Workshop. Buitenspellen. Doelen : Op een vlotte manier met een groep kinderen samen een spel spelen Tegen zijn verlies kunnen Eerlijk kunnen spelen

Transcriptie

1 Workshop Buitenspellen Opzet : Diverse buiten-speelplaats-spelletjes aanleren en spelen. Materiaal : Spelbeschrijvingen Doelen : Op een vlotte manier met een groep kinderen samen een spel spelen Tegen zijn verlies kunnen Eerlijk kunnen spelen Moedertaal : Lezen Boodschappen decoderen,begrijpen en interpreteren 74.Signaalwoorden begrijpen ( ten eerste, ten slotte, vervolgens, dus, eerst, dan, daarna, )* 83.Gebeurtenissen herkennen en reproduceren 89. Volgorde van gebeurtenissen herkennen en reproduceren 91.Bedoelingen herkennen en reproduceren Handelingen afleiden 106.Bedoelingen afleiden 176.Allerlei taken en opdrachten uitvoeren Boodschappen verwerken : Beoordelen en integreren 206.Tekstgegevens associëren en vergelijken met belevingen en ervaringen 207.Allerlei taken en opdrachten uitvoeren 208.Vragen beantwoorden 209.Vragen stellen 223.Gegevens en meningen vergelijken 242.Plezier beleven Taalbeschouwing : D.1.2 Kunnen nadenken over Wat is de boodschap? D.1.3 Kunnen nadenken over Waarover gaat de boodschap? D Weten welke tekstsoort dit is. Weten waaraan dit te zien is. Weten waarvoor je de tekst kunt aanwenden, waarvoor deze tekst dient. D Visuele aspecten van de tekststructuur : functie, belang,

2 doeltreffendheid van titels, alinea s, tussenkopjes, cursiveringen, vette drukletters,bladspiegel Luisteren: 141 handelingen herkennen 159 Instructieve delen herkennen 168 Handelingen afleiden 172 Volgorde van handelingen afleiden 262 Gedachtegang van een spreker voortzetten 266 Een opdracht, een taak uitvoeren Spreken: 223 Een gesprek voeren, al dan niet olv de leerkracht 225 Gespreksregels respecteren 235 Passende vragen stellen in verschillende situaties Wereldoriëntatie: Overkoepelende doelen 0.5 Kinderen werken samen. 0.7 Kinderen kunnen en durven problemen aanpakken. 0.8 Kinderen ontwikkelen tot autonome leerders. Mens en levensonderhoud 1.3 Beseffen dat samenwerking met anderen nodig is: ervaren dat bij een spel soms samengewerkt moet worden om een doel te bereiken Mens en medemens 4.2 Kinderen ontwikkelen vertrouwen in eigen mogelijkheden. 4.9 Kinderen kunnen leiding volgen of meewerken Kinderen kunnen een ander helpen door zich dienstbaar op te stellen Kinderen kunnen hulp vragen en zorg aanvaarden Kunnen constructief kritisch zijn: op een tactvolle manier een andere confronteren met het effect van zijn gedrag; op een beleefde manier andere duidelijk durven maken wat er volgens hem fout gaat 4.14 Zich op een passende manier weerbaar opstellen 4.16 Ongelijk durven toegeven Mens en samenleving 5.6 Kinderen zien in dat samenleven het naleven van allerhande omgangsvormen, leefregels en afspraken veronderstelt en kunnen zich daaraan houden.

3 Vliegen vangen bal Zet de kinderen in een (halve) cirkel rond je. Jij hebt de bal. Iedereen houdt de handen samen. Gooi de bal naar iemand. Deze mag even zijn handen van elkaar doen om de bal te vangen. Als hij de bal heeft gevangen telt hij: 1 vlieg. Als je een schijnmanoeuvre doet, mag niemand zijn handen uit elkaar doen, of hij is al zijn vliegen kwijt. Als je de bal vangt heb je dus een vlieg meer. Doe je je handen uit elkaar, zonder de bal te vangen (of hij valt) ben je al je vliegen kwijt. Wie vangt de meeste vliegen? Eend, eend, zwaan geen Alle kinderen staan in een kring. 1 kind loopt om de kring heen en tikt iedereen op de rug. Hierbij zegt het kind eend, eend, eend, eend. Als hij i.p.v. eend, zwaan zegt, moet de zwaan dit kind gaan tikken. De tikker moet proberen om op de plaats van de zwaan te gaan staan zonder dat hij getikt wordt.

4 Krantenslag krantenknuppel Alle kinderen zitten in een kring. 1 kind staat in het midden van de kring met een krantenknuppel. Dan begint de spelleider met het noemen van een naam van een kind bijv. Truus. Truus moet dan heel snel de naam van een ander kind noemen bijv.: Jan. Nu moet Jan weer heel snel een naam van een ander kind noemen enz. Het kind dat in het midden staat moet proberen Truus met de krantenrol aan te tikken voordat zij een andere naam heeft gezegd. Als Truus een naam heeft gezegd voordat het kind in het midden haar getikt heeft, dan moet het kind in het midden het andere kind gaan tikken dat Truus genoemd heeft enz. Als je te laat bent, en je dus getikt wordt, ben je af en moet je in het midden. Lummelen Bal Alle kinderen staan in een kring. 1 kind staat in het midden, dit is de lummel. Hij moet proberen de bal, die door de andere kinderen wordt overgegooid, te vangen. De kinderen in de kring mogen niet lopen met de bal in hun handen. Zodra de lummel de bal heeft gevangen wordt het kind dat de bal het laatst gooide de lummel.

5

6 Slapende zeerover Stoeltje, sleutelbos, blinddoek TIP: Spreek eerst af wie de spelleider is! Alle kinderen zitten in een kring. 1 kind zit in het midden op een krukje en is geblinddoekt. Onder het krukje ligt een sleutelbos. De spelleider wijst nu een kind aan dat moet proberen om de sleutelbos weg te halen. Het kind dat op het krukje zit moet proberen om de "dief" af te tikken. Is dit gelukt dan wordt de "dief" nu de slapende zeerover. Stippenspel schmink of lippenstift of zo Alle kinderen zitten in een kring. De spelleider heeft schmink. Hij wijst iemand aan die begint: "Ik Joris, rippel stippel, zonder stippel, vraag aan Jan, rippel stippel, zonder stippel, hoeveel stippels heb jij?" Zodra er in deze zin een fout is, dan krijgt Joris een stip op zijn gezicht. De volgende keer moet hij dan zeggen: Ik, Joris, rippel stippel, met 1 stippel. Het is de bedoeling dat dit spel vrij snel gespeeld wordt.

7

8 Vliegende hollander Geen Alle kinderen gaan in een kring staan. 1 kind staat buiten de kring en loopt rond. Dan tikt hij een ander kind op de schouder en zegt: "goeie morgen, goeie middag, goeie avond". De beide kinderen lopen nu in tegengestelde richting de kring rond. Wie het eerst terug is bij de lege plaats mag blijven staan. Het overgebleven kind is nu aan de beurt. Variatie: Als je halverwege de kring bent moet je elkaar proberen te tikken. De plaats waar je getikt bent (bijv. arm) hou je vast en dan loop je door naar de open plaats. Schat, lach als je van me houdt Geen Alle kinderen staan in een kring. 1 kind staat in het midden. Deze loopt naar een kind in de kring en vraagt: "Schat, lach naar me als je van me houdt" hierbij mag het hele lichaam of gezicht gebruikt worden om de ander aan het lachen te krijgen je mag het kind alleen niet aanraken. Het kind in de kring moet proberen om zonder te lachen terug te zeggen: "schat ik hou wel van je maar ik kan niet lachen". Als het kind toch lacht, moet het in het midden gaan staan. Lukt het om het te zeggen zonder te lachen dan moet het kind in het midden

9 het bij een ander kind proberen. Wie trapt erin? 3 petflessen In het midden van een kring staan drie petflessen (de put). De spelers pakken de rechterbuurman bij de handen vast. Nu proberen ze elkaar in de put te trekken of te duwen (een fles raken is af). Wie blijft het langst in het spel? NB: loslaten is af (geldt voor beide spelers) PS Wees voorzichtig dat niemand zich pijn doet! Levende voetbal Muts Elk ploegje heeft aan zijn kant een lijn. Eén van de ploegjes heeft de hoed (of muts of ) en iemand zet deze op. Hij is de voetbal, en kan een doelpunt maken door over de lijn van de tegenstander te lopen. Hij mag de hoed niet vasthouden. De andere ploeg kan in balbezit komen door de hoed van het hoofd van de "bal" te nemen en zelf op te zetten.variante: de "bal" heeft geen hoofddeksel, maar is gewoon een afgesproken persoon. De andere ploeg moet dan iedereen maar tikken om er achter te komen wie de "bal" nu eigenlijk is.

10

11 Het Ajuinenspel Doekjes We duiden een aantal "ajuinen" aan, dit zijn de tikkers. Als ze iemand tikken, blijft die staan, en begint onbedaarlijk te wenen. Je kan hem bevrijden door hem een doekje te geven (om hem te troosten). Als de tikker iemand tikt die een doekje heeft, geeft die dat af en loopt verder. De doekjes mogen/moeten doorgegeven worden. De tikker steekt de doekjes zichtbaar in zijn broek. De andere kinderen mogen dan proberen van ze terug te pakken. Vos en eend 2 grote ballen en 1 kleine bal De spelers zitten in een kring op de grond. De 2 grote ballen worden in een bepaalde richting doorgegeven. Dit zijn de vossen. De 3de, kleinere bal, is de eend. Aangezien eenden kunnen vliegen, mag de kleinere bal naar eender welke speler doorgegooid worden. De vossen moeten proberen de eend te pakken te krijgen, door bij de speler te geraken die de bal heeft.

12 Sint-Joris en de draak Geen De spelers staan op een rij, mekaar om het middel vasthoudend. Zij zijn de draak. 1 Speler staat voor de rij en is Sint-Joris. Hij moet proberen de laatste uit de rij te tikken (of eventueel een das uit diens broek te trekken). Hinkelen met knopen Krijt, knopen Teken een hinkelbaan met 7 vakjes zoals op de tekening. Elke speler gooit om beurt zijn knoop. In het vak waar de knoop valt teken je een rondje met de eerste letter van je naam erin. Dat is het hoofd van jouw mannetje. De volgende keer dat je knoop in dat vak valt mag je bijtekenen aan je mannetje: buik, arm 1, arm 2, been 1, been 2. Als je man af is, dan is dat vak voor jou. De onafgewerkte mannetjes van andere kinderen in jouw vak tellen dan niet meer mee. Als je op zondag gooit mag je aan een mannetje dat je kiest bijtekenen of ergens een nieuw mannetje beginnen. Als je buiten de vakken of op een vak dat al af is gooit is je beurt voorbij.

13

14 Het Chinese touw Touw of elastiek Twee spelers houden het touw stevig vast ter hoogte van hun heupen. De andere spelers moeten om beurt het touw proberen aan te raken met hun been naar voor en met hun been langs achter. Je mag telkens maar 1 keer proberen! Als alle spelers het kunnen wordt het touw verhoogd. De volgende keer nog iets, en zo verder. Wie het touw niet meer kan raken valt af. Wie als laatste overblijft is gewonnen.