelijk tekort op liquide middelen) is toegestaan Randvoorwaarden vastrentende waarden De portefeuille vastrentende waarden mag naar goedkeuren van de integraal manager worden onderverdeeld, bijvoorbeeld in wereldwijde, regionale, sectorale of landenportefeuilles. Deze portefeuilles kunnen actief of passief worden beheerd. Vastrentende waarden beheerders kunnen beleggen in obligaties en derivaten zoals futures, swaps, opties, valutatermijncontracten en andere instrumenten die per beheerder worden gespecificeerd in beleggingsrichtlijnen. Deze richtlijnen bevatten voorts restricties ten aanzien van samenstelling, duration-afwijking, tracking error, afwijking rentetermijnstructuur, sectonwegingen, minimale rating en landenweging indien van toepassing Randvoorwaarden aandelen De aandelenportefeuille mag naar goedkeuren van de integraal manager worden onden/erdeeld, bijvoorbeeld in wereldwijde, regionale, sectorale of landenportefeuilles. Deze portefeuilles kunnen actief of passief worden beheerd. Aandelenbeheerders mogen beleggen in beursgenoteerde aandelen, preferente aandelen, genoteerde en OTC optiecontracten en andere instrumenten die per Actuariële en Bedrijfstechnische Nota

95 beheerder worden gespecificeerd in beleggingsrichtlijnen. Private equity beleggingen zijn binnen de aandelenportefeuilles niet toegestaan. Negatieve posities ("short gaan") in aandelen zijn toegestaan binnen de richtlijnen die de integraal manager per externe beheerder opstelt. Om marktposities op te bouwen is het gebruik van futures en exchange traded funds ("ETF's") toegestaan. Valutatransacties mogen uitsluitend worden gedaan om valutarisico's afte dekken Randvoorwaarden beursgenoteerd vastgoed De beursgenoteerde vastgoedportefeuille mag naar goedkeuren van de integraal manager worden onderverdeeld, bijvoorbeeld in wereldwijde, regionale, sectorale of landenportefeuilles. Deze portefeuilles kunnen actief of passief worden beheerd. Beleggingen in beursgenoteerd vastgoed worden merendeels geïmplementeerd via beursgenoteerd vastgoedfondsen en/of aandelen van vastgoedbedrijven en gerelateerde ondernemingen. Om marktposities op te bouwen is het gebruik van futures en exchange traded funds ("ETF's") toegestaan. Valutatransacties mogen uitsluitend worden gedaan om valutarisico's af te dekken Randvoorwaarden GTAA en andere actief beheerde Overlay strategieën De integraal beheerder moet voldoen aan de eisen van het pensioenfonds inzake transparantie van de beleggingen en transparantie over de absolute en relatieve risico's zowel voor het individuele mandaat als voor de totale portefeuille bij de GTAA en andere actief beheerde overtay strategieën. De integraal beheerder mag een of meer externe vermogensbeheerders aanstellen voor GTAA en andere actief beheerde Overlay strategieën, waarbij gebruik wordt gemaakt van financiële instrumenten, beleggingsfondsen, valuta-instrumenten en derivaten (waaronder termijncontracten, opties, futures, opties op futures en swaps). GTAA en andere Overiay strategieën mogen worden geïmplementeerd via beleggingsfondsen Randvoorwaarden hedgefondsen en fondsen van hedgefondsen De hedgefondsen portefeuille mag worden onderverdeeld in discretionair beheerde portefeuilles of fondsen. Beleggingen in hedgefondsen worden merendeels geïmplementeerd via directe hedgefonds beleggingen of fondsen van hedgefondsen, zowel gereguleerde als ongereguleerde. Binnen hetrisicomanagementwordt rekening gehouden met de geringere liquiditeit van hedgefondsen. De integraal beheerder is verantwoordelijk voor de selectie van de hedgefondsen. Daarbij wordt gestreefd naar een risicoprofiel (standaarddeviatie) van circa 500 basispunten per jaar voor de totale hedgefondsen portefeuille. Actuariële en Bedrijfstechnische Nota

96 5.7.7 Randvoorwaarden illiquide beleggingen; hypotheken, infrastructuur, niet-beursgenoteerd vastgoed. Ten behoeve van de illiquide beleggingen wordt het beheersingskader verder uitgewerkt. Dit betreft allereerst particuliere hypotheken, gevolgd door zakelijke hypotheken, infrastructuur beleggingen en niet-beursgenoteerd vastgoed. Het beheersingskader omvat de volgende elementen: - Strategische kenmerken van de belegging. - Inventarisatie van de belangrijkste (operationele) risicobronnen, waaronder waarderingrisico's c.q. modelrisico. - Beschrijving beheersingsmaatregelen van de externe beheerder, integraal manager en het bestuursbureau. Hieronder vallen ook de frequentie van de monitoring en de wijze van vastlegging alsmede de vastlegging in het handboek AO/IC. - Periodieke inventarisatie van risico's en de processen Derivaten Derivaten zijn afgeleide beleggingsinstrumenten en vormen daarom geen aparte beleggingscategorie. De integraal manager en de onderiiggende externe vermogensbeheerders mogen gebruik maken van alle typen derivaten, waaronder futures, opties, opties op futures, opties op financiële instrumenten, mandjes en indices, alle typen swaps (waaronder valuta, rente, mandjes, total return en kredietswaps), en valutaspotcontracten en -termijncontracten. De valuta- en renteoveriay portefeuilles bevatten het merendeel van de derivaten van de totale portefeuille. De rol van de derivaten in beide portefeuilles is het (deels) afdekken van valutarisico en renterisico. Het risico wordt begrensd door de tracking error risicolimiet van 200 basispunten op fondsniveau. Actuariële en Bedrijfstechnische Nota

97 RISICOPARAGRAAF Pensioenfonds Vervoer hecht veel waarde aan een gedegen beleid op het gebied van risicomanagement. Het fonds speelt daarmee in op de toenemende complexiteit van de bedrijfsvoering, de wet- en regelgeving en de zwaardere eisen die de toezichthouders in dat verband stellen. Hetrisicomanagementvan Pensioenfonds Vervoer is gebaseerd op de indeling in risico categorieën zoals deze in FIRM (Financiële Instellingen Risicoanalyse Methode) en de in 2012 geïntroduceerde nieuwe toezichtsaanpak FOCUS wordt gehanteerd. Tevens zijn aanvullende risico's gedefinieerd die betrekking hebben op specifieke karakteristieken van het fonds. Op deze manier worden de relevante risico's voor het fonds geadresseerd. Hieronder volgt een toelichting op de belangrijkste risico's en de wijze waarop deze beheerst worden. 6.1 Balansrisico Het balansrisico van Pensioenfonds Vervoer heeft betrekking op de beweeglijkheid van de dekkingsgraad. Het structurele balansrisico wordt vastgesteld in het ALM proces en jaariijks herijkt bij de vaststelling van het beleggingsplan. 6.2 Renterisico Renterisico is het risico dat het saldo van de marktwaarde van de portefeuille vastrentende waarden en de nominale pensioenverplichtingen op marktwaarde verandert door veranderingen in de marktrente. Het structurele renterisico wordt vastgesteld in het ALM proces en jaariijks herijkt bij de vaststelling van het beleggingsplan. 6.3 Marktrisico Marktrisico is het risico dat de waarde van de beleggingen verandert door veranderingen in de marktprijzen. Het heeft vooral betrekking op beleggingen in aandelen en onroerend goed. Het marktrisico wordt vooral beheerst door een relatief lage allocatie naar aandelen en vastgoed en spreiding over verschillende regio's en sectoren. De weging van aandelen en vastgoed wordt vastgesteld in het ALM proces en jaariijks herijkt bij de vaststelling van het beleggingsplan. 6.4 Valutarisico Valutarisico is het risico dat de waarde van de beleggingen verandert door veranderingen in valutakoersen. Valutarisico's worden afgedekt met valutaderivaten, voornamelijk valutatermijncontracten. Het structurele valutarisico wordt jaarlijks herijkt bij de vaststelling van het beleggingsplan. 6.5 Kredietrisico Dit risico heeft zowel betrekking op de beleggingen in schuldpapieren als op transacties met tegenpartijen. De beheersing van deze vorm van kredietrisico is geïntegreerd in het beleggingsproces door middel van een richtlijn over de maximale belegging per kredietklasse. Actuariële en Bedrijfstechnische Nota

98 6.6 Tegenpartijrisico Tegenpartijrisico betreft het risico dat tegenpartijen hun verplichtingen aan het fonds niet meer kunnen nakomen, bijvoorbeeld door een faillissement. Het tegenpartijrisico wordt beheerst door selectie van solide tegenpartijen en hantering van tegenpartijlimieten, al dan niet in combinatie met zekerheidstellingen. Op de uitstaande posities op rentederivaten wordt dagelijks onderpand uitgewisseld om het tegenpartijrisico te beperken. 6.7 Verzekeringstechnisch risico Naast de financiële risico's staat het fonds bloot aan verzekeringstechnische risico's, waarvan het langlevenrisico het belangrijkste is. Bij de bepaling van de voorziening pensioenverplichtingen worden prudente veronderstellingen gehanteerd waaronder leeftijdscorrectiefactoren alsmede toekomstige verbetering van de levensvenwachting. Andere verzekeringstechnische risico's zijn kortlevenrisico en het arbeidsongeschiktheidsrisico. Om dit risico zoveel mogelijk te mitigeren hanteert het pensioenfonds in de bepaling van de voorziening pensioenverplichtingen prudente veronderstellingen voor leeftijdscorrectiefactoren en toekomstige verbetering van de levensverwachting. 6.8 Relatieve marktrisico Dit is het risico dat de vermogensbeheerders bij de uitvoering van het actieve beleggingsbeleid afwijken van posities in de benchmark. Hiertoe zijn strategische marges gedefinieerd die gedurende het jaar worden gemonitord door de Integraal Vermogensbeheerder en het Bestuursbureau. Daarnaast zijn er voor de externe vermogensbeheerder beleggingsrichtlijnen opgesteld die (met uitzondering van de beleggingen in vastgoed en infrastructuur) dagelijks door de custodian worden gemonitord ('Compliance Monitoring'). Tot slot vinden er periodiek evaluatiegesprekken plaats met de externe vermogensbeheerders om de performance en het risicoprofiel van de mandaten te bespreken. 6.9 Operationeel risico Het operationeel risico is het risico op veriies als resultaat van inadequate of foutieve interne processen, mensen en systemen of als gevolg van externe gebeurtenissen. Operationele risico's hebben een negatieve impact op een goede uitvoering van de pensioenregeling en het beleggingsbeleid. De pensioenadministratie en een deel van de bestuursondersteuning wordt uitgevoerd door TKP Pensioen B.V. In 2011 is Robeco geselecteerd om als Integraal Vermogensbeheerder het beleggingsbeleid uit te gaan voeren. De International Auditing and Aussurance Standards Board (laasb) heeft een nieuwe standaard rapportage opgesteld (ISAE 3402) die de oude standaard (SAS) ven/angt. TKP beschikt over hetjaar 2011 over een ISAE 3402 type II verklaring. Door het ovèrieggen van deze verklaring informeert TKP het Pensioenfonds Vervoer en de accountant van het fonds over de opzet, het bestaan en de werking van het interne beheersingsraamwerk dat TKP toepast bij de uitvoering van haar dienstveriening. Robeco beschikt over een SAS70 Type II verklaring en werkt aan het verkrijgen van een ISAE3402 over Het beoordelen van de SAS70 / ISAE 3402-verklaringen is één van de middelen die het fonds gebruikt om invulling te geven aan het uitgangspunt van de beleidsregel 'Uitbesteding Pensioenfondsen' dat een pensioenfonds dat werkzaamheden uitbesteedt aan een uitvoerder, eindverantwoordelijk is en blijft voor een juiste uitvoering van deze Actuariële en Bedrijfstechnische Nota

99 werkzaamheden Liquiditeitsrisico Het liquiditeitsrisico is het risico dat het fonds onvoldoende liquide middelen heeft om betalingen, waaronder de pensioenuitkeringen, te verrichten. Bij het fonds is sprake van een jaariijkse grote netto instroom. De waarschijnlijkheid van het liquiditeitsrisico en de impact daarvan is derhalve klein. Het liquiditeitsrisico wordt ook beperkt door de invulling van het cashmanagement. Tevens wordt het liquiditeitsrisico beperkt doordat bij derivatentransacties onderpand mag worden gestort in de vorm van effecten. Het Bestuursbureau ziet toe op een juiste afstemming van de inkomende en uitgaande cashstromen van het fonds. Ten slotte heeft Pensioenfonds Ven/oer beperkte posities in niet-liquide beleggingen. Dit betreft de beleggingen in vastgoed, hypotheken en infrastructuur. Het grootste deel van de beleggingsportefeuille van het fonds bestaat uit beursgenoteerde beleggingen die goed verhandelbaar zijn Omgevingsrisico Het omgevingsrisico is het risico als gevolg van buiten het fonds komende veranderingen op het gebied van concurrentieverhoudingen, belanghebbenden bij het fonds, reputatie, ondernemingsklimaat en aantal deelnemers. Het ondernemingsklimaatrisico en een afname van het aantal deelnemers zijn de belangrijkste omgevingsrisico's. Voor wat betreft het ondernemingsklimaatrisico geldt dat het huidige bestand van verzekerden voor het grootste deel bestaat uit slapers. Daarnaast blijft het aantal actieve deelnemers van het fonds als gevolg van de stabiele markt zelf ook redelijk stabiel. Actuariële en Bedrijfstechnische Nota

100 CRISISPLAN 7.1 inleiding In hoofdstuk 3 (financiële opzet) en 5 (risicoparagraaf) van deze ABTN zijn de risico's waaraan het pensioenfonds blootstaat beschreven. Deze risico's kunnen ertoe leiden dat de statutaire doelstelling, het uitkeren van pensioenen, nu of op langere termijn in gevaar komt. Het bestuur is in dat geval genoodzaakt aanvullende maatregelen te nemen, aan te duiden ais crisismaatregelen. In dit crisisplan is beschreven welke crisismaatregelen beschikbaar zijn, wat de impact van deze maatregelen is en welke procedures doorlopen worden als het bestuur oordeelt dat er aanvullende maatregelen nodig zijn. Zodoende kan het bestuur slagvaardig opereren wanneer een crisis daadwerkelijk optreedt. Belangrijke aspecten van dit crisisplan zijn de evenwichtige belangenbehartiging (gepensioneerden, slapers, actieven en sponsor) en de communicatie naar alle betrokkenen. Het crisisplan zal periodiek geëvalueerd en zo nodig bijgesteld worden. Dit crisisplan bevat een beschrijving van de maatregelen die het bestuur op korte termijn effectief zou kunnen inzetten indien de dekkingsgraad zich bevindt op of zich in korte tijd zeer snel beweegt richting kritische waarden waardoor het realiseren van de doelstelling van het pensioenfonds in gevaar komt. Dit crisisplan is bedoeld voor het geval zich in de toekomst dergelijke situaties voordoen waarbij crisismaatregelen genomen moeten worden. Het plan beschrijft de te hanteren kritische ondergrenzen, de beschikbare maatregelen, de effectiviteit, evenwichtigheid en mate van inzetbaarheid van deze maatregelen en de te volgen communicatie- en besluitvormingsprocessen. Het crisisplan is voor het bestuur een leidraad en geen spoorboekje. Het bestuur zal de in dit plan gedefinieerde crisisvarianten en de te treffen maatregelen altijd afwegen tegen de aard van de crisis en de omstandigheden van het moment. Bij het opstellen van dit financieel crisisplan is rekening gehouden met de bepalingen uit de Beleidsregel financieel crisisplan pensioenfondsen van DNB (per 5 december 2011) en gepubliceerd in de Staatscourant van 9 december Het crisisplan is getoetst en waar nodig aangepast aan de hand van de bevindingen van het door DNB uitgevoerde onderzoek naar de kwaliteit van de crisisplannen van pensioenfondsen zoals gepubliceerd op 29 oktober Beschrijving crisissituatie Het bestuur onderkent dat marktwaardering van de pensioenverplichtingen en de bezittingen met onzekerheid is omgeven. De toekomstige rente is een voorname factor, evenals beleggingsrendementen en de toekomstige levensverwachting. De onzekerheid hieromtrent heeft het bestuur doen besluiten pas crisismaatregelen te treffen als naar oordeel van het bestuur sprake lijkt van een structurele en significante crisissituatie. Het bestuur voert immers een lange termijn beleid en wenst in het beleid naar alle betrokkenen niet op dag volatiliteiten te reageren. Het bestuur maakt voor de vaststelling dat sprake is van een crisissituatie onderscheid in twee mogelijke varianten: Actuariële en Bedrijfstechnische Nota

101 Variant A: een dekkingsgraad onder de kritische dekkingsgraad Deze crisisvariant ontstaat wanneer de dekkingsgraad tot onder de kritische dekkingsgraad is gedaald en blijft gedurende drie achtereenvolgende meetmomenten van de financiële positie per maandeinde. Van deze crisisvariant is al sprake bij een dekkingsgraad beneden het Minimaal Vereist Vermogen (lees: dekkingstekort). Het verder wegzakken tot onder de kritische dekkingsgraad betekent dat de ingediende herstelplannen onvoldoende fungeren. Crisisvariant A noodzaakt een direct optreden van het Bestuur op korte termijn. De definitie en niveaus van de kritische dekkingsgraad zijn beschreven op de volgende pagina. Deze variant zal doorgaans ontstaan door langdurig lagere rendementen en/of een dalende rentestand, maar kan ook ontstaan door korte termijn volatiliteit op de financiële markten. Bij deze dekkingsgraad kan het pensioenfonds geen toeslagen meer verienen en is ook de hoogte van de nominale pensioenen in gevaar. Wanneer de dekkingsgraad tot ver onder de kritische dekkingsgraad zakt wordt een vermindering van de pensioenaanspraken en - rechten waarschijnlijker. Variant B: een calamiteit Het is moeilijk een calamiteit exact te definiëren. In het algemeen is er sprake van een calamiteit als er sprake is van een plotseling optredend gevaar met potentieel verstrekkende gevolgen (bijvoorbeeld een groot financieel veriies of reputatieschade), ofde dreiging hierop, waarbij er in korte tijd besluiten over te treffen maatregelen genomen moeten worden. Men zou een calamiteit ook kunnen kwantificeren als een daling van de dekkingsgraad met meer dan 10%-punt in een periode van één maand, ongeacht de hoogte van de dekkingsgraad bij aanvang. Deze variant zal doorgaans ontstaan door korte termijn marktvolatiliteiten als gevolg van faillissementen, downgrades, een vorm van een beurskrach, een sterk dalende rentestand en andersoortige financiële verstoringen of maatschappelijke en politieke onrust. Bij een dergelijke verslechtering van de financiële positie van het pensioenfonds kunnen de toeslagveriening en de hoogte van de nominale pensioenen nog voldoende beschermd zijn, doch is er de noodzaak tot gestructureerd overieg, communicatie naar belanghebbenden en mogelijk besluitvorming op korte termijn. Bij voorkeur dient het 'early warning'-systeem van het fonds er op gericht te zijn om een calamiteit te identificeren voordat een sterke daling van de dekkingsgraad zich voltrekt. Doorgaans kunnen signalen al opgevangen worden door het periodiek meten van de mis match error (totale portefeuille t.o.v. pensioenverplichtingen) en/of tracking error (per vermogensbeheerder t.o.v. de benchmark). Het bestuur en de beleggingscommissie worden hierover periodiek geïnformeerd door de risicomanager van het pensioenfonds. Het bestuur ziet een sterke daling van het aantal actieve (en premiebetalende) deelnemers eveneens als een risicoscenario. Dit kan ontstaan door specifieke ontwikkelingen in de bedrijfstak of door ontwikkelingen binnen het pensioenfonds (bijvoorbeeld de ontwikkeling van de Z-score). In de meest recente ALM studie is becijferd dat het risico hiervan op de dekkingsgraad beperkt is. Daarom is dit risicoscenario niet als een variant van een crisissituatie beschreven. 7.3 Dekkingsgraad waarbij het fonds er zonder korten niet meer uit kan komen Bij een dekkings- respectievelijk resen/etekort meldt het fonds dit terstond aan de toezichthouder. Het fonds stelt in dat geval binnen een termijn van twee respectievelijk drie maanden, of zoveel eerder als de toezichthouder bepaalt, een plan van aanpak (herstelplan) Actuariële en Bedrijfstechnische Nota

102 op waaruit blijkt op welke wijze en op welke termijn de onderdekking of het resen/etekort teniet zal worden gedaan. Het Bestuur heeft als onderdeel van dit crisisplan een "kritische dekkingsgraad" vastgesteld. Dit is het niveau van de dekkingsgraad waartjij het fonds er niet langer in slaagt om binnen de wettelijk gestelde maximale termijn van drie jaar aan het Minimaal Vereist Eigen Vermogen te voldoen, zonder de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en andere aanspraakgerechtigden of de werkgever onevenredig te schaden en tot het verminderen van pensioenaanspraken en pensioenrechten over te moeten gaan. Het niveau van de kritische dekkingsgraad is onder andere afhankelijk van de rentetermijnstructuur op enig moment en de jaarlijks venwachte meer rendementen. Onder meer rendement wordt het extra rendement verstaan ten opzicht van het benodigde rendement op de pensioenverplichtingen. In de volgende tabel is de kritische dekkingsgraad voor een aantal scenario's opgenomen, uitgaande van een wettelijke hersteltermijn naar het Minimaal Vereist Vermogen van driejaar. In deze analyse is een structureel sluitende financiële opzet als uitgangspunt genomen. Dit betekent dat bij lage rekenrentes sprake is van een verhoging van de betaalde premie en/of een vertaging van het opbouwpercentage van de pensioenregelingen. Op deze wijze draagt de premie minimaal bij aan het korte termijn herstel en is dit minimaal gelijk aan de gedempte kostendekkende premie. verwacht meer rendement 0,0% 0,5% 1,0% 1,5% 2,0% 2,0% 103,9% 102,4% 100,9% 99,3% 97,8% 2,5% 103,8% 102,2% 100,7% 99,2% 97,7% 3,0% 103,0% 101,4% 99,9% 98,4% 96,9% c 3,5% 101,6% 100,0% 98,5% 97,1% 95,6% 0) 4,0% 100,2% 98,7% 97,2% 95,8% 94,4% 4,5% 98,9% 97,4% 96,0% 94,6% 93,2% 5,0% 96,7% 95,3% 93,9% 92,5% 91,1% Toelichting: lees de kritische dekkingsgraad uit bovenstaande tabel als het niveau vanaf waar je naar venwachting in drie jaar (zonder korten) kunt herstellen tot het Minimaal Vereist Vermogen gegeven een bepaald renteniveau (dat vanaf het begin van de herstelperiode drie jaar lang op dat niveau blijft) en bij een jaariijks verondersteld meer rendement (t.o.v. de verplichtingen). Voorbeeld: als de rente 2,5% is (en blijft) en je een jaariijks meer rendement van 1,0% haalt (ten opzichte van het benodigde rendement op de pensioenverplichtingen), dan kun je vanaf een (kritische) dekkingsgraad van 100,7% nog zonder korten herstellen. Noot: Indien wordt uitgegaan van het huidige niveau van de doorsneepremie (niveau 2011) en zonder aanpassing van de pensioenregelingen, dan zullen aanzienlijk hogere kritische dekkingsgraden resulteren, die bij lage rekenrentes zelfs boven het Minimaal Vereist Vermogen kunnen liggen. Het beleid van het pensioenfonds is al gericht op het beperken van de kans dat de dekkingsgraad zich richting deze kritische dekkingsgraden beweegt. Middels een continuïteitsanalyse en ALM-studie wordt dit beleid regelmatig onderbouwd, getoetst en herijkt. Actuariële en Bedrijfstechnische Nota

103 7.4 Maatregelen die ter beschikking staan Het Bestuur is in het geval van crisissituatie A genoodzaakt maatregelen te nemen, aan te duiden als crisismaatregelen. Bij crisissituatie B zal het Bestuur onderzoeken welke van de ter beschikking staande maatregelen passend zijn, gelet op de aard van de calamiteit. Het Bestuur heeft alle mogelijke crisismaatregelen onderzocht wat heeft geresulteerd in de volgende mogelijke maatregelen: In het algemeen Het fonds hanteert als financiële sturingsmiddelen het premiebeleid, het toeslagbeleid en het beleggingsbeleid. Indien deze sturingsmiddelen op de korte termijn onvoldoende zijn voor de gewenste verbetering van de financiële positie van het fonds en/of onvoldoende waarborgen biedt voor de houdbaarheid van de pensioenregeling op de langere termijn zal het bestuur de CAOpartijen adviseren de pensioenovereenkomst aan te passen waar het de opbouw van toekomstige aanspraken betreft. De premie wordt daarbij niet veriaagd en op het oude niveau gehouden. De aanpassing zal eerst de pensioenregelingen betreffen en vervolgens de overgangsregelingen. Als laatste middel kan het bestuur besluiten de pensioenaanspraken en pensioenrechten te verminderen. Het aanpassen van het beleggingsbeleid bij verschillende niveaus van de dekkingsgraad is nog geen onderdeel van het reguliere beleidskader zoals beschreven in de ABTN. In het geval van een crisissituatie zal nader naar het beleggingsbeleid worden gekeken. Hieronder worden de financiële sturingsmiddelen en de aanvullende maatregelen die het bestuur kan nemen afzonderiijk toegelicht. Premieverhoging De premie die door de werkgevers verschuldigd is wordt vastgesteld door het Bestuur na overieg tussen het fonds en CAO-partijen. De premie wordt niet lager vastgesteld dan de kostendekkende premie en dient in geval van onderdekking bij te dragen aan het korte termijn herstel. De kostendekkende premie wordt door het fonds vastgesteld op de manier als omschreven in paragraaf van de ABTN. Indien de kostendekkende premie hoger dreigt te worden dan de geldende vastgestelde premie, treedt het fonds tijdig in overieg met CAO-partijen. Bijstorting werkgever Aangezien het in geval van Pensioenfonds Ven/oer gaat om een bedrijfstakpensioenfonds, is een crisismaatregel in de vorm van een bijstorting van de aangesloten werkgever(s) niet mogelijk. Beperken of niet toekennen van toeslagen Het geheel of gedeeltelijk achtenwege laten van de voonwaardelijke toeslagvertening van de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden wordt niet als crisismaatregel aangemerkt, maar als een regulier sturingsmiddel binnen het beleid van het pensioenfonds. Indien de dekkingsgraad onder de waarschuwingsgrens ligt zal de toeslagveriening worden beperkt. Indien de dekkingsgraad onder het Minimaal Vereist Vermogen ligt, zal er geen toeslagveriening plaatsvinden. Actuariële en Bedrijfstechnische Nota

104 In verband met de recente fusie met de prepensioenfondsen geldt er een gedifferentieerd toeslagbeleid. Het beleid voor prepensioenaanspraken is dat er tot en met 1 januari 2020 volledige toeslagverlening plaatsvindt zolang de dekkingsgraad groter of gelijk is aan het Minimaal Vereist Vermogen. In paragraaf 4.4. van de ABTN is het toeslagenbeleid opgenomen. Versoberen pensioenregeling zonder premieverlaging (exclusief Pensioenreglement V) Het fonds stelt de pensioenreglementen voor de verplichtgestelde pensioenregelingen vast in overeenstemming met de pensioenovereenkomst en het uitvoeringsreglement (d.d. 28 juni 2010). Tevens kan hetfonds CAO-partijen adviseren de pensioenovereenkomst aan te passen waar het de opbouw van toekomstige aanspraken betreft. Het fonds is bevoegd, en daartoe door CAO-partijen gemachtigd, de pensioenreglementen te wijzigen zonder voorafgaande afstemming van CAO-partijen indien de wijzigingen worden genoodzaakt door wetgeving of worden opgedragen door de toezichthouders en de deelnemers en de werkgevers niet benadeeld worden door de wijziging. Versoberen van de overgangsregelingen (betreft Pensioenreglement V) Met deze crisismaatregel wordt bedoeld het beperken van de verwerving van voorwaardelijke aanspraken binnen de VPL-overgangsregeling voor deelnemers die geboren zijn op of na 1 januari 1950, door een aanpassing van pensioenreglement V. De voorwaardelijke aanspraken op ouderdoms- en partnerpensioen zijn vooruitzichten en worden venworven op het moment dat en voor zover de aanspraken zijn gefinancierd. De financiering vindt plaats direct voorafgaand aan 31 december 2020 of, indien het pensioen ingaat vóór die datum, op het moment waarop het pensioen ingaat. Er vindt geen financiering plaats nadat de deelneming is beëindigd vóór ingang van het pensioen. Aanpassen beleggingsbeleid Het aanpassen van het beleggingsbeleid bij verschillende niveaus van de dekkingsgraad is voorts nog geen onderdeel van het reguliere beleidskader zoals beschreven in de ABTN. In het geval van een crisissituatie zal nader naar het beleggingsbeleid worden gekeken. Het afwijken van het strategische beleggingsbeleid en het beleid ten aanzien van rebalancing wordt beschreven in het jaariijks beleggingsplan. Bij aanpassingen van het beleggingsbeleid dient rekening te worden gehouden met de mogelijke gevolgen hiervan op de ontwikkeling van de Z-score. Indien er sprake is van een herstelplan, zal bij het aanpassen van het beleggingsbeleid rekening worden gehouden met de eisen van de toezichthouder (geen herstelvertraging en geen toename van het totale risico). Korten van pensioenaanspraken en pensioenrechten Als uiterste sturingsmiddel kan het Bestuur besluiten tot vermindering van verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten indien: de technische voorzieningen en het minimaal vereist eigen vermogen niet meer volledig door waarden zijn gedekt; het pensioenfonds niet in staat is binnen een redelijke termijn de technische voorzieningen en het minimaal vereist eigen vermogen door waarden te dekken zonder dat de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden of de werkgever(s) onevenredig worden geschaad; en alle overige beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn ingezet om uiterlijk binnen drie jaar te voldoen aan de bij of krachtens artikel 131 PW gestelde vereisten ten aanzien van het minimaal vereist eigen vermogen. Actuariële en Bedrijfstechnische Nota

105 Het beleid van het fonds ten aanzien van het verminderen van verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten is vermeld in paragraaf 4.6 van de ABTN en houdt het volgende in: Tijdens de herstelperiode: tot en met 1 januari 2014: - bij korting tot 13% alleen pensioenaanspraken opgebouwd in de reglementen I, II, V en VI; - bij korting tussen 13% en 18%: evenredig (pre)pensioenaanspraken in de reglementen I, II, V en VI en het prepensioenreglement Goederenvervoer - bij korting vanaf 18%: alle (pre)pensioenaanspraken evenredig. Na de herstelperiode: vanaf 2 januari 2014: uniform beleid ten aanzien van korting aanspraken (alle (pre) pensioenaanspraken evenredig). Er is sprake van een gedifferentieerd beleid. Bij een (cumulatieve) korting vanaf 18% (tot en met 1 januari 2014) en na de herstelperiode (vanaf 2 januari 2014) zal er een uniform beleid ten aanzien van korting van (pre)pensioenaanspraken plaatsvinden. Dat wil zeggen dat alle pensioenaanspraken en prepensioenaanspraken (en -rechten) evenredig worden gekort. Het pensioenfonds informeert de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en de werkgever(s) schriftelijk over het besluit tot vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten. De vermindering kan op zijn vroegst een maand na de in de vorige volzin bedoelde informatieverstrekking worden gerealiseerd. 7.5 Mate inzetbaarheid van de maatregelen Om de legitimiteit van de hierboven genoemde crisismaatregelen aan te tonen, is in onderstaande tabel per maatregel een venwijzing opgenomen naar de fondsdocumenten. Crisismaatregel Statuten ABTN Pensioen- Inzet en prioriteit Uitvoerings- reglement reglement I * 1 Premieverhoging Paragraaf 4.3 ^^^^^^^^ Artikel 2.4 Standaardbeleid constant houden bij versoberen regeling; overieg met sociale partners (prioriteit 2) 2 Bijstorting werkgever(s) n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. Beperken of niet toekennen Paragraaf ^^^^^,7^ Artikel Standaardbeleid van toeslagen (prioriteit 1) 4 Versoberen pensioenregeling (zonder premie te veriagen) - 5 Versoberen overgangsregeling (zonder premie te verlagen) 6 Aanpassing beleggingsbeleid Hoofdstuk 5 Artikel 6.1 en 8.2 Artikel 6.1 en 8.2 Bij onvoldoende effect standaardbeleid (prioriteit 2); overieg met sociale partners Bij onvoldoende effect standaard beleid (prioriteit 2); overieg met sociale partners Geen specifiek beleid; afzonderiijk bekeken (prioriteit 3) Actuariële en Bedrijfstechnische Nota

106 Uitvoeringsreglement Pensioenreglement 1* Crisismaatregel Statuten ABTN 7a Gedifferentieerd korten van pensioenaanspraken en - Artikel 23 Paragraaf Artikel 8.2 Artikel rechten 4.6 en b Evenredig korten van pensioenaanspraken en - Artikel 23 Paragraaf Artikel 8.2 Artikel 4.6 en rechten * Er zijn uiteraard ook bepalingen opgenomen in de overige reglementen. Pensioenreglement I is beschouwd omdat deze geldt voor de huidige actieve deelnemers en voor nieuwe intreders. De mogelijkheid tot het korten van pensioenaanspraken en pensioenrechten is in alle relevante fondsdocumenten opgenomen. De mogelijke aanpassingen van het beleggingsbeleid zijn slechts beperkt terug te vinden in de ABTN. Inzet en prioriteit Uiterste middel (prioriteit 3) Uiterste middel (prioriteit 3,4) 7.6 indicatie financiële effect van de maatregelen De inzet van de verschillende crisismaatregelen heeft telkens een andere impact op de financiële positie van het pensioenfonds. De hierna volgende analyse geeft inzicht in de het effect van de crisismaatregelen. Hierbij is telkens uitgegaan van een dekkingsgraad van 100%. Crisismaatregel Inzet maatregel Impact op dekkingsgr aad Periodicitei t 1 Premieverhoging + 1%v/d pensioengrondslag ca. + 0,25% jaariijks 2 Bijstorting werkgever(s) n.v.t. n.v.t. n.v.t. 3 Beperken of niet toekennen van toeslagen 1 % lagere toeslagveriening ca. + 1% jaariijks 4 Versoberen pensioenregeling -/- 0,25% (zonder premie te veriagen) opbouwpercentage ca. + 0,75% jaarlijks 5 Versoberen overgangsregeling verwen/ing -/-10% van de jaariijks ca. + 0,20% (zonder premie te verlagen) voonwaardelijke aanspraak (tot 2020) 6 Aanpassing beleggingsbeleid + 0,50% venwacht rendement ca. + 0,50% jaariijks 7a Gedifferentieerd korten van pensioenaanspraken en - eerste 1 % korten ca. + 0,90% eenmalig rechten 7b Evenredig korten van pensioenaanspraken en - rechten korten 1% evenredig ca. + 1% eenmalig 7.7 Evenwichtige belangenafweging Het Bestuur maakt voor wat betreft de inzet van crisismaatregelen onderscheid naar de impact ervan op de verschillende groepen belanghebbenden. Hiermee draagt het Bestuur Actuariële en Bedrijfstechnische Nota

107 zorg voor een evenwichtige verdeling van de lasten in een crisissituatie. De tabel hieronder geeft inzicht in welke groepen belanghebbenden worden beïnvloed door een specifieke crisismaatregel. Crisismaatregel Impact op belanghebbenden Gewezen deelnemers Deelnemers en Werkgever pensioengerechtigden 1 Premieverhoging JA NEE JA 2 Bijstorting werkgever(s) n.v.t. n.v.t. n.v.t. 3 Beperken of niet toekennen van toeslagen JA JA NEE 4 Versoberen pensioenregeling (zonder premie te vertagen) JA NEE NEE 5 Versoberen overgangsregeling (zonder premie te veriagen) JA NEE NEE 6 Aanpassing beleggingsbeleid mogelijk mogelijk NEE 7a Gedifferentieerd korten van pensioenaanspraken en - JA JA NEE rechten 7b Evenredig korten van pensioenaanspraken en - rechten JA JA NEE De evenwichtige belangenafweging bij de inzet van crisismaatregelen zal per crisissituatie door het Bestuur beoordeeld worden. Hierbij wordt tevens gekeken naar de kans en de termijn waarop de inzet van een crisismaatregel weer ongedaan gemaakt kan worden. Hulpmiddelen om de evenwichtige belangafweging te onderbouwen zijn een ALM-studie, een continuïteitsanalysë en het herstelplan. Noot: in de statuten artikel 23 (lid 2) staat vermeld dat het Bestuur bevoegd is de reeds ingegane pensioenen geheel of ten dele van de vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten uit te zonderen. 7.8 Communicatie met belanghebbenden Communicatie over crisisplan Pensioenfonds Vervoer informeert de werkgevers, actieve deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden over de hoofdlijnen van het crisisplan via een nieuwsbericht op de website van het pensioenfonds: Communicatie tijdens een crisis In het geval van een crisis zoals gedefinieerd in paragraaf 6.2, is het de verantwoordelijkheid van Pensioenfonds Vervoer om alle belanghebbenden adequaat te informeren. Adequaat betekent hier tijdig/zo snel mogelijk, volledig en begrijpelijk. In Appendix F: 'Communicatie per crisismaatregel' wordt per crisismaatregel weergegeven welke (groepen) belanghebbenden wanneer, op welke wijze en met welke boodschap worden geïnformeerd. In de brieven van Pensioenfonds Ven/oer staat aan het eind een paragraaf met informatie over telefoonnummers en mailadressen waar men met vragen terecht kan. Actuariële en Bedrijfstechnische Nota

108 Variant A: een crisis In het geval van variant A zal het bestuur met de toezichthouder communiceren op de daarvoor afgesproken wijze en met inachtneming van de daarvoor afgesproken termijnen (zie hiervoor Appendix F). Aan relevante belanghebbenden zal via een brief worden gecommuniceerd dat van een crisis sprake is en dat maatregelen moeten worden genomen. Er zal tevens worden aangegeven welke maatregelen dat zullen zijn, per welke datum ze zullen worden toegepast en welke gevolgen ze voor de diverse groepen belanghebbenden hebben. Omdat pensioen een arbeidsvoorwaarde is, stelt Pensioenfonds Vervoer de werkgevers één dag eerder op de hoogte van de informatie die naar werknemers gaat. Dat geldt ook voor deze situatie. Over de maatregelen die het Algemeen Bestuur neemt, zal ook de Deelnemersraad een (positief) advies moeten uitbrengen. De Deelnemersraad is derhalve op de hoogte en is daarom niet als aparte doelgroep opgenomen in Appendix F. Variant B: een calamiteit In het geval van variant B zal niet altijd worden gecommuniceerd met externe belanghebbenden zoals werkgevers en (gewezen) deelnemers. Mocht dat wel het geval zijn, dan overlegt de directeur van het Bestuursbureau met de voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter wie wanneer met welke boodschap en middel over de maatregel(en) wordt geïnformeerd. Pers Een bijzondere 'belanghebbende' is de pers. Een belangrijk uitgangspunt in het persbeleid van Pensioenfonds Vervoer is dat het fonds 'positief uit de pers' wenst te blijven. Alleen in voorkomende gevallen (bijvoorbeeld bij het risico op reputatieschade of wanneer nieuws uitlekt en wanneer maatregelen onverhoopt in de media staan) zal Pensioenfonds Vervoer contact zoeken met de pers. In geval van perscontacten tijdens een crisis geldt dat de algemeen directeur van het fonds per geval afweegt óf, en zo ja, hoe de publiciteit gezocht wordt, altijd in afstemming met de voorzitter en de plaatsven/angend voorzitter van het bestuur van het fonds. De algemeen directeur is tevens de woordvoerder van het fonds, tenzij anders wordt besloten. 7.9 Besluitvormingsproces Indien zich een calamiteit voordoet (bijvoorbeeld de externe marktomstandigheden die zich voordeden in het vierde kwartaal van 2008) moet het pensioenfonds in staat zijn om snel te handelen. Hieronder volgt kort een omschrijving van de procedure voor communicatie in deze gevallen. Het Bestuursbureau signaleert de noodzaak tot actie en stelt op basis van de beschikbare informatie (eventueel in overieg met de uitvoeringsorganisatie) een voorstel op voor het Bestuur. De directeur van het Bestuursbureau neemt contact op met de voorzitter en vicevoorzitter van het Bestuur en legt het advies voor. Het Bestuur communiceert per en kan op die wijze tot een besluit komen. Indien de calamiteit en/of crisis het vermogensbeheer betreft dan geldt de volgende procedure voor de Beleggingscommissie (BC). BC wordt geïnformeerd door het Bestuursbureau zo spoedig mogelijk maar ten minste binnen 1 werkdag over de betreffende crisis en/of calamiteit. Indien er niet op korte termijn een BC vergadering is dan vindt er via mail- en/of telefoon afstemming plaats met de BC leden. Actuariële en Bedrijfstechnische Nota

109 BC komt binnen 1 dag tot een advies aan het Bestuur. Het advies van de Directeur beleggingen, de Risk Manager en de externe adviseurs moet hierin evenwichtig worden meegewogen. Indien het advies een afwijking van het huidige beleid inhoudt dan wordt het advies tevens voorzien van limieten voor het aanhouden van de posit ie. In bijlage F van hetrisicohandboekis een template voor de te hanteren criteria bij het aangaan van tactische posities opgenomen. Het Bestuursbureau draagt zorg voor het opstellen van het advies en de communicatie richting het gehele Bestuur dezelfde dag. Bestuursleden zullen binnen 2 werkdagen reageren. De besluiten van het bestuur kunnen, voorzover daarvan bij deze statuten niet wordt afgeweken slechts genomen worden met een meerderheid van drie vierde van de uitgebrachte stemmen. Blanco stemmen en stemmen van onwaarde worden als niet uitgebrachte stemmen beschouwd. Het Bestuursbureau draagt zorg voor de implementatie van het bestuursbesluit. Het Bestuur wordt in ieder AB volgend op het besluit geïnformeerd over de actuele status. In bijlage G van hetrisicohandboekis een overzicht van de contactgegevens van alle BCleden opgenomen Beleid ongedaan maken crisismaatregelen Het Bestuur heeft op dit moment nog geen beleid voor het ongedaan maken van crisismaatregelen gedefinieerd in de ABTN. Op het moment van de eerste korting zal het Bestuur beslissen over de wijze waarop kortingen worden gecompenseerd. De hierna volgende tekst kan daarbij als leidraad fungeren. Pas wanneer de dekkingsgraad het niveau van het Minimaal Vereist Vermogen heeft overschreden zal een toegepaste korting van de (pre)pensioenaanspraken (gedeeltelijk) ongedaan kunnen worden gemaakt. De pensioenaanspraken en pensioenrechten van actieve deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden worden in dit geval eerst gecompenseerd voor de evenredige kortingen (conform crisismaatregel 7b) en pas daarna voor de gedifferentieerde kortingen (conform crisismaatregel 7a). Bij de compensatie zal ervoor worden gezorgd dat de dekkingsgraad het niveau van het Minimaal Vereist Vermogen niet zal onderschrijden en er wordt rekening gehouden met de haalbaarheid van het lopende lange termijn herstelplan. Het Bestuur beslist jaariijks over het al dan niet compenseren van toegepaste kortingen. Erwordt maximaal eenmaal per jaar gecompenseerd Beoordeling actualiteit Het Bestuur zal het financieel crisisplan opnemen als vast agendapunt voor de jaariijkse bestuursvergadering in het najaar. In deze vergadering zal zowel de actuariële en bedrijfstechnische nota als het financieel crisisplan worden besproken en zal een toetsing aan de actualiteit plaatsvinden. Actuariële en Bedrijfstechnische Nota

110 8 APPENDICES 8.1 Processchema Pensioenfonds Vervoer 3 o3 Actuariële en Bedrijfstechnische Nota

111 8.2 Uitbestedingsbeleid Kaders en randvoorwaarden uitbestedingsbeleid Dit uitbestedingsbeleid is opgesteld met in acht neming van het gestelde in: - Beleidsregel uitbesteding pensioenfondsen, Pensioen & Verzekeringskamer, d.d Pensioenwet artikelen 34 (Uitbesteding), artikel 143 (beheerste en integere bedrijfsvoering) - Besluit Uitvoering pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling Hoofdstuk 4 Uitbesteding (artikelen 12,13 en 14). - Besluit beheerst beloningsbeleid, 1 januari Sanctiewet 1977 en de op grond van die wet vastgestelde regelingen en besluiten met betrekking tot het financieel verkeer Kernpunten uitbestedingsbeleid Pensioenfonds Vervoer (hierna: het fonds) heeft een groot deel van de activiteiten uitbesteed aan externe dienstverieners. Het bestuur is van mening dat uitbesteding van bepaalde activiteiten de bedrijfsvoering van het fonds effectiever en/of efficiënter maakt. Het fonds is daardoor beter in staat haar statutaire hoofddoelstelling - het toekennen van aanspraken c.q. rechten op uitkeringen aan bij het fonds betrokken (gewezen) deelnemers, pensioengerechtigden alsmede hun nagelaten betrekkingen - en de daarvan afgeleide doelstellingen te bereiken. Dat is in het belang van de (gewezen) deelnemers, de pensioengerechtigden en de werkgevers die aangesloten zijn bij het fonds. In de onderstaande tabel is aangegeven welke werkzaamheden het fonds heeft uitbesteed. Naast de dienstverleners genoemd in de tabel maakt het fonds indien gespecialiseerde kennis of extra capaciteit nodig is op ad-hoc basis gebruik van gespecialiseerde medewerkers. Ook doen een aantal bestuurscommissies voor advies een beroep op externe deskundigen. Tabel: Externe dienstverleners en aard van de uitbestede dienstverlening Dienstverlener Mercer Mercer Northern Trust KPMG KPMG Towers Watson ITS ITS TKP Robeco Diverse externe managers Aard dienstverlening Adviseur ALM Adviserend actuaris Custodian Accountant Compliance-officer Certificerend actuaris Controlerende back office Collateral Manager Administrateur Integraal Manager Beheren mandaat Alle organisaties aan wie activiteiten worden of zijn uitbesteed dienen voldoende waarborgen te bieden voor een beheerste en integere bedrijfsvoering waaronder adequate procedures voor fraudepreventie. Bij de beoordeling daan/an houdt het bestuur - indien van toepassing - ook rekening met het bepaalde in het besluit Beheerst beloningsbeleid. Actuariële en Bedrijfstechnische Nota

112 Het fonds selecteert externe dienstverleners op basis van een vooraf vastgestelde procedure en vooraf vastgestelde criteria waaronder kwaliteit, prijs, flexibiliteit, deskundigheid, risico e.d. In het selectieproces wordt rekening gehouden met voorziene toekomstige ontwikkelingen zowel bij het fonds als bij de externe dienstverleners. Het bestuur kan zich bij het selectieproces laten ondersteunen door één of meerdere adviseurs. Het uitbesteden van activiteiten kent een aantal voordelen zoals kostenreductie, flexibiliteit, het verkrijgen van toegang tot (zeer) gespecialiseerde kennis en vaardigheden. Het brengt echter ook risico's met zich mee. Het uitbestedingsrisico is het risico dat de continuïteit, de integriteit en/of de kwaliteit van de dienstveriening van de aan derden uitbestede werkzaamheden dan wel de door deze derden ter beschikking gestelde apparatuur en personeel wordt geschaad. De risico-items die in het uitbestedingsrisico worden onderscheiden zijn als volgt te beschrijven: Continuïteit van de bedrijfsvoering - Het risico dat de continuïteit van (een deel van) de bedrijfsvoering van het fonds in gevaar komt als gevolg van ontoereikende financiële soliditeit van de tegenpartij, contractbreuk of het beëindigen van de activiteiten door de tegenpartij. Integriteit - Het risico dat de reputatie dan wel de financiële positie van fonds wordt geschaad als gevolg van het niet integer zijn van de bedrijfsvoering van de partij waaraan werkzaamheden zijn uitbesteed. Hieronder valt het risico van het ongewenst omgaan met vertrouwelijke gegevens door de tegenpartij. Kwaliteit dienstveriening - Het risico dat de door de externe partij geleverde kwaliteit van de werkzaamheden niet in overeenstemming is met het door fonds gewenste dan wel aan belanghebbenden toegezegde kwaliteitsniveau. Het fonds heeft een risicobeleid geformuleerd waarin deze risico-items zijn benoemd. Bij de selectie van externe dienstverleners, het vastleggen van de afspraken over en de periodieke evaluatie van de dienstveriening worden deze risico-items expliciet in beschouwing genomen. Indien werkzaamheden zijn uitbesteed aan externe dienstverieners stelt het bestuur, onder andere aan de hand van ISAE 3402 en SLA rapportages, periodiek vast of nog steeds wordt voldaan aan een integere en beheerste bedrijfsvoering en de afspraken die over de dienstveriening zijn gemaakt en treedt - indien afwijkingen worden geconstateerd - direct in overieg met de betreffende diensh/ertener om binnen een afgesproken termijn tot verbetering te komen. Indien in de afgesproken termijn onvoldoende verbetering zichtbaar is, wordt de overeenkomst met de externe dienstveriener beëindigd. Periodiek, bijvoorbeeld eens in de vijfjaar maar zoveel eerder als wenselijk is, toetst het bestuur of de externe dienstverieners nog steeds voldoen aan de uitgangspunten en criteria waarop de selectie heeft plaats gevonden (marktconformiteit, kwaliteit, prijs, deskundigheid e.d.). In het handboek Administratieve Organisatie en Interne Controle is vastgelegd wie bevoegd is tot het nemen van besluiten in het kader van uitbesteding van werkzaamheden. Dit is het Algemeen Bestuur, eventueel na advies van één of meer Bestuurscommissies. Daarnaast heeft het Bestuursbureau binnen het kader van haar taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden de mogelijkheid om bepaalde werkzaamheden uit te besteden. Het uitbestedingsbeleid wordt jaariijks getoetst op actualiteit en indien nodig aangepast Het uitbestedingsproces Het fonds selecteert externe dienstverieners op basis van een vooraf vastgesteld proces. In het selectieproces - waarin ten minste twee potentiële externe dienstverleners worden betrokken - worden een aantal fasen onderscheiden. Het belang en de omvang van de uitbestede werkzaamheden is bepalend voor de intensiteit waarmee de verschillende processtappen worden uitgevoerd. Actuariële en Bedrijfstechnische Nota

113 De volgende stappen worden onderscheiden: - De voorbereidingsfase In deze fase wordt onder andere de huidige en gewenste situatie in termen van activiteiten en processen beschreven, de doelstellingen van de uitbesteding vastgelegd, de selectiecriteria geformuleerd, de contouren van de vragenlijsten voor de leveranciers vastgesteld en de projectopzet bepaald. De Request for Information (RFI) fase In deze fase wordt een 'long list' van potentiële leveranciers opgesteld, de RFI vastgesteld en de antwoorden daarop beoordeeld, vindt een eerste contact met de leveranciers plaats, worden referenties nagebeld en wordt een 'short list' opgesteld. De Request for Proposal (RPI) fase In deze fase brengen de leveranciers een concreet aanbod uit. Een nadere kennismaking n.a.v. dat aanbod en een 'site visit' kunnen volgen. Vervolgens wordt vastgesteld met welke partij(en) de onderhandelingen worden gestart. De onderhandelingsfase De feitelijke onderhandelingen, waarbij het contact wordt geïntensiveerd en dieper wordt ingegaan op specifieke aspecten van het aanbod vindt in deze fase plaats. De resultaten uit de onderhandeling worden schriftelijk vastgelegd. De contractering De formele vastlegging van de afspraken in een uitbestedingsovereenkomst en een Sen/ice Level Agreement en ondertekening van beide documenten vindt in deze laatste fase plaats. Het procesverioop, het resultaat van de analyses, de bevindingen en de besluiten in de verschillende fasen van het proces worden gedocumenteerd. In het selectieproces wordt rekening gehouden met voorziene toekomstige ontwikkelingen zowel bij het fonds als bij de externe dienstverieners. Het bestuur laat zich gedurende het proces, indien nodig, ondersteunen door één of meerdere adviseurs Algemene eisen aan externe dienstverleners Hieronder zijn een aantal algemene eisen geformuleerd die het fonds - indien en voor zover relevant - aan alle externe dienstverieners stelt. Een externe dienstveriener waarmee het fonds zaken wil doen: Is aantoonbaar financieel gezond - Waarborgt de continuïteit van de dienstveriening op de lange termijn - Heeft een aantoonbare beheerste en integere bedrijfsvoering waaronder adequate procedures voor fraudepreventie Beschikt over de vereiste operationele en technische vaardigheden en competenties, kwaliteitsnormen en goede naam - Beschikt over een ISAE 3402 type 2, een gelijkwaardige certificering of biedt gelijkwaardige zekerheid Beschikt aantoonbaar over de eventueel benodigde vergunningen - Voldoet aan de algemene kwaliteitsnormen voor de sector of de beroepsgroep - Beschikt over een eigen integriteitsregeling of een gedragscode die voldoen aan de eisen van het fonds, en leeft deze regeling/code na - Heeft een beloningsbeleid dat in overeenstemming is met de 'Principes voor beheerst beloningsbeleid' Uitbestedingsovereenkomst en SLA De afspraken over de dienstveriening worden vastgelegd in een uitbestedingsovereenkomst. Afhankelijk van de omvang en het belang van de dienstverlening wordt daarnaast een Service Level Agreement opgesteld. Actuariële en Bedrijfstechnische Nota

114 In beide documenten worden in ieder geval afspraken over de aard, omvang, kwaliteit, tijdigheid en de servicegraad van de dienstveriening gemaakt. Dit naast afspraken over deskundigheid, capaciteit, informatievoorziening, eigendom van gegevens, de verplichting tot naleving van relevante wet- en regelgeving en boetebedingen bij het niet nakomen van de afspraken. Daarnaast worden de volgende bepalingen opgenomen: - De omstandigheden waaronder en de wijze waarop het fonds de overeenkomst kan beëindigen. De wijze waarop het fonds de betreffende werkzaamheden zelf kan voortzetten of elders kan onderbrengen. De financiële en uitvoeringstechnische waarborgen die hiervoor worden verstrekt (exitplan). - Een verklaring en garantie van de externe dienstveriener dat, indien deze voor meer dan één opdrachtgever werkt, gegevens en bestanden van de verschillende opdrachtgevers en de informatievertrekking aan die opdrachtgevers gescheiden zijn en de privacy gewaarborgd is. Dit houdt in dat gegevens en bestanden van het fonds zijn beveiligd en dat toegangsrechten en autorisaties op een adequate wijze aan betrokken medewerkers worden verstrekt en indien van toepassing ingetrokken. Een verklaring en garantie van de externe dienstveriener dat de inrichting van de systemen zodanig is dat de continuïteit van de dienstveriening niet in gevaar komt en dat bij onvoorziene omstandigheden een adequaat noodsysteem in werking treedt. Een en ander dient te zijn vastgelegd in een calamiteitenplan. De externe dienstverlener verstrekt alle gevraagde inlichtingen - met inachtneming van wettelijke geheimhoudingsverplichtingen - aan de toezichthouders van het fonds en verschaft de toezichthouders desgevraagd toegang tot relevante boeken en bescheiden. Daarbij worden de aanwijzingen van de toezichthouders m.b.t. de door het fonds uitbestede bedrijfsprocessen opgevolgd Evaluatie en rapportage Het fonds toetst periodiek of de wijze waarop de uitbestede bedrijfsprocessen worden uitgevoerd nog in overeenstemming is met de gemaakte afspraken. In het Handboek Administratieve Organisatie en Interne Controle zijn de procedures vastgelegd die daan/oor worden gevolgd. De omvang en intensiteit van de toets hangt samen met het belang en de omvang van de uitbestede werkzaamheden. Voor het uitvoeren van deze toets gebruikt het fonds onder andere de volgende middelen: - Het analyseren van de ISAE 3402 rapportage en het bespreken van de bevindingen met de dienstveriener. - Het analyseren van de SLA rapportages en de bespreking van de bevindingen met de dienstveriener. Periodiek overieg met de dienstveriener. - Analyse van de rapportages over klachten, incidenten en uitzonderingen en bespreking van de bevindingen met de dienstveriener. Het jaartijks in overteg met de dienstveriener actualiseren van de SLA. - Signalen over de dienstverlening die worden ontvangen van consulenten, deelnemers en bedrijven. - De rapportages van de accountant en de certificerend actuaris in het kader van het jaanwerk. Actuariële en Bedrijfstechnische Nota

115 8.3 Actuariële grondslagen technische voorziening Financieringsmethodiek Overievingsgrondslagen (ultimo 2012) Leeftijdsafhankelijke correctiefactoren Huwelijksfrequenties (van toepassing bij de berekening van de VPV voor uitgesteld nabestaandenpensioen voor actieve deelnemers en slapers) Reglementaire doorsneepremie AG prognosetafel , startjaar 2013, met leeftijdsafhankelijke correctiefactoren. Zie onder. Voor gepensioneerden geboren in of voor 1935 wordt de volgende gehuwdheidsfrequentie toegepast: - voor mannen bedraagt de gehuwdheidsfrequentie op 60-jarige leeftijd 90% en neemt daarna af met de sterftekans voor vrouwen. - voor vrouwen bedraagt de gehuwdheidsfrequentie op 65-jarige leeftijd 70% en neemt daarna af met de sterftekans voor mannen. Voor gepensioneerden geboren na 1935 wordt tot de pensioendatum geen gehuwdheidsfrequentie gehanteerd (bepaalde partnertarief). Op leeftijd 65 bedraagt de gehuwdheidsfrequentie 1 en neemt daarna af met de steritekans van de partner. Voor alle actieve deelnemers en alle nog niet gepensioneerde gewezen deelnemers wordt tot de pensioendatum de gehuwdheidsfrequentie gehanteerd conform de tafels Gehele Bevolking (onbepaalde partnertarief). Op leeftijd 65 bedraagt de gehuwdheidsfrequentie 1 en neemt Leeftijdsverschil man - vrouw i 3 jaar. Rekenrente DNB-RTS per verslagdatum. Opslag voor excassokosten 2% (onderdeel van de voorziening). Voor prepensioenaanspraken en-rechten:! 1% (onderdeel van de voorziening). Opslag voor lopende kosten 0,55% van de pensioengrondslag Voor prepensioenaanspraken en -rechten goederenvervoer 0,1% van de heffingsgrondslag van de deelnemers geboren vóór 1950 Voor prepensioenaanspraken en -rechten personenven/oer 0,2% van de prepensioengrondslag van de deelnemers geboren vóór 1950 Opslag voor ziektekosten 0,15% van de prepensioengrondslag van de prepensioenregeling personenvervoer deelnemers geboren vóór Opslag voor premievrijstellingsrisico 3% opslag op de bruto premie Opslag wezenpensioen 0,10% van de pensioengrondslag Voorziening voor toekomstige pensioenopbouw arbeidsongeschikten De TV is gelijk aan de contante waarde van in de toekomst op te bouwen pensioenaanspraken voor de arideidsongeschikte deelnemers, rekening Voorziening arbeidsongeschiktheidspensioen houdend met revalideringskansen. De TV is gelijk aan de contante waarde van de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen van de deelnemers met een WAO/WIA-uitkering, rekening houdend met revalideringskansen.. Actuariële en Bedrijfstechnische Nota

116 IBNR-voorziening Voorziening onvoonwaardelijke toeslagveriening excedentregeling Revalideringskansen De TV is gelijk aan de in de laatste twee boekjaren (2011 en 2012) geboekte risicopremies voor premievrijstelling en arbeidsongeschiktheidspensioen, onder aftrek van 5,5% kostenopslag waarbij de oudste premie (2011) met 4% wordt opgerent naar de tialansdatum. Vervolgens wordt deze voorziening gecorrigeerd voor de wijziging van pensioenregeling I met ingang van ten aanzien van de aanpassing van de jaariijkse pensioenopbouw. De TV is gelijk aan de contante waarde van volledige toekomstige toeslagveriening op basis van het toeslagenbeleid van de excedentregeling. Zie onder Actuariële en Bedrijfstechnische Nota

117 Leeftijdsafhankelijke correctiefactoren Ift mannen vrouwen Ift mannen vrouwen Ift mannen vrouwen 0 1,000 1, ,710 0, ,000 1, ,000 1, ,726 0, ,000 1, ,000 1, ,743 0, ,000 1, ,000 1, ,761 0, ,000 1, ,000 1, ,780 0, ,000 1, ,000 1, ,800 0, ,000 1, ,000 1, ,820 0, ,000 1, ,000 1, ,840 0, ,000 1, ,000 1, ,860 0, ,000 1, ,000 1, ,880 0, ,000 1, ,000 1, ,900 0, ,000 1, ,000 1, ,920 0, ,000 1, ,000 1, ,940 0, ,000 1, ,000 1, ,960 0, ,000 1, ,000 1, ,980 0, ,000 1, ,000 1, ,000 1, ,000 1, ,000 1, ,000 1, ,000 1, ,000 1, ,000 1, ,000 1, ,000 1, ,000 1, ,000 1, ,000 1, ,000 1, ,000 1, ,960 1, ,000 1, ,000 1, ,922 0, ,000 1, ,886 0, ,000 1, ,852 0, ,000 1, ,820 0, ,000 1, ,790 0, ,000 1, ,762 0, ,000 1, ,736 0, ,000 1, ,712 0, ,000 1, ,690 0, ,000 1, ,670 0, ,000 1, ,652 0, ,000 1, ,636 0, ,000 1, ,622 0, ,000 1, ,610 0, ,000 1, ,600 0, ,000 1, ,591 0, ,000 1, ,593 0, ,000 1, ,596 0, ,000 1, ,600 0, ,000 1, ,605 0, ,000 1, ,611 0, ,000 1, ,618 0, ,000 1, ,626 0, ,000 1, ,635 0, ,000 1, ,645 0, ,000 1, ,656 0, ,000 1, ,668 0, ,000 1, ,681 0, ,000 1, ,695 0, ,000 1,200 Actuariële en Bedrijfstechnische Nota

118 Revalideringskansen Aantal hele jaren sinds ingang WIA-ultkering WIA IVA bij blj ingang Ingang leeftijd op moment van vaststellen voorziening % 17% 8% 0% 7% 5% 2% 0% % 20% 10% 0% 19% 14% 6% 0% % 17% 9% 0% 22% 16% 7% 0% % 10% 5% 0% 23% 17% 8% 0% % 7% 3% 0% 21% 16% 7% 0% Actuariële en Bedrijfstechnische Nota

119 8.4 Uitwerking (minimaal) vereist vermogen Minimaal vereist vennogen Het minimaal vereist vermogen is in beginsel gelijk aan de som van: de technische voorzieningen; 4% over de technische voorzieningen plus 0,3% over het risicokapitaal; een bedrag afhankelijk van de omvang van de aanvullende verzekeringen. In 2011 is het minimaal vereist vermogen exact berekend op 104,76%. Component Beleggingsrisico Extra voor risicokapitaal bij overlijden Extra voor arbeidsongeschiktheidsdekking Totaal: Minimaal vereist vermogen vereist vermogen Vereist vermogen Het vereist vermogen wordt berekend volgens de richtlijnen van DNB (de zogenaamde wortelformule). Per 31 december 2011 leidt bovenstaande formule tot de volgende uitkomsten: Sv Renterisico Sz: Zakelijke waarden risico S3: Valutarisico S4: Commodities risico S5: Kredietrisico Se: Verzekeringstechnisch risico Vereist Vermogen= 7(5,' -h5^' + 2 0,50*S^*S^+S,^ TV Percentage +S,^ + 5,') Bedrag bij werlcelijlte mix (x ) Bedrag bij strategische mix (x ) Het maximum van beide uitkomsten is XXXX oftewel een vereist vermogeri van YYY,Y% van de TV. Actuariële en Bedrijfstechnische Nota

120 8.5 Uitwerking (gedempte) kostendekkende premie De gedempte kostendekkende premie wordt bepaald door een rentevoet te hanteren die gelijk is aan de gemiddelde interne rentevoet van de premie over de voorgaande vijfjaren ( ) waarbij de rentetermijnstructuur van 30 september als basis dient. Hiertoe wordt een set van rentes voor iedere looptijd gecreëerd als gemiddelde waarde van de rentetermijnstructuur van 30 september van de voorgaande vijfjaren. De kostendekkende premie wordt bepaald op basis van de rentetermijnstructuur per 30 september 2010 zoals gepubliceerd door DNB. Opbouw (gedempte) kostendekkende premie reglement 1 en II BPF Vervoer Boekjaar 2013 a. inkoop onvoonwaardelijke pensioenaanspraken b. opslag solvabiliteit c. opslag uitvoeringskosten d. voonwaardelijke toeslagverlening Subtotaal e. herstelpremie Kostendekkende premie reglement 1 en II Doorsneepremie 2013 reglement 1 en II, na aftrek van (gedempte) kostendekkende premie reglement V BPF Ven/oer Gedempte kostendekkende premie In euro's (xl.ooo) Kostendekkende premie In euro's (xl.ooo) Venwacht overschot Opbouw (gedempte) kostendekkende premie reglement V BPF Vervoer Boekjaar 2013 Gedempte kostendekkende premie In euro's (xl.ooo) Kostendekkende premie In euro's (xl.ooo) al. toevoeging aan bestemmingsreserve financiering overgangsregeling voor verwachte toekenning van onvoonwaardelijke pensioenaanspraken in 2013 uit "VPL overgangsregeling" a2. toevoeging aan bestemmingsreserve financiering overgangsregeling van 8,75% van de verwachte toekenning van onvoorwaardelijke pensioenaanspraken per 31 december b. opslag solvabiliteit c. opslag uitvoeringskosten 0 0 d. voonwaardelijke toeslagveriening 0 0 Kostendekkende premie reglement V inclusief toevoeging bestemmingsreserve financiering overgangsregeling Venwachte premie 2013 In bovenstaande tabellen zijn de kosten van de toegekende rechten uit hoofde van de overgangsregeling uit de prepensioenregelingen niet meegenomen. Deze kosten worden Actuariële en Bedrijfstechnische Nota

121 volledig gefinancierd uit de Voorziening Financiering Overgangsregeling die onderdeel uitmaakt van de TV. Actuariële en Bedrijfstechnische Nota

122 8.6 Uitkomsten continuïteitsanalyse In augustus 2010 is een continuïteitsanalyse uitgevoerd ter ondersteuning en ter vaststelling van het beleidskader van het fonds. Voor de uitkomsten van de continuïteitsanalyse en de daarbij gebruikte veronderstellingen en uitgangspunten venwijzen wij naar de rapportage Continuïteitsanalyse 2010 van augustus In de aanloop naar een nieuw beleidskader dat in 2012 is geformuleerd is in 2011/2012 een ALM studie uitgevoerd. Die studie had als doel een onderbouwing te geven voor de (herijking) van het strategisch beleid van het fonds. Voor de uitkomsten van de ALM studie en de daarbij gebruikte veronderstellingen en uitgangspunten venwijzen wij naar de rapportage ALM studie 2011/2012 van maart Om de herstelkracht op de korte en de lange termijn te versterken streeft het fonds naar een structureel sluitende financiële opzet, waarbij wordt vastgesteld dat de premie in lijn is met de regeling en de toeslagambitie. Omdat de premie kostendekkend dient te worden vastgesteld heeft het bestuur voor 2012 besloten de premie per 1 januari 2012 te verhogen en tijdelijk, voor 2012, een lager opbouwpercentage aan te houden. In 2012 heeft het bestuur, in overleg met sociale partners, stappen genomen om te komen tot een structureel sluitende financiële opzet. Naar aanleiding hien/an hebben de sociale partners besloten tot: Een wijziging met ingang van 1 januari 2013 van reglement I en II O Vertaging opbouwpercentage: sector Goederenvervoer: vertaging met 10% van 2,05% naar 1,85%; sector Besloten Busvervoer: veriaging met 10% van 1,99% naar 1,79%; sector Taxivervoer: veriaging met 11,5% van 2,09% naar 1,85%. O Verhoging van de pensioenrichtleeftijd naar 67 jaar. Een wijziging met ingang van 1 januari 2013 van reglement V O Veriaging VPL-toezegging: sector Goederenvervoer en Besloten Busven/oer: veriaging met 10%; sector Taxivervoer: veriaging met 11,5%. O Verhoging van de richtleeftijd voor de VPL-toezegging: verhoogd naar 67 jaar indien de deelnemer is geboren op of na 1 januari 1959; verhoogd naar 66 jaar indien de deelnemer is geboren op of na 1 januari 1955 doch vóór 1 januari 1959; gehandhaafd op 65 jaar indien de deelnemer is geboren vóór 1 januari Verhoging van de premie: O sector Goederenvervoer: verhoging van 29,24% naar 30,0%; O sector Besloten Busvervoer: verhoging van 28,75% naar 29,3%; O sector Taxiven/oer: ongewijzigd 30,09%;. Ondanks de substantiële versobering van de pensioenregelingen, de VPL toezegging en de verhoging van de premie is er in 2013 nog geen sprake van een aan kortetermijnherstel bijdragende premie. Voor 2013 heeft het fonds toestemming van DNB om gebruik te maken van de in het Septemberpakket geboden mogelijkheid voor maatwerk. Vanaf 1 januari 2014 zal de pensioenregeling moeten voldoen aan het nieuwe (beperktere) fiscale kader voortvloeiend uit het Lenteakkoord en mogelijk aan het (nog verder beperkte) fiscale kader voortvloeiend uit het Regeerakkoord. Pensioenfonds Vervoer zal in overieg met Actuariële en Bedrijfstechnische Nota

123 sociale partners moeten zorgen voor een deugdelijke, sluitende financiële opzet met ingang van 1 januari Daarbij zal worden uitgegaan van de nu overeengekomen maximum premies en zal de pensioenregeling indien nodig verder moeten worden aangepast. De invoering van het nieuw financieel toetsingskader is uitgesteld naar 1 januari In de komende jaren zullen de sociale partners derhalve een keuze moeten maken tussen het nominale en reële contract. Actuariële en Bedrijfstechnische Nota

124 CTl ef o 1^ O rn cs" ir O cf of (O & Ol IN eo O CM CO Q. E lu O CQ «I. 6 O ^ Ol UJ -S Q..a o c CO ic, c: -o o.oj 9- S <u S -s pl lu G C O a: as Ol S O O lo u ^ -S "O IT- IU 5; S; "ir OJ g "5 S Qr ^ I t in c: O c Q Q. I a: 8- V- O CNJ.2 Ol.c I a c.to c I OQ c CD CD :g CD u

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. STAATSCOURANT Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Nr. 10137 28 juni 2010 Bekendmaking wijziging van de verplichtstelling tot deelneming in de stichting bedrijfstakpensioenfondsvoor

Nadere informatie

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. STAATSCOURANT Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Nr. 11351 18 april 2014 Bekendmaking wijziging en gedeeltelijke intrekking van de verplichtstelling tot deelneming in het

Nadere informatie

Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Zeevisserij

Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Zeevisserij Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Zeevisserij Ministerie van Sociale Zaken en Werkgeiegenheid Directie Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving Directie UAW afdeling CAV T.a.v. Mw. Mr. P.L.C. van

Nadere informatie

stichting bedrijfstakpensioenfonds voor de schoenmakerij

stichting bedrijfstakpensioenfonds voor de schoenmakerij stichting bedrijfstakpensioenfonds voor de schoenmakerij Ministerie van Sociale Zaken én Werkgelegenheid tav mw. mr. P.L.J. van Delft ' Postbus 90801 2509 LV DEN HAAG behandeld door M. Bruijniks onderwerp

Nadere informatie

DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID Directie Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving Afdeling Collectieve Arbeidsvoorwaarden Nr. : UAW/CAV/05/102048/07 DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN

Nadere informatie

Volledige Intrekking verpllchtstelling BPF Vlakglas 26 augustus 2015

Volledige Intrekking verpllchtstelling BPF Vlakglas 26 augustus 2015 [N1T AN1 EN 2 6AUG. 2015 Stichting BedriJfstakpenslMnfa ids voor de Groothandel in Vlakglas, de Groothandel in ^ erf, het Glasbewerkingsen het Glazeniersbedrijf l\/linisterie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Nadere informatie

Praktische handreiking voor het opstellen van een representativiteitsopgave

Praktische handreiking voor het opstellen van een representativiteitsopgave Praktische handreiking voor het opstellen van een representativiteitsopgave 1. Inleiding De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan op aanvraag van het georganiseerde bedrijfsleven binnen een

Nadere informatie

4ts] INRETAIL. Va km ense

4ts] INRETAIL. Va km ense 4ts] Va km ense INRETAIL Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Directie Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving Postbus 90801 2509 LV DEN HAAG Betreft: intrekking verplichtstelling Pensioenfonds

Nadere informatie

grond van artikel 10, eerste lid en artikel 11, tweede lid

grond van artikel 10, eerste lid en artikel 11, tweede lid Excellentie, van werkgeverszijde De hierna genoemde representatieve organisaties 2014, Stcrt. 2014 nr. 11351, is Vereniging Nederlandsch Binnenvaartbureau (NBB), gevestigd te Rotterdam Vereniging van Verticaal

Nadere informatie

men fticsa Doorkiesnummer Ons kenmerk Datum 06-22041907 wijz.verpl/856/pb 14 augustus 2014

men fticsa Doorkiesnummer Ons kenmerk Datum 06-22041907 wijz.verpl/856/pb 14 augustus 2014 w n f r p I men fticsa Ministerie van Sociaie Zaken en Werkgelegenheid Directie Uitvoeringstaken Arbeidsvoonwaardenwetgeving Postbus 90801 2509 LV 's-gravenhage Behandeld door M.M.G. Thomassen Doorkiesnummer

Nadere informatie

Praktische handreiking voor het opstellen van de representativiteitsopgave bij aanvragen i.h.k.v. de Wet verplichte beroepspensioenregeling (WVB)

Praktische handreiking voor het opstellen van de representativiteitsopgave bij aanvragen i.h.k.v. de Wet verplichte beroepspensioenregeling (WVB) Praktische handreiking voor het opstellen van de representativiteitsopgave bij aanvragen i.h.k.v. de Wet verplichte beroepspensioenregeling (WVB) 1. Inleiding De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Nadere informatie

Praktische handreiking voor het opstellen van een representativiteitopgave

Praktische handreiking voor het opstellen van een representativiteitopgave Praktische handreiking voor het opstellen van een representativiteitopgave 1. Inleiding Nadat werkgevers- en werknemersorganisaties in een sector een cao hebben afgesloten, kunnen zij de Minister van Sociale

Nadere informatie

STICHTING UITTREDEN IN DE HOUTVERWERKENDE INDUSTRIE

STICHTING UITTREDEN IN DE HOUTVERWERKENDE INDUSTRIE STICHTING UITTREDEN IN DE HOUTVERWERKENDE INDUSTRIE Secretariaat: Reitseplein 8, Tilburg - Correspondentieadres: Postbus 90154-5000 LG Tilburg Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid afdeling uitvoeringstaken

Nadere informatie

Aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Dir. Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving afd. CAV. Postbus LV DEN HAAG

Aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Dir. Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving afd. CAV. Postbus LV DEN HAAG 2509 LV DEN HAAG Postbus 90801 3992 DB Houten 3990 GG Houten E-mail: akoedijk@bedrijfsraad.nl Waterveste 1A Postbus 491 www.bedrijfsraad.nl Bezoekadres: Postadres: KvK 50757741 CAD-coordinator Mr Arnoud

Nadere informatie

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE > Retouradres Postbus 90801 2509 LV Den Haag De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE 2513AA22XA Postbus 90801 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4

Nadere informatie

Deze werkingssfeer of verplichtstelling correspondeert met de werkingssfeer genoemd in artikel 1.1 van de cao Taxivervoer.

Deze werkingssfeer of verplichtstelling correspondeert met de werkingssfeer genoemd in artikel 1.1 van de cao Taxivervoer. Partijen betrokken bij de cao Taxivervoer Secretariaat: Bezuidenhoutsewet 12, Postbus 19365, 2500 a Den Haag Telefoon: 070-3751751 Geachte mevrouw van Eyck, Hierbij doe ik namens partijen betrokken bij

Nadere informatie

VUT-CAO STICHTING VRIJWILLIG VERVROEGDE UITTREDING VOOR HET BEROEPSGOEDERENVERVOER OVER DE WEG EN DE VERHUUR VAN MOBIELE KRANEN.

VUT-CAO STICHTING VRIJWILLIG VERVROEGDE UITTREDING VOOR HET BEROEPSGOEDERENVERVOER OVER DE WEG EN DE VERHUUR VAN MOBIELE KRANEN. VUT-CAO STICHTING VRIJWILLIG VERVROEGDE UITTREDING VOOR HET BEROEPSGOEDERENVERVOER OVER DE WEG EN DE VERHUUR VAN MOBIELE KRANEN oktober 2005 ARTIKEL 1A Werkingssfeer 1. De bepalingen van deze overeenkomst

Nadere informatie

Partijen betrokken bij de CAO voor het beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen

Partijen betrokken bij de CAO voor het beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen Partijen betrokken bij de CAO voor het beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen Secretariaat: Postbus 3008 2700 KS Zoetermeer Telefoon: 079-3636290 Fax: 079-3636266 l\/linisterie

Nadere informatie

Bekendmaking verzoek tot wijziging verplichtstelling tot deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds MINISTERIE VAN SOGIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Bekendmaking verzoek tot wijziging verplichtstelling tot deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds MINISTERIE VAN SOGIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID Bekendmaking verzoek tot wijziging verplichtstelling tot deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds MINISTERIE VAN SOGIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID BEKENDMAKING VERZOEK TOT WIJZIGING VERPLICHTSTELLING

Nadere informatie

FORMULIER REPRESENTATIVITEITSGEGEVENS (bedoeld in artikel 2:2, eerste lid, onderdeel d, van het Besluit aanmelding van collectieve arbeidsovereenkomsten en het verzoeken om algemeen verbindend verklaring)

Nadere informatie

Wijziging Verplichtstelling

Wijziging Verplichtstelling Stichting Pensioenfonds Openbare Bibliotheken KvK 41150223 www/.pob.eu Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Directie Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving Postbus 90801 2509 LV DEN HAAG

Nadere informatie

INHOUD. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

INHOUD. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid FORMULIER REPRESENTATIVITEITSGEGEVENS (bedoeld in artikel 2, onderdeel h, artikel 3, onderdeel f, artikel 4, eerste lid, onderdeel U van de Regeling betreffende

Nadere informatie

Aanvraag uitbreiding verplichtstelling

Aanvraag uitbreiding verplichtstelling Aanvraag uitbreiding verplichtstelling DPD (deelnemersvereniging pensioenfonds dierenartsen) vraagt, na hiertoe een verzoek van SZW te hebben ontvangen, om uitbreiding van de verplichtstelling. SZW eist

Nadere informatie

Ministerie van Soeiale Zaken en Werkgelegenheid Bezuidenhbutséweg 12 Directie UAW, afdeling CAV

Ministerie van Soeiale Zaken en Werkgelegenheid Bezuidenhbutséweg 12 Directie UAW, afdeling CAV Pensioenfonds Ministerie van Soeiale Zaken en Werkgelegenheid Bezuidenhbutséweg 12 Directie UAW, afdeling CAV Postbus 90801 Postbus 93002 2509 LV DEN HAAG 2509 AA Den Haag T 070 3490746 Einfo@spng.nl Datum:

Nadere informatie

CAO-PARTIJEN SCHILDERS

CAO-PARTIJEN SCHILDERS CAO-PARTIJEN SCHILDERS Burg. Elsenlaan 321 Postbus 11,2280 AA Rijswijk tel: 070-3366111 fax: 070-3368100 Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Directie UAW Postbus 90801 2509 LV DEN HAAG Afdeling

Nadere informatie

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. STAATSCOURANT Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Nr. 47895 27 augustus 2018 Besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tot wijziging van de verplichtstelling

Nadere informatie

Deze werkingssfeer of verplichtstelling correspondeert met de werkingssfeer genoemd in artikel 1 van de cao Stichting Sociaal Fonds Taxi

Deze werkingssfeer of verplichtstelling correspondeert met de werkingssfeer genoemd in artikel 1 van de cao Stichting Sociaal Fonds Taxi Partijen betrokken bij de CAO Sociaal Fonds Taxi Secretariaat: Bezuidenhoutseweg 12, Postbus 19365, 2500 CJ Den Haag. Telefoon: 070-375151 Geachte mevrouw Van Eyck, Hierbij doe ik namens partijen betrokken

Nadere informatie

Geachte heer Van der Goes,

Geachte heer Van der Goes, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Directie Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving T.a.v. de heer mr. M.H.M. van der Goes Postbus 90801 2509 LV DEN HAAG Secretariaat Stephensonweg 14

Nadere informatie

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID BESLUIT VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID VAN 15 AUGUSTUS 2006 TOT WIJZIGING VAN HET BESLUIT TOT VERBINDENDVERKLARING VAN BEPALINGEN VAN

Nadere informatie

PENSIOENREGLEMENT V OVERGANGSREGELING VOOR DEELNEMERS GEBOREN OP OF NA 1 JANUARI 1950

PENSIOENREGLEMENT V OVERGANGSREGELING VOOR DEELNEMERS GEBOREN OP OF NA 1 JANUARI 1950 PENSIOENREGLEMENT V OVERGANGSREGELING VOOR DEELNEMERS GEBOREN OP OF NA 1 JANUARI 1950 STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR HET BEROEPSVERVOER OVER DE WEG GELDEND VANAF 1 JANUARI 2006 April 2015 OVERGANGSREGELING

Nadere informatie

ANVR. jell Baarnsche Dijk iof Postbus 543, 3740 AM Baarn T I I facebook.com/anvrn] Pu0

ANVR. jell Baarnsche Dijk iof Postbus 543, 3740 AM Baarn T I  I facebook.com/anvrn] Pu0 jell Baarnsche Dijk iof Postbus 543, 3740 AM Baarn T 035 543 3410 I info@anvr.nl www.anvr.ni I facebook.com/anvrn] ANVR Pu0 7.4 II Ministerie van Sociale Zaken en Wetkgelegenheid Directie U itvoeringstaken

Nadere informatie

bpf dr bpf dranken Geachte mevrouw Oppenhëimer,

bpf dr bpf dranken Geachte mevrouw Oppenhëimer, bpf dr bpf dranken Ministerie van Sociale Zaken Directie uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving T.a.v. mw. C. Oppenhëimer Postbus 90801 2509 LV Den Haag Datum : 3 februari 2014 Kenmerk : BPFD/2014/009

Nadere informatie

Behandeld door JB/rm. Wlj verzoeken u vriendelijk de aanvraag voor 1 januari 2015 af te ronden.

Behandeld door JB/rm. Wlj verzoeken u vriendelijk de aanvraag voor 1 januari 2015 af te ronden. BPV huisartsen Postbus 66 3970ABDrlebe(:gen va'av.huisartsenpensioen.nl Ministerie van Sociale Zal

Nadere informatie

. Partijen bij deze cao zijn: Van werkgeverszijde: Koninklijke Handelsbond voor Boomkwekerij- en Bolproducten (Anthos) te Hillegom,

. Partijen bij deze cao zijn: Van werkgeverszijde: Koninklijke Handelsbond voor Boomkwekerij- en Bolproducten (Anthos) te Hillegom, Retouradres: Stationsweg 1, 3445 AA Woerden Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Directie uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving T.a.v. de heer mr. M.H.M. van der Goes Postbus 90801 2509

Nadere informatie

Organisaties vertegenwoordigd in het bestuur van BPF Schoonmaak: Ondernemersorganisatie Schoonmaak- en Bedrijfsdiensten (OSB);

Organisaties vertegenwoordigd in het bestuur van BPF Schoonmaak: Ondernemersorganisatie Schoonmaak- en Bedrijfsdiensten (OSB); bedrijfstakpensioenfonds schoonmaak- en glazenwassersbedrijf Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Directie Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving T.a.v. de heer M.H.M. van der Goes Postbus

Nadere informatie

Besluit aanmelding van collectieve arbeidsovereenkomsten en het aanvragen van algemeen verbindend verklaring

Besluit aanmelding van collectieve arbeidsovereenkomsten en het aanvragen van algemeen verbindend verklaring (Tekst geldend op: 01-10-2010) Besluit aanmelding van collectieve arbeidsovereenkomsten en het aanvragen van algemeen verbindend verklaring De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid; Gelet op de

Nadere informatie

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. STAATSCOURANT Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Nr. 25826 14 december 2012 Regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 6 december 2012, AV/PB/2012/17300,

Nadere informatie

Foederer. Advieswijzer Sectorindeling CAO BPF. Pension & Benefits Consultants Member Crowe Horwath International

Foederer. Advieswijzer Sectorindeling CAO BPF. Pension & Benefits Consultants Member Crowe Horwath International Advieswijzer Sectorindeling CAO BPF Inleiding Past u nog wel de juiste sectorindeling, collectieve arbeidsovereenkomst en verplicht gesteld (bedrijfstak)pensioenfonds toe? Lees in deze Advieswijzer wat

Nadere informatie

Foederer. Advieswijzer Sectorindeling CAO BPF. Pension & Benefits Consultants Member Crowe Horwath International

Foederer. Advieswijzer Sectorindeling CAO BPF. Pension & Benefits Consultants Member Crowe Horwath International Advieswijzer Sectorindeling CAO BPF Inleiding Past u nog wel de juiste sectorindeling, collectieve arbeidsovereenkomst en verplicht gesteld (bedrijfstak)pensioenfonds toe? Lees in deze Advieswijzer wat

Nadere informatie

PENSIOENREGLEMENT V OVERGANGSREGELING VOOR DEELNEMERS GEBOREN OP OF NA 1 JANUARI 1950

PENSIOENREGLEMENT V OVERGANGSREGELING VOOR DEELNEMERS GEBOREN OP OF NA 1 JANUARI 1950 PENSIOENREGLEMENT V OVERGANGSREGELING VOOR DEELNEMERS GEBOREN OP OF NA 1 JANUARI 1950 STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR HET BEROEPSVERVOER OVER DE WEG GELDEND VANAF 1 JANUARI 2006 Januari 2018 OVERGANGSREGELING

Nadere informatie

Behandeld door: Doorkiesnummer: ;

Behandeld door: Doorkiesnummer:  ; GROOTHANDEL IN LEVENSMIDDELEN STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS,vooR DE GROOTHANDEL IN LEVENSMIDDELEN Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid t,a,v, mevrouw C, van Delft ^ Directie UAW, Afdeling

Nadere informatie

De bepalingen waarvoor geen AW wordt verzocht zijn in bijgaande tekst gerenvooieerd.

De bepalingen waarvoor geen AW wordt verzocht zijn in bijgaande tekst gerenvooieerd. Afdeling Adviesorganisatie Direct nummer 06 53866609 E-malladres verkuilen(s)awvn.nl VERTROUWELIJK Ministerie van Sociale Zaken^STWe'rkgelegenheid (SZW)/Arbeidsinspectie Afdeling Collectieve Arbeidsvoorwaarden

Nadere informatie

Besluit aanmelding van collectieve arbeidsovereenkomsten en het aanvragen van algemeen verbindend verklaring

Besluit aanmelding van collectieve arbeidsovereenkomsten en het aanvragen van algemeen verbindend verklaring (Tekst geldend vanaf: 10-01-2012) Besluit aanmelding van collectieve arbeidsovereenkomsten en het aanvragen van algemeen verbindend verklaring De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid; Gelet op

Nadere informatie

betreft: kenmerk: contactpersoon: datum: verzoek om wijziging verpliclitstelling PME ROM/PME-JH-2016 J.J. Holierhoek 16 februari

betreft: kenmerk: contactpersoon: datum: verzoek om wijziging verpliclitstelling PME ROM/PME-JH-2016 J.J. Holierhoek 16 februari Raad van Dverleg Metalektro overgoo 13 Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2266 jz Leidschendam Directie Uitvoeringstaken Postbus 407 ArbeidsvoonA/aardenwetgeving.'f nfn 'tf ÏTnT T.a.v. de

Nadere informatie

Onderzoek naar verplichting tot aansluiting

Onderzoek naar verplichting tot aansluiting Onderzoek naar verplichting tot aansluiting Vragenformulier Naam onderneming KvK-nummer Loonheffingennummer(s)* Adres Postcode en woonplaats * Vul hier alle loonheffingennummers van uw onderneming in (als

Nadere informatie

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. STAATSCOURANT Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Nr. 24321 26 augustus 2014 Schilders- en Onderhoudsbedrijf in Nederland Bedrijfstakeigenregelingen 2014/2015 Verbindendverklaring

Nadere informatie

Dit verzoek ontvangt u via het online loket van SZW (pensioenonline) en via .

Dit verzoek ontvangt u via het online loket van SZW (pensioenonline) en via  . Datum 5 april 2018 Aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Directie Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving T.a.v. mevrouw P. van Delft (afd. CAV) Postbus 90801 2509 LV DEN HAAG tevens

Nadere informatie

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID Wonen Vervroegd Uittreden 2005 Verbindendverklaring gewijzigde CAO-bepalingen MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID ALGEMEEN VERBINDENDVERKLARING VAN GEWIJZIGDE BEPALINGEN VAN DE COLLECTIEVE

Nadere informatie

Verplichte deelneming directeur in pensioenfonds PGGM

Verplichte deelneming directeur in pensioenfonds PGGM Verplichte deelneming directeur in pensioenfonds PGGM Mr. Z. Kasim 1 HR 13 juli 2007, nr. C05/331, LJN BA231 Verplichte deelneming pensioenfonds, criteria arbeidsovereenkomst BW artikel 7: 610, artikel

Nadere informatie

11 juli 2017 BAV Verzoek tot gedeeltelijke intrekking en wijziging van de verplichtstelling Sport. M.E.C. Boumans (030)

11 juli 2017 BAV Verzoek tot gedeeltelijke intrekking en wijziging van de verplichtstelling Sport. M.E.C. Boumans (030) Aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Directie Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving T.a.v. mevrouw B. Tukus-Kara (afd. CAV) Postbus 90801 2509 LV DEN HAAG tevens via email: BTukus@MINSZW.NL

Nadere informatie

BESLUIT. Besluit van de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit als bedoeld in artikel 37, eerste lid, van de Mededingingswet.

BESLUIT. Besluit van de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit als bedoeld in artikel 37, eerste lid, van de Mededingingswet. Nederlandse Mededingingsautoriteit BESLUIT Besluit van de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit als bedoeld in artikel 37, eerste lid, van de Mededingingswet. Nummer 6749 / 27 Betreft

Nadere informatie

Vierjaarlijkse beoordeling representativiteit Hoofdbedrijfschap Detailhandel

Vierjaarlijkse beoordeling representativiteit Hoofdbedrijfschap Detailhandel Toezichtkamer Vierjaarlijkse beoordeling representativiteit Hoofdbedrijfschap Detailhandel 1. Inleiding In het kader van de advisering van de Bestuurskamer over de instelling en wijziging van de werkingssfeer

Nadere informatie

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID ALGEMEEN VERBINDEND VERKLARING VAN GEWIJZIGDE BEPALINGEN VAN DE COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST IN HET SCHOONMAAK- EN GLAZENWASSERSBEDRIJF INZAKE VRIJWILLIG

Nadere informatie

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Directie Uitvoenngstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving Postbus 90801 2509 LV DEN HAAG

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Directie Uitvoenngstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving Postbus 90801 2509 LV DEN HAAG .. 5tich*in p.asloanfo woor detadtdrnleb Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Directie Uitvoenngstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving Postbus 90801 2509 LV DEN HAAG behandeld door doorkiesnummer

Nadere informatie

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID Tuincentrumbranche Sociaal Fonds 2000/2004 Verbindendverklaring gewijzigde CAO-bepalingen MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID AI Nr. 9363 Bijvoegsel Stcrt. d.d. 26-04-2000, nr. 81 ALGEMEEN

Nadere informatie

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID BESLUIT VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID VAN 15 FEBRUARI 2006 TOT WIJZIGING VAN HET BESLUIT TOT VERBINDENDVERKLARING VAN BEPALINGEN VAN

Nadere informatie

Partijen betrokken bij de CAO voor het beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen

Partijen betrokken bij de CAO voor het beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen Partijen betrokken bij de CAO voor het beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen Secretariaat: Postbus 3008 2700 KS Zoetermeer Telefoon: 079-3636290 Fax: 079-3636266 Ministerie

Nadere informatie

Pagina 2. o FBZ. de tandartsen o KNMT (Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde)

Pagina 2. o FBZ. de tandartsen o KNMT (Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde) Aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Directie Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving T.a.v. mevrouw C. Oppenheimer, afd. CAV Postbus 90801 2509 LV DEN HAAG Datum 13 maart 2018 Ons

Nadere informatie

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID BESLUIT VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID VAN 21 MAART 2007 TOT WIJZIGING VAN HET BESLUIT TOT ALGEMEEN VERBINDENDVERKLARING VAN BEPALINGEN

Nadere informatie

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID BESLUIT VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID VAN 15 MAART 2007 TOT WIJZIGING VAN HET BESLUIT TOT ALGEMEEN VERBINDENDVERKLARING VAN BEPALINGEN

Nadere informatie

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID BESLUIT VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID VAN 31 AUGUSTUS 2006 TOT WIJZIGING VAN HET BESLUIT TOT VERBINDENDVERKLARING VAN BEPALINGEN VAN

Nadere informatie

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Directie Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving Postbus LV 's-gravenhage

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Directie Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving Postbus LV 's-gravenhage zu Dutch Dairy Trade Association Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Directie Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving Postbus 90801 2509 LV 's-gravenhage Datunn : 2 februari 2016 Kenmerk

Nadere informatie

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID I-SZW Nr. 8495 Bijvoegsel Stcrt. d.d. 29-02-1996, nr. 43 ALGEMEEN VERBINDENDVERKLARING VAN GEWIJZIGDE BEPALINGEN VAN DE COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST IN

Nadere informatie

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID I-SZW Nr. 8446 Bijvoegsel Stcrt. d.d. 04-01-1996, nr. 3 ALGEMEEN VERBINDENDVERKLARING VAN GEWIJZIGDE BEPALINGEN VAN DE COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST IN

Nadere informatie

Beleidsregels toetsingkader Wet Bpf 2000, volledig herziene versie

Beleidsregels toetsingkader Wet Bpf 2000, volledig herziene versie SZW Beleidsregels toetsingkader Wet Bpf 2000, volledig herziene versie De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid maakt bekend, gehoord hebbende de Stichting van de Arbeid (20 maart 2006, kenmerk

Nadere informatie

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID AI Nr. 9705 Bijvoegsel Stcrt. d.d. 16-01-2002, nr. 11 ALGEMEEN VERBINDENDVERKLARING VAN GEWIJZIGDE BEPALINGEN VAN DE COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST VOOR

Nadere informatie

Kwaliteit representativiteitsgegevens

Kwaliteit representativiteitsgegevens Kwaliteit representativiteitsgegevens bij AVV-verzoeken Stand van zaken 2008 Eindrapport Een onderzoek in opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid drs. D.R. Kemper Projectnummer:

Nadere informatie

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. STAATSCOURANT Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Nr. 49113 31 augustus 2017 Beleidsregel van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 18 augustus 2017,

Nadere informatie

REGLEMENT AANVULLINGSREGELINGEN PER 1 JANUARI 2006 STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR DE HANDEL IN BOUWMATERIALEN

REGLEMENT AANVULLINGSREGELINGEN PER 1 JANUARI 2006 STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR DE HANDEL IN BOUWMATERIALEN REGLEMENT AANVULLINGSREGELINGEN PER 1 JANUARI 2006 STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR DE HANDEL IN BOUWMATERIALEN Februari 2011 HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 1.1 Inleidende bepalingen 1.

Nadere informatie

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE > Retouradres Postbus 90801 2509 LV Den Haag De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE 2513AA22XA Postbus 90801 2509 LV Den Haag Parnassusplein 5 T 070 333

Nadere informatie

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. STAATSCOURANT Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Nr. 706 31 januari 2018 Metaal en Techniek Goud- en Zilvernijverheid 2018/2019 Verbindendverklaring gewijzigde CAO-bepalingen

Nadere informatie

Pensioenfonds Detailhandel

Pensioenfonds Detailhandel Pensioenfonds Detailhandel Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Dirediie Uitvoeringtaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving Postbus 90801 2509 LV Den Haag Onderwerp Aanvraag tot wijziging yan de Verplictitstelling

Nadere informatie

De cao was laatstelijk algemeen verbindend verklaard tot en met 31 december 2016.

De cao was laatstelijk algemeen verbindend verklaard tot en met 31 december 2016. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Directie Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving (UAW) Postbus 90801 2509 LV DEN HAAG Rotterdam, 29 december 2016 329-HH/CW Betreft: verzoek tot Algemeen

Nadere informatie

2. Verzoek tot algemeen verbindend verklaring van de Cao Arbeidsomstandigheden Apotheken

2. Verzoek tot algemeen verbindend verklaring van de Cao Arbeidsomstandigheden Apotheken Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Directie Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving ta.v. de heer mr. M.H.M, van der Goes, directeur Postbus 90801 2509 LV DEN HAAG Cao Secretariaat: Alexanderstraat

Nadere informatie

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID AI Nr. 9911 Bijvoegsel Stcrt. d.d. 14-04-2003, nr. 73 ALGEMEEN VERBINDENDVERKLARING VAN GEWIJZIGDE BEPALINGEN VAN DE COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST INZAKE

Nadere informatie

De, overeenkomstig de vormvoorschriflen, verzochte bijlagen zijn digitaal bij dit verzoek gevoegd.

De, overeenkomstig de vormvoorschriflen, verzochte bijlagen zijn digitaal bij dit verzoek gevoegd. Raad van verleg Metalektro Overgoo 13 2266 JZ Leldschendam Postbus 407 2260 AK Leldschendam tel.: 070-31 71 900 fax.:070-31 75 805 info@romcao.nl www.caometalektro.nl Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Nadere informatie

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID Tandtechniek 2001/2004 Vervroegd Uittreden Verbindendverklaring gewijzigde CAO-bepalingen MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID AI Nr. 9516 Bijvoegsel Stcrt. d.d. 26-02-2001, nr. 40 ALGEMEEN

Nadere informatie

Tot vaststelling van het Toetsingskader Wet verplichte beroepspensioenregeling Beleidsregels toetsingkader Wet verplichte beroepspensioenregeling

Tot vaststelling van het Toetsingskader Wet verplichte beroepspensioenregeling Beleidsregels toetsingkader Wet verplichte beroepspensioenregeling Beleidsregels van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 19 december 2006, nr. AV/PB/06/102511b, met betrekking tot het aanvragen, wijzigen of intrekken van de verplichtstelling op grond

Nadere informatie

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. STAATSCOURANT Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Nr. 22535 15 december 2011 Beleidsregels Toetsingskader Wet Bpf 2000 7 december 2011 De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Nadere informatie

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID AI Nr. 9552 Bijvoegsel Stcrt. d.d. 08-05-2001, nr. 88 ALGEMEEN VERBINDENDVERKLARING VAN GEWIJZIGDE BEPALINGEN VAN DE COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST VOOR

Nadere informatie

Vragenformulier Onderzoek naar verplichting tot aansluiting.

Vragenformulier Onderzoek naar verplichting tot aansluiting. Geef hier eventueel wijzigingen aan: Naam onderneming : KvK-nummer : Loonheffingnummer : Adres : Postcode en woonplaats : Alle onderstaande vragen hebben betrekking op de onderneming die hierboven wordt

Nadere informatie

PENSIOENREGLEMENT II STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR DE MEUBELINDUSTRIE EN MEUBILERINGSBEDRIJVEN. Juni 2015

PENSIOENREGLEMENT II STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR DE MEUBELINDUSTRIE EN MEUBILERINGSBEDRIJVEN. Juni 2015 PENSIOENREGLEMENT II STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR DE MEUBELINDUSTRIE EN MEUBILERINGSBEDRIJVEN Juni 2015 ARTIKEL 1 Begripsbepalingen De definities en de begripsomschrijvingen zoals vermeld in

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2014 2015 33 863 Wijziging van de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en enkele andere wetten in verband met het van toepassing worden

Nadere informatie

C. de groothandel in kaas, wordende te deze verstaan onder:

C. de groothandel in kaas, wordende te deze verstaan onder: Deze verplichtstelling niet geldt ten aanzien van: a. de werknemers, die niet werkzaam zijn ten behoeve van de groothandel, respectievelijk het bedrijf van tussenpersoon in eieren; b. de werknemers, werkzaam

Nadere informatie

DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID Directie Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving Afdeling Collectieve Arbeidsvoorwaarden Nr. : UAW/CAV/2004/75984 DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Nadere informatie

het Hoveniersbedrijf in behandeld door doorkiesnummer

het Hoveniersbedrijf in behandeld door doorkiesnummer Bureau vobr sectoradvics Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Directie Uitvoeringstaken Arbeidsvoonwaardenwetgeving T.a.v. de heer mr. M.H.M. van der Goes Postbus 90801 ;. 2509 LV's-Gravenhage

Nadere informatie

INHOUD. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Di rectie Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving

INHOUD. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Di rectie Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid FORMULIER REPRESENTATIVITEITSGEGEVENS (bedoeld in artikel 2, onderdeel h, artikel 3, onderdeel f, artikel 4, eetste lid, onderdeel d van de Regeling betreffende

Nadere informatie

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. STAATSCOURANT Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Nr. 46193 28 september 2016 Metaal en Techniek Goud- en Zilvernijverheid 2016/2017 Verbindendverklaring gewijzigde CAO-bepalingen

Nadere informatie

Behandeld door: Doorkiesnummer: Afdelingsfaxnummer: ;

Behandeld door: Doorkiesnummer: Afdelingsfaxnummer:  ; JfPSL ^(khlil!.ik r ^r\ Lei I'Ji I'OCf I d istrie Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Directie Uitvoeringstaken T.a.v. de heer mr. M.H.M. van der Goes Postbus 90801 2509 LV DEN HAAG Arbeidsvoorwaardenwetgeving

Nadere informatie

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. STAATSCOURANT Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Nr. 1402 20 januari 2012 Uitzendkrachten 2012 Verbindendverklaring gewijzigde CAO-bepalingen MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN

Nadere informatie

Kan een payrollbedrijf gebruik maken van de uitzendovereenkomst?

Kan een payrollbedrijf gebruik maken van de uitzendovereenkomst? Van: NOAB Adviesgroeplid Kantoor Mr. van Zijl Datum: juni 2017 Onderwerp: Kan een payrollbedrijf gebruik maken van de uitzendovereenkomst? 1. Inleiding De Hoge Raad heeft duidelijkheid gegeven over de

Nadere informatie

Per upload via online loket van

Per upload via online loket van - digitale - ingevuld - rapportage het Nederlandse NEDERLANDSE ASSOCIATIE VOOR PODIUMKUNSTEN Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Per upload via online loket van http://cao.minszw.nl/ Amsterdam,

Nadere informatie

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID Gevestigde Bloemendetailhandel inzake Vervroegd Uittreden 2001/2002 Verbindendverklaring gewijzigde CAO-bepalingen MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID AI Nr. 9594 Bijvoegsel Stcrt. d.d. 18-07-2001,

Nadere informatie

Kwaliteit representativiteitsgegevens

Kwaliteit representativiteitsgegevens Kwaliteit representativiteitsgegevens bij AVV-verzoeken Stand van zaken 2007 Eindrapport Een onderzoek in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid drs. D.R. Kemper drs. M.M. de

Nadere informatie

Gelet op artikel 6, vierde lid, 9, vierde lid, 13, zesde lid, 18, tweede lid en 19, tweede lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling;

Gelet op artikel 6, vierde lid, 9, vierde lid, 13, zesde lid, 18, tweede lid en 19, tweede lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling; (Tekst geldend op: 04-02-2011) Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 19 december 2006, nr. AV/PB/2006/102511a, tot Vaststelling van regels met betrekking tot de verplichtstelling

Nadere informatie

Handleiding Modelopgaaf werkingssfeer CAO voor Uitzendkrachten

Handleiding Modelopgaaf werkingssfeer CAO voor Uitzendkrachten Gebruik handleiding De is opgesteld teneinde een oordeel te kunnen v ormen over de verplichte toepassing van de CAO voor Uitzendkrachten door de onderneming. Deze handleiding is bedoeld ten behoeve van

Nadere informatie

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID Schoendetailhandel 2001/2002 Vervroegd Uitreden Verbindendverklaring gewijzigde CAO-bepalingen MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID AI Nr. 9605 Bijvoegsel Stcrt. d.d. 07-08-2001, nr. 150 ALGEMEEN

Nadere informatie

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID Vervoer van personen met personenauto s Sociaal Fonds 1996/1997 Verbindendverklaring gewijzigde CAO-bepalingen MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID AI Nr. 8622 Bijvoegsel Stcrt. d.d. 28-10-1996,

Nadere informatie

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID Bouwbedrijf 2003/2005 Bedrijfstakeigen Regelingen Verbindendverklaring gewijzigde CAO-bepalingen MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID AI Nr. 9993 Bijvoegsel Stcrt. d.d. 29-09-2003, nr. 187 ALGEMEEN

Nadere informatie